ECLI:NL:RBAMS:2025:5316

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 juli 2025
Publicatiedatum
22 juli 2025
Zaaknummer
11388040 CV EXPL 24-14145
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van een vaststellingsovereenkomst door werkgever en werknemer in een civiele procedure

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam op 1 juli 2025, zijn een voormalig werknemer en zijn voormalige werkgever verwikkeld in een geschil over de schending van een vaststellingsovereenkomst (VSO). De werknemer, [eiser], heeft de werkgever, [gedaagde 1], aangeklaagd omdat hij meent dat deze de VSO heeft geschonden door proceskosten te betalen voor een derde partij die een rechtszaak tegen hem had aangespannen, en door een getuigenverklaring af te geven die in die procedure werd gebruikt. De rechtbank oordeelt dat de werkgever inderdaad tekort is geschoten in de nakoming van de VSO, met name door zich negatief over de werknemer uit te laten en door de geheimhoudingsplicht te schenden. De vorderingen van de werknemer tot schadevergoeding en nakoming van de VSO worden toegewezen, terwijl de vorderingen van de werkgever in reconventie worden afgewezen. De rechtbank legt een dwangsom op voor het geval de werkgever niet aan de veroordelingen voldoet. De zaak benadrukt de verplichtingen die voortvloeien uit een VSO en de gevolgen van schending daarvan.

Uitspraak

RECHTBANKAMSTERDAM
Civiel recht
Kantonrechter
fno.: 58865
zaaknummer: 11388040 CV EXPL 24-14145

vonnis van 1 juli 2025

I n z a k e

[eiser]

wonend in [woonplaats 1]
eiser in conventie
gedaagde in reconventie
nader te noemen: [eiser]
gemachtigde: mr. J. Hagers
t e g e n

1. de besloten vennootschap [gedaagde 1] B.V.

gevestigd in [vestigingsplaats]
gedaagde in conventie
eiseres in reconventie
nader te noemen: [gedaagde 1]

2. [gedaagde 2]

wonend in [woonplaats 2]
gedaagde in conventie
nader te noemen: [gedaagde 2]
gemachtigde: mr. R.I. Loosen
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] hierna gezamenlijk aan te duiden als ‘gedaagden’.

De procedure

De volgende stukken bevinden zich in het procesdossier:
  • de dagvaardingen van 9 en 10 oktober 2024, met 17 producties;
  • de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie van 7 januari 2025, met 24 producties;
  • het instructievonnis van 21 januari 2025, waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de conclusie van antwoord in reconventie, met productie 18;
  • de aanvullende productie 19 van de zijde van [eiser] ;
  • de aanvullende producties 25 en 26 van de zijde van gedaagden;
  • de aanvullende producties 20 t/m 22 van de zijde van [eiser] .
Op 18 april 2025 heeft de mondelinge behandeling van de zaak plaatsgevonden, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt. [eiser] verscheen in persoon, vergezeld van zijn gemachtigde en mr. L.A.H. Jie Sam Foek. [gedaagde 2] verscheen ook in persoon, voor zichzelf en namens [gedaagde 1] , vergezeld van de gemachtigde en mr. R.W.J. Janssen. Partijen zijn gehoord en hebben hun standpunten, mede aan de hand van pleitaantekeningen, toegelicht en vragen van de kantonrechter beantwoord. Ten slotte is vonnis gevraagd en is een datum voor vonnis bepaald.

