ECLI:NL:RBAMS:2025:5346

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 juli 2025
Publicatiedatum
22 juli 2025
Zaaknummer
13-005163-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van mensensmokkel en veroordeling voor mishandeling in Amsterdam

Op 23 juli 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 31-jarige vrouw. De rechtbank sprak de vrouw vrij van mensensmokkel, omdat niet bewezen kon worden dat zij op de hoogte was van de onrechtmatigheid van het verblijf van de betrokken prostituees. Hoewel de vrouw betrokken was bij het vervoer van deze vrouwen, ontbrak het bewijs dat zij wist of had moeten weten dat hun verblijf in Nederland illegaal was. De rechtbank oordeelde dat het enkele feit dat zij prostituees vervoerde, onvoldoende was om haar wetenschap van hun verblijfstatus te bewijzen.

Echter, de rechtbank heeft de vrouw wel veroordeeld voor de mishandeling van een andere vrouw op 3 januari 2023. De vrouw had deze andere vrouw meermalen in het gezicht geslagen en aan haar haren getrokken. De rechtbank legde een geldboete op van € 500,-, waarbij rekening werd gehouden met de beperkte rol van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn in de strafzaak. De rechtbank concludeerde dat de mishandeling een inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer vormde en dat er geen rechtvaardigingsgrond voor het handelen van de verdachte was.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13-005163-23
Datum uitspraak: 23 juli 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1994,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 9 juli 2025. Verdachte was bij de behandeling van haar strafzaak aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.M. van den Berg, en van wat verdachte en haar raadsvrouw, mr. A. Petrescu, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat zij zich heeft schuldig gemaakt aan:
ten aanzien van feit 1:
het in de periode van 1 november 2022 tot en met 7 maart 2024 in Amsterdam, Haarlemmermeer, Marokko, Spanje, Cuba en/of Costa Rica in vereniging behulpzaam zijn bij het verschaffen van toegang en/of het uit winstbejag behulpzaam zijn bij het verschaffen van verblijf (mensensmokkel), van:
- [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ;
- [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ;
- [slachtoffer 3] , geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ;
- [slachtoffer 4] , geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ;
- [slachtoffer 5] , geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ; en/of
- [slachtoffer 6] , geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ;
terwijl zij wist, of ernstige reden had om te vermoeden, dat de toegang en/of doorreis van deze vrouwen in strijd met de wet was en zij hiervan een beroep of gewoonte heeft gemaakt;
ten aanzien van feit 2:
het op 3 januari 2023 in Amsterdam mishandelen van [slachtoffer 1] , door haar met kracht in het gezicht te slaan, aan haar haren te trekken, haar op de grond te duwen en/of tegen haar lichaam te trappen.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging schrijf- en/of taalfouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in haar verdediging geschaad.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Ten aanzien van feit 1:
Volgens de officier van justitie kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het uit winstbejag behulpzaam zijn bij het zich wederrechtelijk verschaffen van verblijf in Nederland van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Uit de verklaringen van verdachte blijkt namelijk dat zij voornoemde vrouwen heeft rondgereden. Uit het dossier blijkt verder dat verdachte een rol heeft gespeeld bij de verdere uitvoering van de prostitutiewerkzaamheden van de vrouwen, door onder meer geld van de prostitutieklanten op te halen en betrokken te zijn bij de verdeling van dat geld.
Dat verdachte ook wetenschap had van de onrechtmatigheid van het verblijf van voornoemde vrouwen, blijkt allereerst uit de verklaring van [slachtoffer 2] inhoudende dat verdachte wist dat [slachtoffer 2] illegaal in Nederland verbleef. Daarnaast had verdachte moeten weten dat de vrouwen onrechtmatig in Nederland verbleven, nu het sekswerk van de vrouwen in hotels en appartementen plaatsvond en het daarmee geen sekswerk betrof in het legale circuit.
Ten aanzien van feit 2:
De officier van justitie acht bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de mishandeling van [slachtoffer 1] , door haar in haar gezicht te slaan en haar aan haar haren te trekken. De verklaring van [slachtoffer 1] over haar mishandeling wordt ondersteund door de wijze waarop de politie haar in de woning aan het [adres woning] heeft aangetroffen, namelijk met bloed op haar trui, in een staat van paniek en met een verdikking op haar bovenlip. Ook heeft [slachtoffer 2] in haar verklaring tegenover de politie bevestigd dat verdachte [slachtoffer 1] in haar gezicht heeft geslagen en aan haar haren heeft getrokken.
