ECLI:NL:RBAMS:2025:5345

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 juli 2025
Publicatiedatum
22 juli 2025
Zaaknummer
13-005182-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van een 26-jarige man in een zaak van mensensmokkel wegens gebrek aan bewijs van wetenschap over onrechtmatig verblijf

Op 23 juli 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam een 26-jarige man vrijgesproken van mensensmokkel. De zaak kwam voort uit het feit dat de man betrokken was bij het vervoer van prostituees die onrechtmatig in Nederland verbleven. Tijdens de zittingen op 15 januari 2025 en 9 juli 2025 was de verdachte aanwezig. De officier van justitie, mr. M.M. van den Berg, stelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het helpen van deze vrouwen bij het verkrijgen van wederrechtelijk verblijf. Er waren echter geen overtuigende bewijzen dat de verdachte op de hoogte was van de onrechtmatigheid van hun verblijf.

De rechtbank oordeelde dat, hoewel de verdachte betrokken was bij het vervoer van enkele vrouwen, er onvoldoende bewijs was dat hij wist of ernstige reden had om te vermoeden dat hun verblijf in Nederland wederrechtelijk was. Het enkele feit dat hij parkeertickets voor Schiphol in zijn auto had, was niet voldoende om aan te nemen dat hij op de hoogte was van hun verblijfstatus. De rechtbank concludeerde dat de verdachte integraal van het ten laste gelegde diende te worden vrijgesproken, omdat er geen andere feiten of omstandigheden waren die zijn wetenschap over de verblijfsstatus konden onderbouwen.

De uitspraak benadrukt het belang van bewijs in strafzaken, vooral in gevallen van mensensmokkel, waar de intentie en kennis van de verdachte cruciaal zijn voor de beoordeling van schuld. De rechtbank sprak de verdachte vrij van alle tenlasteleggingen, wat een belangrijke uitspraak is in het kader van de strafrechtelijke vervolging van mensensmokkel.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13-005182-23
Datum uitspraak: 23 juli 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1999,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van
15 januari 2025 en 9 juli 2025. Verdachte was bij de behandeling van zijn strafzaak aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.M. van den Berg, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. S. Plas, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich in de periode van 1 november 2022 tot en met 7 maart 2024 in Amsterdam, Haarlemmermeer, Marokko, Spanje, Cuba en/of Costa Rica in vereniging schuldig heeft gemaakt aan het behulpzaam zijn bij het verschaffen van toegang en/of het uit winstbejag behulpzaam zijn bij het verschaffen van verblijf (mensensmokkel), van:
- [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ;
- [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ;
- [slachtoffer 3] , geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ;
- [slachtoffer 4] , geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ;
- [slachtoffer 5] , geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ; en/of
- [slachtoffer 6] , geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ;
terwijl hij wist, of ernstige reden had om te vermoeden, dat de toegang en/of doorreis van deze vrouwen in strijd met de wet was en hij hiervan een beroep of gewoonte heeft gemaakt.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging schrijf- en/of taalfouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.