De feiten

1. Als gesteld en niet (voldoende) weersproken staat het volgende vast:
1.1.
[eiser] is op 1 december 2014 in dienst getreden bij Boer & Olij Securities B.V. (Boer & Olij), de rechtsvoorganger van [gedaagde 1] . Bij [gedaagde 1] was hij laatstelijk werkzaam in de functie Senior Investment Manager, met een bruto salaris van € 7.500,00 per maand.
1.2.
[eiser] had daarnaast ook een eigen bedrijf, dat eerst Armgard Investments B.V. (Armgard) en later Transparant Investment Management B.V. (Transparant) heette.
1.3.
[gedaagde 2] was net als [eiser] werknemer bij [gedaagde 1] . Per 1 januari 2020 is hij statutair bestuurder bij [gedaagde 1] geworden. [gedaagde 2] is momenteel de CEO van [gedaagde 1] .
1.4.
Bij brief van 26 februari 2021 kondigde [gedaagde 1] de beëindiging van het dienstverband van [eiser] aan. Daaraan legde [gedaagde 1] ten grondslag dat [eiser] in strijd met zijn arbeidsovereenkomst zou hebben gehandeld door (onder meer) voor klanten die niet bij [gedaagde 1] waren ondergebracht via zijn eigen onderneming bepaalde beleggingsproducten (zogenaamde TCA-beleggingen) aan te kopen. De brief vermeldt dat de voorkeur van [gedaagde 1] uitging naar een beëindiging met wederzijds goedvinden. [gedaagde 1] deed daarbij in dat kader een beëindigingsvoorstel. De brief vermeldt in dat kader onder meer:
“-
Claims van jouw eigen klanten die niet bij [gedaagde 1] zijn ondergebracht, worden door jou zelf opgepakt.
  • Partijen verlenen elkaar ter zake (de beëindiging van) de arbeidsovereenkomst over en weer finale kwijting.
  • Deze finale kwijting laat eventuele verplichtingen die voor jou (zullen) gelden of vorderingen die op jou (komen te) rusten in jouw hoedanigheid van verkoper/ex-aandeelhouder van Boer & Olij onverlet.”
1.5.
Het dienstverband van [eiser] bij [gedaagde 1] is vervolgens via een op 4 maart 2021 gedateerde vaststellingsovereenkomst (hierna: de VSO) beëindigd per 1 mei 2021. De VSO is door [gedaagde 1] opgesteld. [gedaagde 1] werd daarbij bijgestaan door een advocaat. [eiser] heeft bij de totstandkoming van de VSO geen juridische bijstand gehad.
De VSO bevat onder meer de volgende bepalingen:

