ECLI:NL:RBAMS:2025:5439

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 juli 2025
Publicatiedatum
24 juli 2025
Zaaknummer
759770
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van bonus door werknemer aan investeringsfonds

In deze zaak vordert eiser, een werknemer van NIF Investment Manager B.V., betaling van een bonus van € 337.500,00 over de jaren 2023 en 2024. NIF heeft echter slechts een deel van de bonus uitgekeerd, wat eiser niet accepteert. De rechtbank oordeelt dat NIF nog € 52.500,00 aan eiser moet betalen, met rente en kosten. De procedure begon met een dagvaarding op 12 november 2024, gevolgd door een mondelinge behandeling op 26 mei 2025. De rechtbank heeft vastgesteld dat NIF in strijd met goed werkgeverschap heeft gehandeld door eiser niet de volledige bonus toe te kennen, ondanks dat hij in 2024 aan de vastgestelde prestatiecriteria voldeed. De rechtbank heeft de wettelijke verhoging tot nihil gematigd, omdat NIF niet opzettelijk de bonus niet heeft uitgekeerd. Eiser heeft recht op wettelijke rente over de nabetaling van de bonus vanaf de datum van de dagvaarding. Daarnaast moet NIF de buitengerechtelijke kosten en proceskosten vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer: C/13/759770 / HA ZA 24-1269
Vonnis van 9 juli 2025
in de zaak van
[eiser],
wonende in [woonplaats] (Verenigde Staten van Amerika),
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. N. de Groot,
tegen
NIF INVESTMENT MANAGER B.V.,
gevestigd in Amsterdam,
gedaagde partij,
hierna te noemen: NIF,
advocaat: mr. F.C.A. van de Bult.
Waar gaat de zaak over?
[eiser] heeft gewerkt voor NIF en vordert betaling van € 337.500,00 aan bonus over 2023 en 2024, met de wettelijke verhoging, rente en kosten. NIF vindt dat zij niet meer aan bonussen hoeft te betalen dan zij al heeft gedaan. De rechtbank oordeelt dat NIF nog € 52.500,00 bruto aan [eiser] moet betalen, met rente en kosten.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 12 november 2024, met producties,
- de conclusie van antwoord, met producties,
- het tussenvonnis van 12 februari 2025, waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
- de akte overlegging producties van NIF,
- de mondelinge behandeling van 26 mei 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Daarna is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
NIF is een investeringsfonds dat medio 2023 is opgericht als onderdeel van de NAVO om innovatie en modernisering in de defensiesector te stimuleren.
2.2.
Op 1 augustus 2023 treedt [eiser] voor onbepaalde tijd bij NIF in dienst als
Investment Partnervoor een maandsalaris van € 56.416,67 bruto. Naast [eiser] zijn er nog vier andere
Investment Partnersbij NIF werkzaam.
2.3.
Artikel 6.1 van de arbeidsovereenkomst bepaalt dat [eiser] deelneemt aan de bonusregeling van NIF. Volgens de bonusregeling kan [eiser] in aanmerking komen voor de jaarlijkse bonus die afhankelijk is van het behalen door NIF vastgestelde criteria aan het begin van elk jaar. De bonus is maximaal € 450.000,00 bruto en prestatieafhankelijk, waarbij wordt gemeten met “
strategic key performance indicators” (hierna: kpi’s) die worden vastgesteld door de
Renumeration Committee(hierna: renumeratiecommissie).
2.4.
Op 22 januari 2024 is [eiser] benoemd tot statutair bestuurder van NIF.
2.5.
Op 1 februari 2024 hebben NIF en de
Investment Partners, waaronder [eiser] , een gesprek over het formuleren van de kpi’s voor toekenning van de bonus over 2024.
2.6.
Op 5 februari 2024 stuurt de
Managing Partnervan NIF aan de
Investment Partnershet voorstel door van de
Chief of Staffvan de Raad van Commissarissen over de kpi’s voor de bonus 2024 dat is onderverdeeld in
Adoptionen
Capacity Building. Daarop reageert [eiser] :

got it.
2.7.
Op 16 mei 2024 bericht NIF [eiser] naar aanleiding van het gesprek dat die dag heeft plaatsgevonden over schending van het geheimhoudingsbeding. Daarbij worden aan [eiser] voorgehouden wat de gevolgen zijn van een volgende overtreding, waaronder beëindiging van de arbeidsovereenkomst.
2.8.
Op 28 mei 2024 heeft [eiser] zijn arbeidsovereenkomst met NIF opgezegd per
1 augustus 2024.
2.9.
Op 15 juni 2024 heeft NIF aan [eiser] laten weten dat aan hem over 2023 en 2024 25% van de maximale bonus wordt betaald.