3.2
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van feit 1
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht om verdachte van het onder feit 1 ten laste gelegde vrij te spreken. Daartoe heeft zij aangevoerd dat verdachte ten aanzien van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] geen wetenschap heeft gehad van hun onrechtmatige verblijfstatus, of ernstige reden had om dat te vermoeden. Uit het dossier volgt verder niet dat verdachte bij de overige in de tenlastelegging genoemde vrouwen betrokken is geweest.
Ten aanzien van feit 2
Volgens de raadsvrouw dient verdachte ook van het onder feit 2 ten laste gelegde te worden vrijgesproken, nu er op basis van de verschillende in het dossier gevoegde verklaringen over hetgeen zich op 3 januari 2023 heeft afgespeeld, redenen zijn om aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer 1] te twijfelen.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak van het onder feit 1 ten laste gelegde
Hoewel uit de bevindingen van de politie en de verklaringen van de verschillende in het dossier genoemde vrouwen enige nadere betrokkenheid van verdachte bij de organisatie van de prostitutiewerkzaamheden van de door de officier van justitie genoemde vrouwen zou kunnen worden afgeleid, is de rechtbank van oordeel dat uit deze bevindingen geen feiten en omstandigheden naar voren zijn gekomen die de wetenschap van verdachte over de wederrechtelijkheid van het verblijf van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] aantonen.
In het kader van de wederrechtelijkheid van het verblijf van de vrouwen, overweegt de rechtbank dat uit de wetsgeschiedenis blijkt dat het bestanddeel “wederrechtelijk” in artikel 197a Sr een ruimte betekenis heeft en inhoudt: “zonder enig subjectief recht of enige bevoegdheid.” [1] Met wederrechtelijk verblijf wordt bedoeld het verblijf dat niet berust op een aan enige rechtsregel te ontlenen titel. In welke gevallen een vreemdeling het recht heeft om in Nederland te verblijven, wordt bepaald in de Vreemdelingenwet. [2]
Hoewel door de politie ten aanzien van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] is vastgesteld dat hun verblijf in Nederland onrechtmatig was en hoewel iedereen in Nederland geacht wordt de wet te kennen, is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende is komen vast te staan dat verdachte wist, of ernstige reden had om te vermoeden dat het verblijf van de vrouwen wederrechtelijk was. Het enkele vervoeren van een prostituee – naar later blijkt – zonder geldige verblijfstatus naar een hotel of appartement, is op zichzelf onvoldoende om wetenschap of grove schuld ten aanzien van het niet hebben van wetenschap over deze verblijfstatus uit af te leiden.
Weliswaar heeft [slachtoffer 2] tegenover de politie verklaard dat verdachte op de hoogte was van de onrechtmatigheid van haar verblijf in Nederland, maar die verklaring staat op zichzelf en vindt verder geen ondersteuning in het dossier.
De rechtbank komt aldus tot de conclusie dat verdachte ten aanzien van het onder feit 1 ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.
3.3.2
Het oordeel over het onder feit 2 ten laste gelegde
De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer 1] tegenover de politie heeft verklaard dat zij op 3 januari 2023 door ene “ [verdachte] ” is mishandeld. Naar aanleiding van een ruzie over het schoonmaken van het huis waarin [slachtoffer 1] verbleef en over geld, zou [verdachte] [slachtoffer 1] in het gezicht hebben geslagen, aan haar haren hebben getrokken en op de grond hebben getrapt.
De rechtbank overweegt dat de verklaring van [slachtoffer 1] wordt ondersteund door de verklaringen van [slachtoffer 2] . [slachtoffer 2] heeft namelijk op 3 januari 2023 tegenover de politie verklaard dat “de vrouw die nu weg is” [slachtoffer 1] zou hebben geslagen. Op 4 januari 2023 heeft [slachtoffer 2] aanvullend verklaard dat “ [verdachte] ” [slachtoffer 1] in haar gezicht heeft geslagen en aan haar haren heeft getrokken.