5.1 Het verbod op nevenwerkzaamheden blijft tot de Einddatum van kracht (…) Het verbod op nevenwerkzaamheden verhindert Werknemer niet om reeds gedurende de vrijstelling vragen te beantwoorden en/of klachten of claims af te handelen van cliënten van Werknemer voor wie Werknemer in het verleden beleggingsfondsen of andere werkzaamheden heeft verricht, terwijl zij niet waren ondergebracht bij Werkgever. (…)
6.1
Partijen verbinden zich ertoe zich over en weer jegens derden zowel mondeling als schriftelijk (bijvoorbeeld via social media) niet negatief over de andere Partij uit te laten. Werkgever zal, tenzij hiertoe enige wettelijke verplichting bestaat, geen referenties of verklaringen met betrekking tot het functioneren (waaronder tevens begrepen de deskundigheid en integriteit) van Werknemer verstrekken, bijvoorbeeld in het kader van sollicitaties van Werknemer.
6.2.
Partijen zullen ten opzichte van derden (…) strikte geheimhouding betrachten omtrent de reden voor, de inhoud van en de wijze van totstandkoming van deze Beëindigingsovereenkomst, tenzij er enige wettelijke verplichting bestaat tot openbaarmaking. (…)
6.4
In afwijking van het bepaalde in lid 1 en 2 van dit artikel, staat het Werkgever vrij een melding te doen dan wel een klacht in te dienen met betrekking tot (de handelswijze van) Werknemer bij de toezichthouder of een andere aangewezen instantie (bijvoorbeeld AFM, DNB of DSI), indien zij meent daartoe gehouden te zijn op grond van toepasselijke wet- of regelgeving, reglementen of codes.
(…)
11. Finale kwijting
11.1.
Partijen verklaren dat zij in hun hoedanigheid van werkgever en werknemer alle voor hen relevante onderwerpen met betrekking tot de arbeidsovereenkomst en de beëindiging daarvan met elkaar hebben besproken en voor zover daartoe aanleiding bestond, in deze Beëindigingsovereenkomst hebben geregeld. Partijen erkennen derhalve dat de bepalingen in deze Beëindigingsovereenkomst ter zake (de beëindiging van) de arbeidsovereenkomst alles omvattend c.q. uitputtend zijn bedoeld en dat er in aanvulling op deze bepalingen geen andere afspraken en/of overeenkomsten en/of vorderingen meer bestaan (waaronder tevens begrepen vorderingen ex artikel 7:611 en/of artikel 7:658 BW), althans dat deze afspraken en/of overeenkomsten en/of vorderingen teniet worden gedaan door ondertekening van deze Beëindigingsovereenkomst.
11.2.
Behoudens voor zover het de uitvoering van de uit deze Beëindigingsovereenkomst voortvloeiende afspraken en verplichtingen betreft, hebben Partijen in hun hoedanigheid van(ex-)werkgever en (ex-)werknemer niets meer van elkaar te vorderen. Partijen verlenen elkaar ter zake (de beëindiging van) de arbeidsovereenkomst over en weer finale kwijting.
11.3.
De finale kwijting die door Werknemer wordt verleend, heeft ook betrekking op alle direct en indirect aan Werkgever gelieerde (rechts)personen. De finale kwijting strekt zich evenwel niet uit over vorderingen op en/of verplichtingen van Werknemer in een andere hoedanigheid dan die van werknemer dan wel over afspraken en/of overeenkomsten die Werknemer in een andere hoedanigheid dan die van werknemer heeft gesloten met Werkgever en/of een aan Werkgever gelieerde (rechts)persoon, waaronder bijvoorbeeld doch niet uitsluitend begrepen de door (o.a.) Werknemer als “verkoper” en Capital Coach S.A. als “koper” op 27 februari 2019 gesloten Aandelenovereenkomst, ook niet met betrekking tot bepalingen die op enigerlei wijze verband houden met (de beëindiging van) de arbeidsovereenkomst.
In artikel 8 van de VSO is verder een boetebeding opgenomen, waarin kort gezegd staat dat Werknemer bepaalde boetes verbeurt bij schending van bepaalde artikelen uit de VSO en arbeidsovereenkomst.
1.6.
Op 12 mei 2021 zijn door het advocatenkantoor Hart Advocaten B.V. (Hart Advocaten) namens [gedaagde 1] meldingen gedaan bij de DSI [1] en AFM [2] , vanwege vermoedelijke schending door [eiser] van de DSI-gedragscode, dan wel overtreding van de Wft. [3]
1.7.
Bij brief van 16 juli 2021 heeft [gedaagde 1] [eiser] en zijn onderneming aansprakelijk gesteld voor schade die [gedaagde 1] lijdt en zal lijden als gevolg van zijn handelen met betrekking tot de TCA-beleggingen.
1.8.
Een (voormalig) klant van [gedaagde 1] , [naam 1] (hierna: [naam 1] ), heeft zich bij [gedaagde 1] beklaagd, omdat hij gedupeerd zou door zijn belegging in de TCA-beleggingen, waartoe hij geadviseerd zou zijn door [eiser] . [gedaagde 1] heeft vervolgens een schikking met [naam 1] getroffen. [gedaagde 1] is daarbij met [naam 1] onder meer overeengekomen dat [gedaagde 1] de advocaatkosten van [naam 1] zou betalen in een door [naam 1] jegens [eiser] aan te spannen procedure. [gedaagde 1] heeft op grond daarvan € 45.000,00 aan [naam 1] betaald.
1.9.
[naam 1] , die zich liet bijstaan door Hart Advocaten, heeft [eiser] in 2022 gedagvaard. In die procedure stelde [naam 1] [eiser] aansprakelijk voor geleden schade wegens onrechtmatig handelen van [eiser] , waardoor de investeringen van [naam 1] in de TCA-beleggingen waardeloos zouden zijn geworden. In die procedure tussen [naam 1] en [eiser] , heeft [naam 1] een verklaring van [gedaagde 2] ingebracht. In die verklaring, die 5 pagina’s beslaat, verklaart [gedaagde 2] in zijn hoedanigheid van statutair bestuurder van [gedaagde 1] onder meer dat [gedaagde 1] en [eiser] niet op goede voet uit elkaar zijn gegaan, dat [gedaagde 2] met instemming van [naam 1] de in die procedure door [eiser] genomen conclusie van antwoord heeft bestudeerd, dat [eiser] de zaken anders doet voorkomen en dat [gedaagde 2] in de verklaring zal reageren op “
enkele onjuistheden uit de conclusie van antwoord”. [gedaagde 2] verklaart verder onder meer dat [eiser] naar het oordeel van [gedaagde 1] in strijd heeft gehandeld met financiële toezichtwetgeving. Ook verklaart [gedaagde 2] onder meer: “
Het persbericht dat [eiser] heeft ingediend alsproductie 10is dan ook onjuist en lijkt gefabriceerd te zijn met het oog op deze procedure.” [gedaagde 2] verklaart voorts: “
Tot zover mijn reactie op de onjuistheden uit de conclusie van antwoord van [eiser] . Als het moet, ben ik bereid om het bovenstaande onder ede te verklaren.
1.10.
Bij vonnis van de rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, van 22 november 2023 zijn de vorderingen van [naam 1] tegen [eiser] afgewezen. [naam 1] is in hoger beroep gegaan.
1.11.
Op 27 augustus 2024 heeft de tuchtcommissie van de DSI uitspraak gedaan. De klachten tegen [eiser] werden behoudens één onderdeel (schijn van belangenverstrengeling) ongegrond verklaard. Daarbij heeft de tuchtcommissie onder andere overwogen dat zij niet de overtuiging heeft gekregen dat [eiser] te kwader trouw heeft gehandeld of dat hij, afgezien van een zeer beperkt bedrag dat Armgard in rekening heeft gebracht voor geleverde diensten, financieel heeft geprofiteerd van zijn positie bij Boer & Olij.
1.12.
[gedaagde 1] is door verschillende ontevreden beleggers aangesproken. Met een aantal daarvan heeft zij regelingen getroffen. [eiser] is niet betrokken geweest bij die onderhandelingen en is ook geen partij bij die regelingen.