2.10.
Op 25 juni 2024 heeft NIF € 46.875,00 bruto aan [eiser] betaald als bonus voor vijf maanden dienstverband in 2023.
2.11.
Op 25 juli 2024 heeft NIF aan [eiser] als compensatie voor het mislopen van de bonus € 65.625,00 bruto betaald voor zeven maanden dienstverband in 2024.
2.12.
Op 13 maart 2025 heeft NIF, op aanbeveling van de renumeratiecommissie, aan de
Investment Partnersover 2024 45% van de maximale bonus toegekend.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert NIF te veroordelen tot betaling van:
a. a) de achterstallige bonus over de periode 1 augustus 2023 tot 1 augustus 2024 van
€ 337.500,00 bruto of een door de rechtbank te bepalen bedrag,
b) de wettelijke verhoging daarover,
c) de wettelijke rente vanaf dagvaarding over het onder a) en b) gevorderde,
d) de buitengerechtelijke kosten van € 4.189,63, met rente vanaf dagvaarding,
met veroordeling van NIF in de proceskosten, met rente.
3.2.
NIF wil dat de vorderingen van [eiser] worden afgewezen, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten, met rente.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, verder ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De centrale vraag is of [eiser] recht heeft op meer dan de door NIF aan hem betaalde bonus voor de jaren 2023 en 2024. De rechtbank oordeelt dat NIF voor het jaar 2024 nog
€ 52.500,00 bruto aan [eiser] moet betalen. Dat wordt hierna uitgelegd.
Wat vinden partijen?
4.2.
[eiser] vindt dat hij over 2023 en 2024 aanspraak kan maken op de maximale bonus. NIF handelt in strijd met goed werkgeverschap door aan [eiser] geen maximale bonus te betalen. Voor [eiser] was het namelijk niet duidelijk aan welke concrete prestatiecriteria hij moest voldoen om daarvoor in aanmerking te komen. [eiser] heeft over beide jaren uitmuntend gepresteerd.
4.3.
NIF betwist dat [eiser] aanspraak kan maken op meer dan wat aan hem is betaald. Zij heeft niet gehandeld in strijd met goed werkgeverschap. Voor 2023 waren er geen vastgestelde kpi’s omdat NIF zich in een opstartfase bevond. Toch heeft NIF aan de
Investment Partners, waaronder [eiser] , in dat jaar ieder een gelijke bonus toegekend voor de inspanningen bij de oprichting van NIF. NIF heeft [eiser] gecompenseerd voor het mislopen van de bonus in 2024 door betaling van 25% van de maximale bonus, terwijl hij niet het hele jaar in dienst is geweest en een officiële waarschuwing heeft gekregen voor schending van zijn geheimhoudingsbeding. Omdat hij niet het gehele jaar in dienst was, had hij geen enkel recht op een bonus, aldus NIF.
Hoe oordeelt de rechtbank?
4.4.
Het arbeidsovereenkomstenrecht heeft geen specifieke bepalingen voor betaling van een bonus. Uitgangspunt is de contractsvrijheid; een werkgever heeft een discretionaire bevoegdheid om een werknemer al dan niet een bonus toe te kennen en de omvang daarvan te bepalen. Uit de tekst van artikel 6.1 van de arbeidsovereenkomst volgt dat het hier gaat om zo’n discretionaire bevoegdheid. Daarin staat namelijk dat [eiser] “
may qualify for an annual bonus”. Volgens de rechtspraak wordt de manier waarop de werkgever van de discretionaire bevoegdheid gebruik maakt getoetst aan het beginsel van goed werkgeverschap van artikel 7:611 BW. NIF heeft in artikel 6.1 van de arbeidsovereenkomst omschreven op welke wijze zij invulling wil geven aan haar discretionaire bevoegdheid, namelijk op basis van een bonusregeling waarbij de bonus prestatieafhankelijk is en wordt gemeten volgens vastgestelde kpi’s.
4.5.
NIF is in augustus 2023 opgericht. Voor 2023 heeft zij 25% van de maximale bonus betaald aan de
Investment Partners, waaronder [eiser] . De kpi’s waren toen nog niet vastgesteld. Dat is ook begrijpelijk en aanvaardbaar omdat NIF toen in de opstartfase was. NIF had met haar discretionaire bevoegdheid de vrijheid om aan de
Investment Partners25% van de maximale bonus toe te kennen. Daarmee heeft zij niet gehandeld in strijd met goed werkgeverschap. Dat betekent dat de vordering van [eiser] voor het meerdere dan de door NIF betaalde bonus voor 2023 niet toewijsbaar is.
4.6.