3.Vrijspraak

3.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het uit winstbejag behulpzaam zijn van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] bij het zich verschaffen van wederrechtelijk verblijf in Nederland. Uit het dossier blijkt namelijk dat verdachte betrokken is geweest bij het vervoer van deze vrouwen vanaf vliegveld Schiphol, nu in zijn auto twee parkeertickets voor kort parkeren op dit vliegveld zijn aangetroffen. Daarnaast blijkt uit het dossier en de verklaring van verdachte dat hij betrokken is geweest bij het vervoer van de vrouwen tijdens prostitutiewerkzaamheden. Omdat de werkzaamheden van de vrouwen plaatsvonden in hotels en appartementen, had verdachte redelijkerwijs moeten vermoeden dat zij in de illegale prostitutiesector werkzaam waren en onrechtmatig in Nederland verbleven.
Van de overige in de tenlastelegging opgenomen vormen van behulpzaamheid kan niet worden bewezen dat verdachte hierbij betrokken is geweest. Verdachte dient daarvan te worden vrijgesproken.
3.2
Het standpunt van de verdediging
Volgens de raadsvrouw dient verdachte van het ten laste gelegde te worden vrijgesproken. Daartoe heeft zij zich allereerst op het standpunt gesteld dat het dossier geen bewijs bevat dat wijst op enige betrokkenheid van verdachte bij de werkzaamheden van [slachtoffer 2] , [slachtoffer 4] , [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] , waardoor niet kan worden bewezen dat verdachte deze vrouwen op enige manier behulpzaam is geweest bij het zich wederrechtelijk verschaffen van toegang of verblijf.
Ten aanzien van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] blijkt volgens de raadsvrouw uit het dossier enkel dat verdachte betrokken is geweest bij het vervoeren van deze vrouwen naar prostitutiewerkzaamheden, terwijl niet is gebleken dat verdachte wetenschap had van hun onrechtmatige verblijfstatus, of ernstige reden had om dit te vermoeden.
Tot slot bevat het dossier onvoldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde met een ander nauw en bewust heeft samengewerkt, waardoor hij ook niet als medepleger voor het ten laste gelegde verantwoordelijk kan worden gehouden.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat uit het dossier en de verklaringen van verdachte tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat verdachte in opdracht van medeverdachte [medeverdachte] betrokken is geweest bij het vervoeren van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] tijdens hun prostitutiewerkzaamheden. Dat verdachte deze vrouwen ook vanaf vliegveld Schiphol heeft vervoerd, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende vast komen te staan. Het enkele aantreffen van parkeertickets voor dit vliegveld in de auto van verdachte, is daarvoor onvoldoende.
Met de raadsvrouw is de rechtbank verder van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte betrokken is geweest bij de werkzaamheden van de overige in de tenlastelegging opgenomen vrouwen. Verdachte zal dan ook van het behulpzaam zijn van deze vrouwen bij het zich verschaffen van wederrechtelijk verblijf en/of toegang worden vrijgesproken.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verdachte tijdens het vervoeren van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] in het kader van hun prostitutiewerkzaamheden wist, of ernstige reden had om te vermoeden, dat het verblijf van deze vrouwen in Nederland wederrechtelijk was.
Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat het bestanddeel “wederrechtelijk” in artikel 197a Sr een ruimte betekenis heeft en inhoudt: “zonder enig subjectief recht of enige bevoegdheid.” [1] Met wederrechtelijk verblijf wordt bedoeld het verblijf dat niet berust op een aan enige rechtsregel te ontlenen titel. In welke gevallen een vreemdeling het recht heeft om in Nederland te verblijven, wordt bepaald in de Vreemdelingenwet. [2]
Hoewel de politie ten aanzien van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] heeft vastgesteld dat hun verblijf in Nederland onrechtmatig was en hoewel iedereen in Nederland geacht wordt de wet te kennen, is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende is komen vast te staan dat verdachte wist, of ernstige reden had om te vermoeden dat het verblijf van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] wederrechtelijk was. Het enkele vervoeren van een prostituee – naar later blijkt – zonder geldige verblijfstatus naar een hotel of appartement, is op zichzelf onvoldoende om wetenschap of grove schuld ten aanzien van het niet hebben van wetenschap over deze verblijfsstatus uit af te leiden. Nu uit het dossier geen andere feiten en omstandigheden naar voren zijn gekomen waaruit de wetenschap van verdachte over de verblijfsstatus van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] kan worden afgeleid, zal verdachte ook ten aanzien van het behulpzaam zijn van deze vrouwen bij het zich verschaffen van wederrechtelijke toegang/en of verblijf worden vrijgesproken.
De rechtbank komt aldus tot de conclusie dat verdachte integraal van het ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.

4.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart
het ten laste gelegde niet bewezenen
spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. C.M. Berkhout en A. Eichperger, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.M. Esschendal, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 juli 2025.

Voetnoten

1.Kamerstukken II 1991/92, 22 142, nr. 3 (herdruk), p. 11-12.
2.Hoge Raad 15 januari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BA8499, NJ 2008/62 en Hoge Raad 19 januari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BJ3574, NJ 2010/279 m.nt. Schalken onder NJ 2010/281), in het bijzonder artikel 8 van die wet (rechtmatig verblijf).