De rechtbank stelt vast dat verdachte de persoon is die door [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] is aangewezen als ‘ [verdachte] ’, ‘ [verdachte] ’ en ‘de vrouw die de woning op het [adres woning] heeft verlaten’. Dat blijkt uit het gegeven dat verdachte haar betrokkenheid bij de ruzie niet heeft ontkend en dat zij zich op 3 januari 2023 zelf bij de politie heeft gemeld en daar heeft aangegeven dat zij bij de ruzie van [slachtoffer 1] aanwezig was. Verdachte heeft tijdens de zitting verklaard dat er sprake was van een ruzie tussen [slachtoffer 1] en een vriendin en dat zij naar de woning op het [adres woning] 63 is gekomen om deze ruzie te sussen. Verdachte zou [slachtoffer 1] niet hebben geslagen, maar wel hebben geduwd.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte [slachtoffer 1] heeft mishandeld, door haar in haar gezicht te slaan en aan haar haren te trekken.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage 2 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
op 3 januari 2023 te Amsterdam [slachtoffer 1] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer 1] meermalen te slaan in het gezicht en voornoemde [slachtoffer 1] aan haar haren te trekken.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 7 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 4 maanden voorwaardelijk en met een proeftijd van 2 jaren.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht om – in het geval van een bewezenverklaring – bij het opleggen van een straf rekening te houden met de beperkte rol die verdachte bij het ten laste gelegde heeft gespeeld, dat verdachte
first offenderis en de overschrijding van de redelijke termijn.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de mishandeling van [slachtoffer 1] door haar meermalen in het gezicht te slaan en haar aan haar haren te trekken. Verdachte heeft daarmee inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer 1] . Hoewel uit het dossier mogelijk blijkt dat verdachte een ruzie waarbij [slachtoffer 1] betrokken was, wilde sussen, heeft verdachte fout gehandeld door zelf geweld tegen [slachtoffer 1] te gebruiken.
De rechtbank neemt haar dit kwalijk.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte van 10 juni 2025, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
Verder zijn uit het dossier en de verklaringen van verdachte tijdens het onderzoek ter terechtzitting geen persoonlijke feiten en omstandigheden gebleken die op de strafbepaling van invloed moeten zijn.
De op te leggen straf
De rechtbank heeft rekening gehouden met de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (de LOVS-oriëntatiepunten). De rechtbank zoekt aansluiting bij het oriëntatiepunt voor een mishandeling waarbij het toegepaste geweld bestaat uit een “droge klap of schop (geen letsel)”. Voor een dergelijk feit wordt in beginsel een geldboete van € 500,- opgelegd. De rechtbank zal deze straf als uitganspunt nemen.
Verder stelt de rechtbank vast dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen de strafzaak van verdachte had moeten worden afgedaan. De datum van de start van de redelijke termijn wordt in deze zaak door de rechtbank bepaald op 3 januari 2023, de dag waarop verdachte in verzekering is gesteld. Vanaf deze datum kon verdachte naar het oordeel van de rechtbank in alle redelijkheid verwachten dat er tegen haar een strafvervolging zou worden ingesteld. Nu de uitspraak van de rechtbank vervolgens op 23 juli 2025 plaatsvindt, is er sprake van een overschrijding van de redelijke termijn van ongeveer zeven en halve maand. Gezien deze relatief geringe overschrijding en het gegeven dat de zaak tegen verdachte onderdeel uitmaakte van een breder onderzoek naar mensensmokkel en (aanvankelijk) mensenhandel en na de eerste zitting een getuigenverhoor heef plaatsgevonden door de rechter-commissaris volstaat de rechtbank met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden.
Al met al ziet de rechtbank geen reden om van het voornoemde uitgangspunt af te wijken en zal zij verdachte veroordelen tot betaling van een geldboete van € 500,-.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 23, 24c en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart
het onder feit 1 ten laste gelegde niet bewezenen
spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart
bewezen dat verdachte het onder feit 2 ten laste gelegde heeft begaanzoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Het bewezen verklaarde levert op:
mishandeling.
Veroordeelt verdachte tot een
geldboete van € 500,- (vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 10 dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. C.M. Berkhout en A. Eichperger, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.M. Esschendal, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 juli 2025.

Voetnoten

1.Kamerstukken II 1991/92, 22 142, nr. 3 (herdruk), p. 11-12.
2.Hoge Raad 15 januari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BA8499, NJ 2008/62 en Hoge Raad 19 januari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BJ3574, NJ 2010/279 m.nt. Schalken onder NJ 2010/281), in het bijzonder artikel 8 van die wet (rechtmatig verblijf).