ECLI:NL:RBAMS:2025:5590

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 juli 2025
Publicatiedatum
29 juli 2025
Zaaknummer
13/208047-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor de (verlengde) invoer en het opzettelijk aanwezig hebben van heroïne

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 25 juli 2025 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een 29-jarige man, die samen met anderen werd beschuldigd van de (verlengde) invoer en het opzettelijk aanwezig hebben van heroïne. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte betrokken was bij de invoer van 341 kilogram heroïne in Nederland, die was verborgen in dozen met jurken, en dat hij op 26 juni 2024 opzettelijk deze heroïne aanwezig had. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 48 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank heeft geen bijzondere voorwaarden opgelegd, enkel algemene voorwaarden. De zaak kwam ter terechtzitting na eerdere behandelingen in oktober en december 2024, en de rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie gevolgd, die een bewezenverklaring van de feiten had gevorderd. De verdediging pleitte voor vrijspraak, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte voldoende betrokkenheid had bij de feiten, mede op basis van afgeluisterde gesprekken en observaties. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in de overwegingen meegenomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/208047-24
Datum uitspraak: 25 juli 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1996 in [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 11 juli 2025, nadat de zaak (pro forma) was behandeld op de terechtzittingen van 4 oktober 2024 en 5 december 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. R.N. Refos en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. T. van Assendelft de Coningh, naar voren hebben gebracht.
De zaak is gelijktijdig – maar niet gevoegd – behandeld met de zaken van medeverdachten [medeverdachte 1] (13/208069-24), [medeverdachte 2] (13/208102-24) en [medeverdachte 3] (13-208564-24). De medeverdachten worden hierna respectievelijk [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] genoemd.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan het:
Feit 1:
medeplegen van de invoer van 341 kilogram heroïne in de periode van 13 juni 2024 tot en met 26 juni 2024 in Rotterdam, Hoofddorp en/of Zaandam;
Feit 2:
Medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van 341 kilogram heroïne op 26 juni 2024 in Zaandam.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van beide ten laste gelegde feiten. Op basis van de uitwerking van de in de loods afgeluisterde gesprekken (OVC), in combinatie met de – aan de hand van de observaties – gemaakte koppeling tussen de verschillende stemmen die in de gesprekken te horen zijn en de verdachten en de vrachtwagenchauffeur, is vast komen te staan dat verdachte samen met anderen betrokken was bij de (verlengde) invoer van de heroïne en dat hij hier ook wetenschap van had.
Verder heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat – nu sprake is geweest van een gecontroleerde aflevering – het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde enkel betrekking heeft op de teruggeplaatste hoeveelheid heroïne en niet op de bij de douanecontrole aangetroffen en in beslag genomen totale hoeveelheid van 341 kilogram.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van beide ten laste gelegde feiten. Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsman primair daartoe aangevoerd dat het procesdossier onvoldoende bewijs bevat om vast te kunnen stellen dat de – materiële en/of intellectuele – bijdrage die verdachte heeft geleverd bij de ten laste gelegde invoer van 341 kilogram heroïne van voldoende gewicht is geweest. De omstandigheid dat verdachte zich niet heeft gedistantieerd op het moment dat hij – nadat er in de loods paniek was ontstaan – naar eigen zeggen onraad voelde, maakt dit niet anders. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat slechts sprake is van het medeplegen van de invoer van een hoeveelheid van maximaal 10 gram heroïne, aangezien dat de hoeveelheid betreft die na de inbeslagname is teruggeplaatst.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte wetenschap van de aanwezigheid van de heroïne, dan wel beschikkingsmacht hierover. Verdachte heeft op 26 juni 2024 op verzoek van medeverdachte [medeverdachte 2] enkel geholpen bij het lossen van een vrachtwagen.
Tot slot heeft de raadsman ter terechtzitting aangevoerd dat de inhoud van de OVC-gesprekken ten aanzien van beide feiten onbruikbaar is omdat het geluid niet goed is en stemherkenning niet mogelijk is, dan wel niet redengevend is voor de rol van verdachte.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank leidt uit de inhoud van het dossier de volgende feiten en omstandigheden af.
