ECLI:NL:RBAMS:2025:5556

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 juli 2025
Publicatiedatum
28 juli 2025
Zaaknummer
11467516 \ CV EXPL 24-16463
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verstek
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oneerlijke bedingen in parkeerovereenkomst tussen Gemeente Almere en consument

In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam is behandeld, heeft de kantonrechter op 15 juli 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Gemeente Almere en een consument over een parkeerovereenkomst. De Gemeente Almere had een vordering ingesteld tegen de consument, die niet verschenen was, en stelde dat de consument zich schuldig had gemaakt aan 'treintje rijden', een gedraging die in de algemene voorwaarden was omschreven. De Gemeente Almere voerde aan dat de artikelen 3, 5, 6 en 7 van de algemene voorwaarden niet oneerlijk waren en dat de consument aansprakelijk was voor de kosten die voortvloeiden uit deze gedraging. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat de genoemde artikelen in onderlinge samenhang beschouwd oneerlijk zijn en daarom niet bindend voor de consument. De rechter benadrukte dat de Gemeente Almere de mogelijkheid had gecreëerd om een beroep te doen op meerdere bedingen tegelijk, wat leidde tot een onredelijk hoge schadevergoeding voor de consument. De kantonrechter heeft de vordering van de Gemeente Almere afgewezen en de Gemeente Almere veroordeeld in de proceskosten, die aan de kant van de consument op nihil zijn vastgesteld. Dit vonnis is een belangrijke uitspraak over de toepassing van oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten en de bescherming van consumentenrechten.

Uitspraak

RECHTBANKAMSTERDAM
Civiel recht
Kantonrechter
Zaaknummer: 11467516 \ CV EXPL 24-16463
Vonnis van 15 juli 2025
in de zaak van
GEMEENTE ALMERE,
te Almere,
eisende partij,
hierna te noemen: Gemeente Almere,
gemachtigde: Trust Krediet Beheer B.V.,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
niet verschenen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 8 april 2025
- de akte van de Gemeente Almere, met een productie.
1.2.
Bij vonnis van 8 april 2025 is de Gemeente Almere in de gelegenheid gesteld een akte te nemen zoals in dat vonnis is overwogen. Gemeente Almere heeft op de rol van 6 mei 2025 deze akte met een productie ingediend, waarbij zij heeft vermeld dat een afschrift van het tussenvonnis en de akte aan [gedaagde] is verzonden met het verzoek op dezelfde roldatum hierop te reageren. [gedaagde] heeft hiervan geen gebruik gemaakt.