NIF heeft in 2024 voldaan aan haar verplichting om kpi’s vast te stellen. [eiser] was met die kpi’s bekend. Voldoende is immers komen vast te staan dat NIF en de
InvestmentPartners, waaronder [eiser] , overleg hebben gevoerd over de kpi’s. Dit volgt onder meer uit de correspondentie van 5 februari 2024 tussen NIF en de
Investment Partnersen de reactie daarop (“
got it”). Ook kan daaruit worden afgeleid dat [eiser] wist wat hij moest doen voor de maximale bonus. Dat de werkgever ook in 2024 de
Investment Partnerseen gelijke bonus heeft toegekend betekent niet dat NIF heeft gehandeld in strijd met goed werkgeverschap. Dit moet worden gezien tegen de achtergrond van een ook toen nog startende onderneming, waarin aanvaardbaar is dat de prestaties van de
Investment Partnersgezamenlijk worden beoordeeld, ook al zijn de kpi’s gericht op individuele prestaties.
4.7.
Vaststaat dat aan de overgebleven
Investment Partnersvoor 2024 45% van de maximale bonus is toegekend en betaald. De rechtbank is van oordeel dat NIF in strijd met goed werkgeverschap heeft gehandeld door [eiser] voor 2024 niet ook de 45% van de maximale bonus toe te kennen. Het enkele feit dat een bonus pas aan het eind van een boekjaar wordt vastgesteld brengt niet mee dat voor toekenning van een bonus is vereist dat een
Investment Partnerhet gehele jaar in dienst moet zijn. Dat blijkt immers ook uit de bonustoekenning over 2023. Daarnaast heeft NIF onvoldoende gemotiveerd betwist dat [eiser] in 2024 in dezelfde mate als de overige
Investment Partnersde kpi’s heeft gehaald, ook gezien het feit dat ook in 2024 aan elk van de
Investment Partnerseen gelijke bonus is toegekend. De waarschuwing op 16 mei 2024 is onvoldoende reden om hem minder dan 45% toe te kennen. NIF heeft tijdens de zitting bevestigd dat dit een afgesloten onderwerp betrof en dat het bij een waarschuwing is gebleven. De conclusie is dat [eiser] aanspraak kan maken op 45% in plaats van 25% van de maximale bonus voor de zeven maanden die hij in 2024 heeft gewerkt. Daarmee is de vordering van [eiser] voor nabetaling van de bonus over 2024 toewijsbaar tot € 52.500,00 bruto (20% van € 450.000,00 * 7/12).
Matiging wettelijke verhoging tot nihil
4.8.
De rechtbank ziet aanleiding om de door [eiser] gevorderde wettelijke verhoging te matigen tot nihil. Daartoe volstaat het volgende. Het doel van de wettelijke verhoging is om de werkgever te prikkelen tot betaling van het overeengekomen loon, waaronder een bonus. Hoewel hiervoor is geoordeeld dat [eiser] aanspraak kan maken op meer dan de bonus die voor 2024 aan hem is betaald, is niet komen vast te staan dat NIF de bonus bewust niet heeft uitgekeerd. Kennelijk is NIF ervan uitgegaan dat zij met betaling van de bonussen van 25% voor 2023 en 2024 aan haar verplichtingen heeft voldaan. Daarmee mist de prikkel tot nakoming van de wettelijke verhoging ook zijn functie.
Wettelijke rente over de nabetaling wordt toegewezen
4.9.
[eiser] kan wel aanspraak maken op de wettelijke rente over de nabetaling van de bonus. Die wordt toegewezen vanaf de datum van de dagvaarding, 12 november 2024.
NIF moet buitengerechtelijke kosten betalen, met rente
4.10.
[eiser] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Vaststaat dat buitengerechtelijke werkzaamheden hebben plaatsgevonden. De hoogte van de vordering zal worden getoetst aan het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). Hiervoor is geoordeeld dat de hoofdsom van de vordering van [eiser] toewijsbaar is tot € 52.500,00. Dat betekent dat op grond van het Besluit € 1.573,00 aan buitengerechtelijke incassokosten wordt toegewezen. De door [eiser] gevorderde rente daarover is ook toewijsbaar.
NIF moet proceskosten betalen, met rente
4.11.
NIF is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
135,97
- griffierecht
2.626,00
- salaris advocaat
2.428,00
(2 punten × € 1.214,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
5.637,97
4.12.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals hierna vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt NIF om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 52.500,00 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag met ingang van 12 november 2024 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt NIF om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 1.573,00 aan buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW, vanaf 12 november 2024 tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt NIF in de proceskosten van € 5.637,97 te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als NIF niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.C. Jongeneel, rechter, bijgestaan door mr. N. Noordmans, griffier en in het openbaar uitgesproken op 9 juli 2025.