Op 13 juni 2024 is het containerschip [naam schip] , dat afkomstig was uit Dubai, aangekomen in de Rotterdamse haven. Op dit schip bevond zich onder meer de container met nummer [nummer] waarin 500 dozen met jurken zaten, die zijn ingevoerd op naam en rekening van het bedrijf [naam bedrijf] Dit bedrijf was gevestigd op het adres [adres] en stond op naam van [naam] (hierna: [naam] ). Op 18 juni 2024 is tijdens een reguliere douanecontrole vastgesteld dat in 6820 jurken, afkomstig uit 250 van de dozen, vermoedelijk heroïne zat verwerkt. Na laboratoriumonderzoek bleken de jurken daadwerkelijk heroïne te bevatten. In totaal is er in de dozen een hoeveelheid van 341 kilogram heroïne aangetroffen en in beslag genomen.
Vervolgens is er een monster van 10 gram heroïne teruggeplaatst in een van de dozen om een zogenaamde gecontroleerde aflevering van de container, dan wel de dozen met jurken, te laten plaatsvinden. Op 24 juni 2024 is de container met inhoud overgebracht naar het expeditiebedrijf Sky Logistics in Hoofddorp, dat optrad namens [naam bedrijf] , waarna de vrachtwagen is gelost en de dozen op 26 juni 2024 met een vrachtwagen door het transportbedrijf Ultra Group zijn vervoerd naar een loods op de [adres] . De aflevering werd gecontroleerd door middel van een camera en afluisterapparatuur, die waren geplaatst in een van de dozen, en observaties ter plaatse. Tijdens de observaties is gezien dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] samen met de vrachtwagenchauffeur de vrachtwagen losten en de dozen in voornoemde loods plaatsten. Ook is tijdens de observatie gezien dat alle vier de verdachten op enig moment voor en/of tijdens en/of na het lossen van de vrachtwagen in of bij de loods waren. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] zijn in de loods aangehouden. Medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] hebben het terrein van de loods samen per auto verlaten, waarna zij beiden elders zijn aangehouden.
3.3.2.
Bewezenverklaring feit 1 – medeplegen van de invoer van heroïne
Ter terechtzitting heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de inhoud van de OVC-gesprekken onbruikbaar is. De rechtbank is van oordeel dat er gelet op de beperkte verstaanbaarheid uiterst behoedzaam met de OVC-gesprekken dient te worden omgegaan. De rechtbank overweegt daarbij dat voor sommige gesprekken niet kan worden vastgesteld wat er precies wordt gezegd. Aan de hand van de observaties en de opgenomen gesprekken kan wel worden vastgesteld wie wanneer deelnam aan de gesprekken en de strekking van die gesprekken.
Vooropgesteld wordt dat het volstrekt onaannemelijk is dat, gelet op de waarde van de heroïne en het risico voor de organisatoren, een onwetende derde betrokken wordt bij uitvoeringshandelingen.
Uit het onderzoek blijkt dat verdachte door medeverdachte [medeverdachte 2] op 25 juni 2024 is gevraagd om hem – in ruil voor een kleinigheidje – te helpen bij het lossen van een vrachtwagen. Op 25 juni 2024 – een dag voordat de deklading met de heroïne wordt geleverd bij de loods – ontvangt verdachte een Whatsapp bericht van medeverdachte [medeverdachte 2] , waarin hij vraagt of verdachte morgen tijd heeft om hem te helpen bij het lossen van een vrachtwagen. Zonder door te vragen antwoordt verdachte binnen drie minuten: “
Jaa man isgoed”. Het gemak waarmee verdachte de vraag van medeverdachte [medeverdachte 2] bevestigend beantwoord, ondersteunt dat verdachte niet volledig onwetend is geweest over hetgeen er de volgende dag stond te gebeuren. Dat wordt bevestigd in de hierna te noemen omstandigheden.
