ECLI:NL:RBAMS:2025:5344

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 juli 2025
Publicatiedatum
22 juli 2025
Zaaknummer
13-010053-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van een man in een mensensmokkelzaak wegens gebrek aan bewijs van kennis van onrechtmatigheid

Op 23 juli 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 35-jarige man, die werd beschuldigd van mensensmokkel. De rechtbank heeft de man vrijgesproken, omdat niet bewezen kon worden dat hij op de hoogte was van de onrechtmatigheid van het verblijf van de betrokken prostituees. De zaak kwam voor de rechtbank na twee zittingen op 15 januari en 9 juli 2025, waarbij de verdachte aanwezig was. De officier van justitie, mr. M.M. van den Berg, stelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het helpen van de vrouwen bij het verkrijgen van onrechtmatig verblijf in Nederland. Dit zou blijken uit verklaringen van de slachtoffers en politie-informatie. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. P. van Dongen, betwistte dit en stelde dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen. De rechtbank oordeelde dat, hoewel de verdachte betrokken was bij het vervoer van de vrouwen, er onvoldoende bewijs was dat hij wist of had moeten weten dat hun verblijf onrechtmatig was. De rechtbank concludeerde dat het enkele vervoeren van prostituees zonder geldige verblijfstatus niet voldoende was om te concluderen dat de verdachte op de hoogte was van hun onrechtmatige status. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13-010053-23
Datum uitspraak: 23 juli 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1990,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 15 januari 2025 en 9 juli 2025. Verdachte was bij de behandeling van zijn strafzaak op 9 juli 2025 aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.M. van den Berg, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. P. van Dongen, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich in de periode van 12 juli 2022 tot en met 3 januari 2023 in Amsterdam, Purmerend, Colombia en/of Marokko in vereniging schuldig heeft gemaakt aan het behulpzaam zijn bij het verschaffen van toegang en/of het uit winstbejag behulpzaam zijn bij het verschaffen van verblijf (mensensmokkel), van:
- [slachtoffer 1] , geboren in [geboorteplaats] en/of;
- [slachtoffer 2] , geboren in [geboorteplaats] en/of;
- [slachtoffer 3] , geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ;
terwijl hij wist, of ernstige reden had om te vermoeden, dat de toegang en/of doorreis van deze vrouwen in strijd met de wet was en hij hiervan een beroep of gewoonte heeft gemaakt.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging schrijf- en/of taalfouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.

3.Vrijspraak

3.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het uit winstbejag behulpzaam zijn van de in de tenlastelegging genoemde vrouwen bij het zich verschaffen van wederrechtelijk verblijf in Nederland. Uit de verklaringen van [slachtoffer 3] en de verschillende bevindingen van de politie betreffende het door haar genoemde telefoonnummer van verdachte, kan worden opgemaakt dat verdachte [slachtoffer 3] van en naar seksafspraken heeft vervoerd. Daarnaast bevat het dossier politiemutaties waaruit blijkt dat verdachte ook [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] tijdens hun prostitutiewerkzaamheden heeft vervoerd.
Daarnaast heeft verdachte moeten weten dat de voornoemde vrouwen onrechtmatig in Nederland verbleven, nu het sekswerk van de vrouwen in hotels en appartementen plaatsvond en het daarmee geen sekswerk betrof in het legale circuit.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht om verdachte vrij te spreken. Daartoe heeft zij onder meer bepleit dat ten aanzien van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] niet aan het wettelijke bewijsminimum is voldaan, dat de verklaring van [slachtoffer 3] onbetrouwbaar is en niet voor het bewijs zou mogen worden gebruikt en dat ten aanzien van geen van de in de tenlastelegging genoemde vrouwen kan worden bewezen dat verdachte wist van de onrechtmatigheid van hun verblijf in Nederland, of ernstige reden had om dit te vermoeden. Ook bevat het dossier onvoldoende bewijs om verdachte als medepleger voor het ten laste gelegde verantwoordelijk te houden.
Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, heeft de raadsvrouw het voorwaardelijke verzoek gedaan om [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] als getuigen te horen.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat uit het dossier blijkt dat verdachte betrokken is geweest bij het vervoeren van de in de tenlastelegging genoemde vrouwen in het kader van hun prostitutiewerkzaamheden en dat hij deze vrouwen in zoverre behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland.
In het kader van de wederrechtelijkheid van het verblijf van de vrouwen, overweegt de rechtbank dat uit de wetsgeschiedenis blijkt dat het bestanddeel “wederrechtelijk” in artikel 197a Sr een ruimte betekenis heeft en inhoudt: “zonder enig subjectief recht of enige bevoegdheid.” [1] Met wederrechtelijk verblijf wordt bedoeld het verblijf dat niet berust op een aan enige rechtsregel te ontlenen titel. In welke gevallen een vreemdeling het recht heeft om in Nederland te verblijven, wordt bepaald in de Vreemdelingenwet. [2]
Hoewel door de politie ten aanzien van de in de tenlastelegging genoemde vrouwen is vastgesteld dat hun verblijf in Nederland onrechtmatig was en hoewel iedereen in Nederland geacht wordt de wet te kennen, is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende is komen vast te staan dat verdachte wist, of ernstige reden had om te vermoeden dat het verblijf van de vrouwen wederrechtelijk was. Het enkele vervoeren van een prostituee – naar later blijkt – zonder geldige verblijfstatus naar een hotel of appartement, is op zichzelf onvoldoende om wetenschap of grove schuld ten aanzien van het niet hebben van wetenschap over deze verblijfstatus uit af te leiden.
Hoewel uit de bevindingen van de politie met betrekking tot de telefoon van verdachte en zijn deelname aan een Whatsapp-groep van de medeverdachte [medeverdachte] enige nadere betrokkenheid bij de organisatie van de prostitutiewerkzaamheden zou kunnen worden afgeleid, is de rechtbank van oordeel dat uit deze bevindingen geen feiten en omstandigheden naar voren zijn gekomen die de wetenschap van verdachte over de verblijfstatus van de vrouwen aantonen.
De rechtbank komt aldus tot de conclusie dat verdachte integraal van het ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.

4.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart
het ten laste gelegde niet bewezenen
spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. C.M. Berkhout en A. Eichperger, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.M. Esschendal, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 juli 2025.

Voetnoten

1.Kamerstukken II 1991/92, 22 142, nr. 3 (herdruk), p. 11-12.
2.Hoge Raad 15 januari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BA8499, NJ 2008/62 en Hoge Raad 19 januari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BJ3574, NJ 2010/279 m.nt. Schalken onder NJ 2010/281), in het bijzonder artikel 8 van die wet (rechtmatig verblijf).