ECLI:NL:RBAMS:2025:5333

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 juli 2025
Publicatiedatum
22 juli 2025
Zaaknummer
11653337
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over betaling van makelaarscommissie tussen makelaarskantoor en aannemer

In deze zaak heeft een makelaarskantoor, hierna te noemen [eiser], een vordering ingesteld tegen een aannemer, hierna te noemen [gedaagde], over de betaling van een commissie van 5% van het offertebedrag van een verbouwklus. De aannemer heeft de makelaar nog niet betaald voor een klus die door de makelaar is aangedragen, en de hoogte van de vordering bedraagt € 12.334,33, vermeerderd met wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke incassokosten. De partijen zijn het oneens over het moment van betaling; de makelaar stelt dat er geen expliciete afspraak is gemaakt, terwijl de aannemer aanvoert dat betaling pas dient te geschieden nadat zijn klant het volledige offertebedrag heeft voldaan. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de makelaar erop mocht vertrouwen dat de aannemer handelde vanuit zijn eenmanszaak en dat de overeenkomst met hem is gesloten. De rechter heeft de vordering van de makelaar toegewezen, met uitzondering van de buitengerechtelijke incassokosten, omdat niet is aangetoond dat deze kosten zijn gemaakt. De wettelijke handelsrente is toegewezen vanaf de vervaldatum van de factuur, en de proceskosten zijn voor rekening van de aannemer. Het vonnis is uitgesproken op 25 juli 2025.

Uitspraak

RECHTBANKAMSTERDAM
Civiel recht
Kantonrechter
Zaaknummer: 11653337 \ CV EXPL 25-5994
Vonnis van 25 juli 2025
in de zaak van
[eiser],
te [vestigingsplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. G.A. de Boer,
tegen
[gedaagde] (H.O.D.N. [handelsnaam] ),
te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De zaak in het kort

1.1.
[eiser] is een makelaarskantoor en [gedaagde] is aannemer. [eiser] verwijst haar cliënten naar [gedaagde] , als zij een aannemer nodig hebben. Partijen hebben afgesproken dat [gedaagde] 5% van het offertebedrag aan [eiser] betaalt van elke verbouwklus die hij via [eiser] verkrijgt. [gedaagde] heeft [eiser] nog niet betaald voor een verbouwklus aan de [locatie] die [eiser] hem heeft aangedragen. Het offertebedrag van die klus is € 203.873,26. [eiser] vordert in deze procedure betaling van 5% daarvan. [gedaagde] is het niet met de vordering eens. Hij voert aan dat niet zijn eenmanszaak maar zijn B.V. partij is bij de overeenkomst en dat [eiser] pas aanspraak kan maken op zijn commissie als de klant het volledige offertebedrag heeft betaald.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 7 april 2025, met producties,
- het proces-verbaal van 24 april 2025 met het mondeling antwoord en een productie,
- het tussenvonnis van 8 mei 2025, waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
- de mondelinge behandeling van 26 juni 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert [gedaagde] te veroordelen tot betaling van:
een hoofdsom van € 12.334,33, te vermeerderen met de al berekende wettelijke handelsrente van € 801,37 en de nog te berekenen wettelijke handelsrente vanaf 13 februari 2025;
de buitengerechtelijke incassokosten van € 898,34;
de kosten van deze procedure.
3.2.
[eiser] legt aan de vorderingen ten grondslag dat zij met [gedaagde] is overeengekomen dat [gedaagde] 5% van het offertebedrag van de verbouwing van het pand aan de [locatie] aan haar moet betalen.
3.3.
[gedaagde] voert verweer, waarop hierna nader wordt ingegaan.