Op 26 juni 2024 is verdachte samen met [medeverdachte 2] ter plaatse als de vrachtwagen met de deklading aankomt bij de loods op de [adres] . Uit de bevindingen van het observatieteam en de door de vrachtwagenchauffeur afgelegde verklaring blijkt dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] de vrachtwagenchauffeur hebben geholpen bij het lossen van de vrachtwagen. Verder is gebleken dat verdachte de vrachtwagenchauffeur geld heeft gegeven nadat de vrachtwagen was gelost. Verdachte is vervolgens aanwezig en neemt ook deel aan de gesprekken als wordt ontdekt dat de heroïne uit de dozen is gehaald.
Tot slot is gebleken dat de verhuurder van de kamer aan de [adres] – het adres in Nederland waar [naam] heeft gewoond of verbleven – heeft aangegeven dat hij geen woning aan [naam] , maar aan verdachte heeft verhuurd. En tijdens het verhoor van [naam] bij de rechter-commissaris wordt hem een foto van verdachte getoond en verklaart [naam] dat hij verdachte herkent als een persoon die hij een keer eerder heeft ontmoet toen hij in Amsterdam was.
Gelet op bovengenoemde feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien en naar hun uiterlijke verschijningsvorm beoordeeld, is de rechtbank van oordeel dat verdachte al veel eerder betrokkenheid had toen het transport nog in de organisatiefase was en dat het daarom redelijkerwijs niet anders kan dan dat verdachte heeft geweten dat in de dozen een hoeveelheid heroïne verborgen was. Zijn gedragingen waren daarom gericht op de verlengde invoer van de heroïne in Nederland. Mede redengevend voor deze conclusie is dat verdachte voor de hiervoor geschetste feiten en omstandigheden geen aannemelijke, ontzenuwende verklaring gegeven, anders dan dat hij onschuldig is.
Gelet op het voorgaande – en op het feit dat uit artikel 1 lid 4 van de Opiumwet blijkt dat onder het invoeren van verdovende middelen ook het verrichten van handelingen gericht op het verdere vervoer, de opslag, de aflevering, de ontvangst of de overdracht van verdovende middelen moet worden begrepen – staat vast dat verdachte samen met anderen, te weten in ieder geval medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] – betrokken is geweest bij de (verlengde) invoer van de in een deklading van jurken verwerkte heroïne.
Anders dan de raadsman heeft aangevoerd heeft verdachte – door zijn vroege betrokkenheid toen er voor [naam] een woning gehuurd moet worden en door te gaan helpen bij het uitladen en uitpakken - een wezenlijke bedrage geleverd. Daarom kan ook worden bewezen dat verdachte zich in nauwe en bewuste samenwerking met anderen schuldig heeft gemaakt aan de (verlengde) invoer van de heroïne in Nederland.
3.3.3.
Bewezenverklaring feit 2 – medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van heroïne
Voor aanwezig hebben in de zin van de Opiumwet is nodig dat verdachte wetenschap had van
de aanwezigheid van de verdovende middelen, althans van de aanmerkelijke kans daarop.
Daarvoor is niet doorslaggevend aan wie de drugs toebehoren. Er hoeft ook geen sprake te
zijn van enige formele beschikkings- of beheersbevoegdheid ten aanzien van de drugs. Wel
moeten de verdovende middelen zich binnen de machtssfeer van verdachte bevinden.
Hiermee wordt bedoeld dat verdachte in enige mate kon bepalen wat er met de drugs zou
gebeuren.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat vast is komen te staan dat verdachte op 26 juni 2024 wetenschap had van de aanwezigheid van de heroïne in de dozen en dat hij hierover kon beschikken. Aangezien verdachte de heroïne samen met anderen naar de loods heeft overgebracht, is de rechtbank van oordeel dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachten. Om die reden acht de rechtbank het ten laste gelegde medeplegen bewezen.
3.3.4.