Het geschil

In conventie en reconventie
2. [eiser] vordert in conventie, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, voor recht te verklaren dat gedaagden, althans één van hen, toerekenbaar tekort zijn geschoten in de nakoming van de VSO, althans onrechtmatig jegens [eiser] hebben gehandeld. Ook vordert hij gedaagden te veroordelen voor de schade als gevolg van de toerekenbare tekortkomingen en/of onrechtmatige gedragingen, nader op te maken bij staat. Verder vordert [eiser] gedaagden, althans één van hen, te gebieden tot rectificaties en tot nakoming van de VSO, op straffe van een dwangsom. Tot slot vordert [eiser] veroordeling van gedaagden in de proces- en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3. [eiser] legt – kort gezegd – aan zijn vorderingen ten grondslag dat gedaagden stelselmatig toerekenbaar tekort zijn geschoten in de nakoming van de tussen partijen gesloten VSO, althans onrechtmatig jegens [eiser] hebben gehandeld, doordat zij zich niet houden aan de in de VSO opgenomen finale kwijting, de geheimhoudingsplicht en het verbod zich negatief uit te laten over [eiser] .
4. Gedaagden hebben de vorderingen in conventie betwist en concluderen tot afwijzing, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten.
5. In reconventie vordert [gedaagde 1] – kort gezegd – te verklaren voor recht dat [eiser] tekortgeschoten is in de nakoming van de VSO door niet zelf de claims van (ex-)klanten van Armgard dan wel [eiser] af te wikkelen en in strijd te handelen met het relatiebeding en het geheimhoudingsbeding. Voorts vordert [gedaagde 1] dat [eiser] wordt bevolen de schending van de VSO te staken en gestaakt te houden op straffe van een dwangsom. Daarnaast vordert zij, bij vonnis uitvoerbaard bij voorraad, veroordeling van [eiser] tot betaling van € 45.000,00 aan contractuele boetes, € 115.000,00 wegens geleden schade en tot vergoeding van verdere schade nader op te maken bij staat, te vermeerderen met de wettelijke rente. Tot slot vordert zij veroordeling van [eiser] tot nakoming van de in de VSO gemaakte afspraak tot afwikkeling van klachten en claims van alle (ex-)klanten van Armgard dan wel [eiser] , op straffe van een dwangsom, en veroordeling van [eiser] in de proceskosten.
6. [eiser] heeft de vorderingen in reconventie betwist en geconcludeerd tot afwijzing daarvan.
7. Op de stellingen van partijen over en weer wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