4.De beoordeling

[gedaagde] is partij bij de overeenkomst
4.1.
[eiser] stelt dat zij de overeenkomst heeft gesloten met (de eenmanszaak van) [gedaagde] . [gedaagde] heeft dat betwist. [eiser] beroept zich op de gevolgen van het feit dat [gedaagde] partij is bij de overeenkomst en moet dit daarom onderbouwen en, zo nodig, bewijzen.
4.2.
[eiser] brengt naar voren dat op de offerte aan de opdrachtgevers van de verbouwing van het pand aan de [locatie] het KvK-nummer van de eenmanszaak van [gedaagde] staat. Verder heeft [gedaagde] zich volgens [eiser] nooit gepresenteerd als bestuurder of vertegenwoordiger van [handelsnaam] B.V. en wist [eiser] zelfs niet van het bestaan van die B.V. af.
4.3.
[gedaagde] voert aan dat zijn “compagnon” per ongeluk het verkeerde KvK-nummer op de factuur heeft gezet en wijst erop dat de factuur ook het btw-nummer van [handelsnaam] B.V. vermeldt. Daarnaast mocht [eiser] volgens [gedaagde] er niet van uitgaan dat zij zaken deed met [gedaagde] eenmanszaak, omdat [eiser] direct contact heeft gehad met een van [gedaagde] mede-aandeelhouders van [handelsnaam] B.V. Tot slot voert [gedaagde] aan dat de eerdere facturen die [eiser] naar hem stuurde steeds betaald werden door [handelsnaam] B.V.
4.4.
De kantonrechter oordeelt dat [eiser] erop mocht vertrouwen dat [gedaagde] handelde vanuit zijn eenmanszaak en dat zij dus met [gedaagde] zelf de overeenkomst aanging. Partijen hebben hun afspraken niet op schrift gezet, maar die mondeling gemaakt. Voor het bedrag van de verschuldigde courtage hebben zij zich gebaseerd op de eerder genoemde aannemingsofferte aan de opdrachtgevers van [gedaagde] . Deze offerte vermeldt het KvK-nummer van de eenmanszaak van [gedaagde] , zodat [eiser] terecht stelt dat zij veronderstelde dat zij met de eenmanszaak van doen had. Dat ook het btw-nummer van [handelsnaam] B.V. op die factuur staat maakt dit niet anders. Een btw-nummer dient namelijk in eerste instantie om de Belastingdienst in staat te stellen de btw-afdracht te controleren, terwijl een KvK-nummer onder meer is bedoeld om contractspartners te informeren met wie zij zaken doen. Verder is niet gebleken dat [gedaagde] zich op enig moment naar [eiser] als bestuurder of vertegenwoordiger van [handelsnaam] heeft gepresenteerd. [eiser] ontkent in ieder geval ooit contact met een medeaandeelhouder van [gedaagde] te hebben gehad en [gedaagde] heeft ook niets in het geding gebracht waaruit dat zou blijken. Dat onder eerdere vergelijkbare overeenkomsten met [eiser] steeds is betaald door de B.V. is ook niet gebleken. [eiser] heeft weersproken dat eerdere facturen die zij naar [gedaagde] heeft gestuurd zijn betaald door [handelsnaam] B.V. en [gedaagde] heeft dit niet met betaalbewijzen of andere documenten onderbouwd. Het was aan [gedaagde] geweest om deze schriftelijke stukken bij zijn antwoord of in ieder geval voorafgaand aan de mondelinge behandeling over te leggen, zodat de kantonrechter geen aanleiding ziet hem hiertoe nog in de gelegenheid te stellen.
De afspraak over het moment van betalen
4.5.
Partijen zijn het erover eens dat [gedaagde] - in het verlengde van voorgaande vaststelling dat hij contractspartij is - 5% van het offertebedrag van de verbouwing van het pand aan de [locatie] aan [eiser] moet betalen. Zij zijn het alleen niet eens over het moment waarop [gedaagde] moet betalen. Volgens [eiser] is daarover niet expliciet een afspraak gemaakt, zodat zij onmiddellijk nakoming van de overeenkomst kan vorderen (artikel 6:38 BW). Volgens [gedaagde] is die afspraak wel gemaakt en houdt die in dat hij pas hoeft te betalen nadat zijn eigen klant het volledige offertebedrag heeft betaald. Ter onderbouwing van zijn standpunt wijst [gedaagde] op de whatsappcorrespondentie tussen [naam] , de medeoprichter van [eiser] , en hemzelf. Daarin is te lezen dat de betaling voor een eerdere klus op die manier werd afgewikkeld.
4.6.
[eiser] heeft op de zitting bepleit dat zelfs indien de afspraak zou zijn gemaakt dat [gedaagde] pas hoeft te betalen nadat hij zelf betaling heeft ontvangen, [gedaagde] in redelijkheid geen beroep op die afspraak toekomt. [gedaagde] heeft [eiser] namelijk niets verteld over welk deel van het offertebedrag inmiddels is betaald, waarvan betaling van het resterende deel afhankelijk is en wanneer volledige betaling wordt verwacht. [gedaagde] heeft alleen medegedeeld dat er een procedure tegen de opdrachtgevers van de verbouwing van het pand aan de [locatie] is gestart, maar heeft geen informatie gedeeld over de huidige stand van die procedure.
4.7.
De kantonrechter gaat hierin mee. Ook in deze procedure heeft [gedaagde] geen informatie gedeeld over de procedure tegen de opdrachtgevers en welk deel van het offertebedrag zij inmiddels hebben betaald. Dat er inmiddels een deel is betaald, weerspreekt [gedaagde] niet. Naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid is het niet aanvaardbaar om [eiser] bijna twee jaar lang niet te betalen voor door haar reeds verrichte diensten en haar in het ongewisse te houden over wanneer betaling verwacht kan worden. Dat betekent dat [gedaagde] geen beroep kan doen op de gestelde afspraak dat hij niets aan [eiser] hoeft te betalen zo lang de opdrachtgever hem niet het volledige offertebedrag heeft betaald. Het kan daarmee in het midden blijven of partijen deze betalingsafspraak daadwerkelijk gemaakt hebben. De vordering van [eiser] zal worden toegewezen.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.8.
[eiser] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De vordering moet worden getoetst aan artikel 6:96 BW en het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Er is niet gesteld of gebleken dat er buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. De buitengerechtelijke incassokosten worden daarom afgewezen.
Wettelijke handelsrente
4.9.
[eiser] vordert de wettelijke handelsrente over de hoofdsom van € 12.334,33. Het gaat in deze zaak om een handelsovereenkomst als bedoeld in artikel 6:119a BW. Op 20 juli 2024 stuurde [eiser] de factuur voor de hoofdsom aan [gedaagde] . De vervaldatum van deze factuur is 28 juli 2024. De wettelijke handelsrente zal daarom worden toegewezen vanaf die datum.
Proceskosten
4.10.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
120,78
- griffierecht
1.461,00
- salaris gemachtigde
812,00
(2 punten × € 406,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.528,78

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 12.334,33, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 28 juli 2024, tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 2.528,78, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P.F. de Groot, bijgestaan door mr. R.D. Lok, en in het openbaar uitgesproken op 25 juli 2025.