Hoeveelheid heroïne
Van de onder feit 1 ten laste gelegde (verlengde) invoer kan in beginsel slechts sprake zijn indien en voor zover binnen het grondgebied van Nederland gebrachte heroïne nog niet strafvorderlijk in beslag is genomen. Handelingen die worden verricht nadat de heroïne in beslag is genomen, kunnen per definitie niet meer strekken tot het verdere vervoer en de overdracht van die binnen het grondgebied van Nederland gebrachte heroïne. Op 18 juni 2024 is de heroïne in beslag genomen en is van de in beslag genomen heroïne een terugplaatsmonster in de container geplaatst. De handelingen die verdachte heeft verricht na aankomst van de vrachtwagen bij de loods op de [adres] op 26 juni 2024 hebben daarmee enkel betrekking op de teruggeplaatste hoeveelheid heroïne en niet op de totale hoeveelheid van 341 kilogram heroïne, zoals ten laste is gelegd. Ook ten aanzien van het bezit van de heroïne (feit 2) geldt dat verdachte op 26 juni 2024 slechts de teruggeplaatste hoeveelheid heroïne aanwezig heeft gehad.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
Feit 1:
in de periode van 13 juni 2024 tot en met 26 juni 2024 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne;
Feit 2:
op 26 juni 2024 te Zaandam, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook voor alle bewezenverklaarde feiten strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.. De officier van justitie heeft ter terechtzitting als strafverminderende omstandigheden aangevoerd dat bij verdachte geen sprake is van een delictpatroon en dat verdachte bij het ten laste gelegde een beperktere rol heeft gespeeld dan zijn medeverdachten. De officier van justitie heeft verder gevorderd om – anders dan door de reclassering in een rapport van 1 maart 2025 is geadviseerd – geen voorwaardelijk strafdeel met daaraan verbonden bijzondere voorwaarden, te weten een meldplicht bij de reclassering en een gedragsinterventie gericht op cognitieve vaardigheden, aan verdachte op te leggen. Volgens de officier van justitie kunnen deze voorwaarden namelijk beter op een later moment aan verdachte worden opgelegd in het kader van de eventuele voorwaardelijke invrijheidsstelling.
7.2
Het standpunt van de verdediging
In geval van een bewezenverklaring heeft de raadsman verzocht om aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen, waarvan een gedeelte voorwaardelijk is en waarvan het onvoorwaardelijk strafdeel de duur van het voorarrest niet overstijgt. Daarnaast heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat aan het voorwaardelijk strafdeel de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden dienen te worden verbonden. Verder heeft de raadsman voorgesteld om aan verdachte een taakstraf van 240 uur op te leggen. De raadsman heeft verzocht om bij de strafoplegging in aanmerking te nemen dat verdachte bij het ten laste gelegde slechts een beperkte rol heeft gespeeld, namelijk die van een katvanger die voor een kleinigheidje zijn vriend heeft geholpen. Daarnaast heeft de raadsman verzocht om bij de strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte is recentelijk niet voor een soortgelijk feit van dusdanige omvang veroordeeld en zal waarschijnlijk zijn woning en baan verliezen als aan hem een onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan de (verlengde) invoer en het aanwezig hebben van heroïne. In de Rotterdamse haven zijn tijdens een douanecontrole in een container dozen aangetroffen met jurken waarin heroïne zat verwerkt. De heroïne – in totaal een hoeveelheid van 341 kilogram – is, op een kleine hoeveelheid na, in beslag genomen. De uit de container afkomstige dozen, met daarin de kleine hoeveelheid teruggeplaatste heroïne, zijn vervolgens verder vervoerd naar een loods van medeverdachte [medeverdachte 2] , gevestigd aan de [adres] . Verdachte heeft bij de invoer naar het oordeel van de rechtbank een minder prominente rol gespeeld dan medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] . Ten aanzien van de hoeveelheid heroïne houdt de rechtbank bij de strafoplegging rekening met de omstandigheid dat het de bedoeling was om 341 kilogram heroïne in te voeren.