2.De verdere beoordeling

2.1.
De Gemeente Almere heeft in haar akte gesteld dat gedaagde zich in deze zaak schuldig heeft gemaakt aan treintje rijden, een gedraging die staat beschreven in artikel 5 van de algemene voorwaarden. Enkel artikel 5 is van toepassing in deze zaak. Hierdoor is geen sprake van een onderlinge samenhang en evenmin van een cumulatief effect. Er is ook gehandeld zoals in de algemene voorwaarden staat beschreven. Bij de gestelde boete van € 155,00 is rekening gehouden met de kosten die de Gemeente Almere maakt bij treintje rijden en met de afschrikwekkende functie van een dergelijke boete.
2.2.
Artikel 3 richt zich op het vervoeren van gevaarlijke stoffen, in artikel 5 staat treintje rijden expliciet omschreven, artikel 6 heeft betrekking op het retentierecht en artikel 7 op het uitsluiten van aansprakelijkheid. Deze artikelen hebben ieder betrekking op specifieke gevallen en worden nooit in samenhang gebruikt. De Gemeente Almere is dan ook van mening dat geen sprake is van oneerlijke bedingen en het afwijzen van de vordering is een onredelijk gevolg.
2.3.
De kantonrechter overweegt dat hetgeen de Gemeente Almere heeft aangevoerd in haar akte, niet tot een ander oordeel leidt. Anders dan de Gemeente Almere betoogt, valt uit de tekst van de bedingen niet op te maken dat zij elk een andere strekking hebben en op andere situaties zien. Dat artikel 3 zich richt op het vervoeren van gevaarlijke stoffen, blijkt niet uit de tekst van het beding. De betreffende bedingen kunnen alle betrekking hebben op (vergoeding van) schade die ontstaat door het niet nakomen van de overeenkomst en zijn zodanig ruim geformuleerd, dat de Gemeente Almere in het geval van treintje rijden op artikelen 3, 5 en 7 tegelijk een beroep zou kunnen doen. Op grond van de bedingen zou de Gemeente Almere dan ook het geldende dagtarief, drie maal de boete van € 155,00 en alle schade die de Gemeente Almere of een derde lijdt, kunnen vorderen. Het cumulatieve effect van de bedingen is daarmee dat de Gemeente Almere de consument met een schadevergoeding zou kunnen confronteren die de daadwerkelijk geleden schade (ver) overstijgt.
2.4.
Daarbij benadrukt de kantonrechter nogmaals dat een achteraf gegeven uitleg of de omstandigheid dat de bedingen in de praktijk nooit in samenhang worden gebruikt, niet van invloed is op de kwalificatie van de bedingen. Het gaat er om dat de Gemeente Almere met de door haar gehanteerde algemene voorwaarden bij het aangaan van de overeenkomst de mogelijkheid heeft gecreëerd om een beroep te doen op al deze bedingen tegelijk. De feitelijke uitwerking is niet relevant voor de oneerlijkheidstoets.
2.5.
De algemene voorwaarden voorzien er bovendien in dat de Gemeente Almere gerechtigd is het motorvoertuig van de consument onder zich te houden en na tien dagen te verkopen zolang de consument niet al hetgeen hij verschuldigd is aan Gemeente Almere heeft voldaan. Bovendien kan Gemeente Almere het voertuig ook buiten de parkeergarage brengen.
2.6.
Ten aanzien van de stelling dat afwijzing van de vordering een onredelijk gevolg is voor de Gemeente Almere merkt de kantonrechter het volgende op. In de Richtlijn oneerlijke bedingen, die stamt uit 1993, is opgenomen dat ten einde de totstandkoming van de interne markt te vergemakkelijken en de burger in zijn rol als consument bescherming te bieden bij het kopen van goederen en bij dienstverrichtingen op basis van overeenkomsten het van essentieel belang is om oneerlijke bedingen uit deze overeenkomsten te weren. Met die bedoeling in het achterhoofd heeft het Europees Hof bij herhaling bepaald dat een oneerlijk beding ook niet vervangen kan worden, omdat daarmee de doelstelling van de richtlijn niet wordt bereikt. Indien bij het buiten toepassing laten van een oneerlijk (prijs)beding, de handelaar de mogelijkheid heeft om terug te vallen op een redelijke vergoeding, al dan niet met een zekere sanctie, vervalt de incentive om oneerlijke bedingen te verwijderen. Door deze terugvaloptie krijgt de handelaar immers alsnog datgene waar hij op grond van het oneerlijke beding geen recht op heeft. Door het Europees Hof is al eens opgemerkt dat overeenkomstig het beginsel nemo auditur propriam turpitudinem allegans niet kan worden aanvaard dat een partij economisch voordeel haalt uit haar onrechtmatige gedrag, noch dat zij wordt gecompenseerd voor de nadelen die door dergelijk gedrag worden veroorzaakt. (ECLI:EU:C:2023:478). Daarom kan een handelaar die het contractuele evenwicht heeft verstoord door een oneerlijke clausule op te leggen, zich niet op dat evenwicht beroepen om de gevolgen van de nietigverklaring van die clausule te vermijden.
2.7.
Voor zover in dit verband in de rechtspraak en literatuur wordt gewezen op het risico van de calculerende consument die dan “gratis” een product of dienst geleverd zou krijgen, verdient opmerking dat de handelaar het zelf in de hand heeft om deze “calculerende” consument de pas af te snijden door geen oneerlijke bedingen te gebruiken. Dat is ook in overeenstemming met de bedoeling van de richtlijn en is in lijn met de gewenste eerlijke concurrentie. De handelaar die gebruik maakt van oneerlijke bedingen, die dus onrechtmatig handelt, verschaft zich aldus immers een voordeel op zijn concurrent die in zijn overeenkomsten wel uitsluitend eerlijke bedingen heeft staan. De kantonrechter stelt verder vast dat deze handelaar ook in 2024, dertig jaar na de ingangsdatum daarvan, in ieder geval niet heeft gehandeld naar de bedoeling van de richtlijn. In dit verband verdient opmerking dat de zogenaamde terugvalleer, die binnen de rechtspraak aanhangers heeft, bijdraagt aan het in stand laten van dergelijk calculerend gedrag van de handelaar. Bij (het overgrote deel van de) consumenten die niet betrokken raken bij een gerechtelijke procedure kan de handelaar onverkort gebruik blijven maken van het oneerlijke beding, hetgeen niet bijdraagt aan beëindiging van het gebruik van oneerlijke bedingen.
2.8.
De noodzaak om te kunnen optreden tegen treintje rijden en de wil van de Gemeente Almere om de daaruit volgende schade te kunnen verhalen is duidelijk, maar de wijze waarop de Gemeente Almere dat op dit moment in haar algemene voorwaarden heeft opgenomen verstoort het evenwicht aanzienlijk. De Gemeente Almere kan haar algemene voorwaarden eenvoudig aanpassen met inachtneming van voorgaande overwegingen, waarbij zij een groot deel van haar vorderingen op de wet kan baseren, waardoor het gebruiken van algemene voorwaarden (met het risico dat deze oneerlijk worden bevonden) onnodig is.
2.9.
De conclusie is dat de artikelen 3, 5, 6 en 7 in onderlinge samenhang beschouwd oneerlijk zijn en daarom worden vernietigd. Omdat voornoemde artikelen vernietigd worden, binden zij de consument niet. Gevolg is dat [gedaagde] de gevorderde kosten niet verschuldigd is en dat de kantonrechter de vordering van de Gemeente Almere zal afwijzen.
2.10.
De Gemeente Almere is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten betalen, die aan de kant van [gedaagde] worden vastgesteld op nihil.

3.De beslissing

De kantonrechter
3.1.
wijst de vorderingen van Gemeente Almere af,
3.2.
veroordeelt Gemeente Almere in de proceskosten, aan de kant van [gedaagde] vastgesteld op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Pennink, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 15 juli 2025.