Op 27 juni 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1998. De officier van justitie, mr. B.A. Nijs, had de rechtbank verzocht om de verdachte te vervolgen voor openlijke geweldpleging en mishandeling van een slachtoffer op 18 mei 2018 in Amsterdam. Tijdens de zitting werd echter duidelijk dat er sprake was van een aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn voor de vervolging. De rechtbank overwoog dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard in de vervolging van de verdachte, omdat er geen reden was voor verdere vervolging. Dit leidde tot de beslissing dat de officier van justitie niet-ontvankelijk werd verklaard in de vervolging van de verdachte. Daarnaast werd de benadeelde partij, het slachtoffer, ook niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding. De rechtbank oordeelde verder dat de vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke veroordeling eveneens niet-ontvankelijk was, gezien de verstreken tijd sinds de oorspronkelijke veroordeling. Het vonnis werd uitgesproken door de meervoudige kamer van de rechtbank, onder leiding van voorzitter mr. E.M.M. Gabel, en in aanwezigheid van de andere rechters en de griffier.