De beoordeling

8. Vanwege de samenhang van de vorderingen in conventie en in reconventie zullen deze gezamenlijk worden behandeld.
9. Geoordeeld wordt dat [gedaagde 1] is tekortgeschoten in de nakoming van de VSO. De vorderingen tot schadevergoeding nader op te maken bij staat en tot nakoming van de VSO door [gedaagde 1] zijn daarom toewijsbaar. De vorderingen jegens [gedaagde 2] worden afgewezen, net als de in reconventie door [gedaagde 1] ingestelde vorderingen. Dat wordt als volgt toegelicht.
Bevoegdheid
10. Partijen zijn overeengekomen dat de kantonrechter in Amsterdam bevoegd is van het geschil kennis te nemen, zodat de zaak inhoudelijk kan worden behandeld.
Schending van de VSO door [gedaagde 1] ?
11. [eiser] heeft gesteld dat gedaagden de VSO, met name de bedingen inzake het verbod zich negatief uit te laten (artikel 6.1), de geheimhoudingsverplichting (artikel 6.2) en de finale kwijting (artikel 11) om verschillende redenen hebben geschonden. Die redenen, die gedaagden hebben weersproken, worden hierna achtereenvolgens besproken.
12. Daarbij wordt vooropgesteld dat de VSO is overeengekomen tussen [gedaagde 1] en [eiser] . [gedaagde 2] is daarbij geen partij. Voorzover er dus al sprake is van een schending van de VSO, dan is dat een tekortkoming van [gedaagde 1] (en niet van [gedaagde 2] ). Hierna wordt eerst beoordeeld of [gedaagde 1] is tekortgeschoten. De vraag in hoeverre [gedaagde 2] onrechtmatig heeft gehandeld, komt daarna aan bod.
Schending VSO door rol [gedaagde 1] bij procedure [naam 1]
13. Met [eiser] is de kantonrechter van oordeel dat [gedaagde 1] door haar handelswijze rondom de procedure van [naam 1] is te kort geschoten in de nakoming van haar verplichtingen jegens [eiser] op grond van de VSO.
14. [gedaagde 1] heeft in de VSO met [eiser] onder meer afgesproken dat zij zich niet negatief over hem uitlaat (artikel 6.1) en dat zij kort gezegd ten opzichte van derden strikte geheimhouding betracht omtrent de inhoud van en de redenen voor de VSO (artikel 6.2). De door [gedaagde 2] namens [gedaagde 1] afgegeven verklaring, die door [naam 1] is ingebracht in zijn tegen [eiser] aangespannen procedure, is daarmee in strijd. Zo is daarin onder meer verklaard dat partijen ‘niet op goede voet’ uit elkaar zijn gegaan, dat [eiser] ‘onjuistheden’ naar voren zou brengen en dat [eiser] volgens [gedaagde 1] in strijd heeft gehandeld met de in Nederland geldende financiële toezichtwetgeving. Dat is in strijd met artikel 6.1 en 6.2 van de VSO. Dat geldt ook voor de opmerking in de verklaring dat een in die procedure door [eiser] ingediend persbericht ‘onjuist is’ en ‘gefabriceerd lijkt’. [gedaagde 1] heeft dat verwijt in deze procedure overigens ook op geen enkele wijze met stukken onderbouwd. Voor zover [gedaagde 1] heeft aangevoerd dat zij verplicht was die verklaring af te geven – en dus dat de in artikel 6.2 slot VSO genoemde uitzondering zich zou voordoen – volgt de kantonrechter haar niet. Zelfs als het al zo zou zijn dat [naam 1] zou hebben aangekondigd dat hij [gedaagde 1] anders als getuige zou gaan oproepen, was ze dat bij het afgeven van de verklaring in ieder geval niet.
15. Daarnaast geldt dat [gedaagde 1] door haar rol bij de procedure van [naam 1] in strijd heeft gehandeld met de finale kwijting die zij met [eiser] is overeengekomen. In de VSO zijn partijen een ruim geformuleerde finale kwijting overeengekomen. Op grond van die finale kwijting mocht [eiser] , zoals hij heeft aangevoerd, verwachten dat het boek tussen partijen gesloten zou zijn, behalve voor zover daarop een uitzondering (in de VSO) was overeengekomen. Die verwachting geldt niet alleen voor directe handelingen van [gedaagde 1] jegens [eiser] , maar ook voor handelingen via derden, zoals [naam 1] . Met andere woorden: door enerzijds met [eiser] finale kwijting overeen te komen, maar anderzijds een procedure tegen hem te faciliteren door daartoe financiële middelen aan [naam 1] beschikbaar te stellen, zónder in dat kader een voldoende duidelijk voorbehoud in de VSO op te nemen, handelt [gedaagde 1] in strijd met de overeengekomen finale kwijting.