De bij de douanecontrole aangetroffen hoeveelheid van 341 kilogram is dusdanig groot dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en grootschalige handel. In deze handel gaan grote geldbedragen om. Verdachte heeft door aldus te handelen bijgedragen aan het in stand houden van het gebruik van voor de volksgezondheid schadelijke harddrugs en de bijbehorende internationale handel daarin, die niet zelden gepaard gaat met ernstige vormen van criminaliteit. Die criminaliteit zorgt voor grote overlast en ontwrichting in de samenleving. Niet is gebleken dat verdachte zich hier enige rekenschap van heeft gegeven. Nu verdachte ter terechtzitting weinig openheid van zaken heeft gegeven en geen verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn daden, gaat de rechtbank er vanuit dat hij enkel betrokken is geweest voor zijn eigen financiële gewin.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van wat verdachte ter terechtzitting naar voren heeft gebracht over zijn persoonlijke omstandigheden. Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 14 april 2025. Hieruit blijkt dat verdachte in 2020 onherroepelijk is veroordeeld tot een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de handel in harddrugs. Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van het adviesrapport van de reclassering van 1 maart 2025. Daarin constateert de reclassering dat risicofactoren voor recidive zijn gelegen in een negatief netwerk en negatieve beïnvloedbaarheid. Hoewel de reclassering de omstandigheden dat verdachte recentelijk, na lang werkloos te zijn geweest, weer is gaan werken en gemotiveerd lijkt voor gedragsverandering als beschermende factoren aanmerkt, worden de problemen op leefgebieden en de politie- en justitiecontacten zorgelijk geacht. De reclassering schat het recidiverisico in als gemiddeld. Bij een veroordeling adviseert de reclassering een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering en een gedragsinterventie gericht op cognitieve vaardigheden.
De straf
Bij het bepalen van de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Deze dienen als uitgangspunt bij het bepalen van de straf. Zoals gezegd gaat de rechtbank daarbij uit van een hoeveelheid van 341 kilogram heroïne. Voor de invoer van een hoeveelheid harddrugs van meer dan 20 kilogram is het LOVS-oriëntatiepunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van minimaal 60 maanden, indien het geen organisatie betreft. De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de straf voorts rekening gehouden met de rol die verdachte bij de bewezenverklaarde feiten heeft gespeeld die ogenschijnlijk iets beperkter is dan de rol van de medeverdachten - en hetgeen over verdachte is opgenomen in het reclasseringsrapport. . Gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden ziet de rechtbank aanleiding om bij de straftoemeting af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd en een deels voorwaardelijke gevangenisstraf aan verdachte op te leggen. Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, passend en geboden. De rechtbank zal aan het voorwaardelijk strafdeel naast de algemene voorwaarden niet de bijzondere voorwaarden verbinden zoals door de reclassering zijn geadviseerd, mede nu verdachte ter terechtzitting heeft aangegeven hier het nut niet van in te zien.
Voorlopige hechtenis
Het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte is met ingang van 6 december 2024 geschorst tot aan de einduitspraak. Ter terechtzitting heeft de raadsman primair verzocht om de voorlopige hechtenis van verdachte op te heffen, gelet op de door hem bepleite vrijspraak in samenhang met de omstandigheid dat een situatie als bedoeld in artikel 67a, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering aan de orde is. Subsidiair heeft de raadsman – gelet op de persoonlijke belangen van verdachte – verzocht om de voorlopige hechtenis van verdachte opnieuw te schorsen. De rechtbank is van oordeel dat de recidivegrond niet langer meer aanwezig is. Om die reden zal de rechtbank het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte opheffen, wegens het ontbreken van gronden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 55, 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van feiten 1 en 2:
eendaadse samenloop van:
medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod
en
medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
48 (achtenveertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte, te weten
8 (acht) maanden, van deze gevangenisstraf niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jaar)vast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Voorlopige hechtenis
Heft ophet bevel tot
voorlopige hechtenis. Deze beslissing is afzonderlijk geminuteerd.
Dit vonnis is gewezen door
mr. B. Vogel, voorzitter,
mrs. J.M. van Hall en B. Kuppens, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N. Pont, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 juli 2025.