15.1.
Volgens [gedaagde 1] valt het voorgaande niet onder de finale kwijting. Zij voert daartoe in de kern aan dat de VSO alleen betrekking heeft op de beëindiging van de arbeidsovereenkomst en niet op werkzaamheden van [eiser] buiten zijn dienstverband, en dat partijen zijn overeengekomen dat claims van de eigen klanten van [eiser] door hemzelf worden afgewikkeld.
15.2.
De kantonrechter volgt [gedaagde 1] daarin niet. In haar voorstel dat leidde tot de VSO schreef [gedaagde 1] onder meer dat claims van “eigen klanten die niet bij [gedaagde 1] zijn ondergebracht” door [eiser] zelf zouden moeten worden opgepakt. Die verplichting is vervolgens als zodanig echter niet expliciet in de VSO opgenomen. Wel is in artikel 5.1 opgenomen dat het verbod op nevenwerkzaamheden [eiser] niet verhindert om gedurende zijn vrijstelling van werk “
claims af te handelen van cliënten van [ [eiser] ] voor wie hij in het verleden beleggingsdiensten (…) heeft verricht,
terwijl zij niet waren ondergebracht bij [ [gedaagde 1] ]. In de VSO is bovendien een uitgebreide finale kwijting overeengekomen, waarbij in artikel 11.3 een uitzondering is opgenomen voor “
vorderingen op en/of verplichtingen van Werknemer in een andere hoedanigheid dan die van werknemer”.
15.3.
Met [eiser] [4] is de kantonrechter van oordeel dat daaruit volgt dat partijen hebben afgesproken dat [eiser] alleen verantwoordelijk is voor de afhandeling van claims van klanten die
nietook bij [gedaagde 1] waren ondergebracht. Niet in geschil is dat [naam 1] in ieder geval klant bij [gedaagde 1] is geweest. De overeengekomen uitzondering is op hem dus niet van toepassing en [eiser] is ten opzichte van [gedaagde 1] dus niet gehouden om de klacht van [naam 1] af te wikkelen. De kantonrechter merkt in het kader van de uitleg van hetgeen [gedaagde 1] en [eiser] zijn overeengekomen op dat [gedaagde 1] niet alleen werkgever was, maar dat zij ook penvoerder van de vaststellingsovereenkomst was en werd bijgestaan door een advocaat, terwijl [eiser] geen juridische rechtsbijstand had. Zeker in dat licht bezien geldt dat als [gedaagde 1] een ruimer voorbehoud op de finale kwijting had willen overeenkomen, het op haar weg had gelegen om dat voldoende duidelijk in de VSO op te nemen. [eiser] heeft overigens onweersproken aangevoerd dat hij de VSO
nietzou hebben aanvaard als [gedaagde 1] een dergelijk ruimer voorbehoud op de finale kwijting zou hebben voorgesteld. [5]
16. Uit het voorgaande volgt dat [gedaagde 1] met haar optreden rondom [naam 1] te kort is geschoten in de nakoming van de VSO. De gevorderde verklaring voor recht is dus toewijsbaar.
Andere schendingen VSO door [gedaagde 1] niet gebleken
17. Volgens [eiser] heeft [gedaagde 1] ook om andere redenen de VSO geschonden. De kantonrechter volgt hem daarin niet. Dat wordt als volgt toegelicht.
18. Met het indienen van de klachten bij de DSI en AFM (zie 1.6 hiervoor) is [gedaagde 1] niet te kort geschoten. Partijen zijn immers in artikel 6.4 van de VSO overeengekomen dat dergelijke klachten mochten worden ingediend als [gedaagde 1] meent daartoe gehouden te zijn. Dat brengt mee dat het tot op zekere hoogte aan [gedaagde 1] is te beoordelen of zij een melding moet maken. Gesteld noch gebleken is dat [gedaagde 1] daarbij in dit geval niet te goeder trouw heeft gehandeld. Dat de klacht uiteindelijk grotendeels is afgewezen, is daarvoor niet voldoende.
19. Een brief die [gedaagde 1] op 2 april 2021 aan een andere oud-werknemer, [naam 2] , heeft gestuurd, bevat naar het oordeel van de kantonrechter geen bewoordingen die als negatief of schadelijk kunnen worden aangemerkt. Bovendien hebben gedaagden gesteld dat [naam 2] als voormalig directe collega van [eiser] van de hoed en rand wist inzake de kwestie rondom TCA-beleggingen. [eiser] heeft dit niet (voldoende) weersproken. Niet in geschil is verder dat [eiser] en [naam 2] allebei door [gedaagde 1] zijn beschuldigd van het buiten [gedaagde 1] om adviseren van de TCA-beleggingen. In het licht daarvan is onvoldoende gebleken dat de brief voor [naam 2] onbekende informatie bevatte, zodat niet vast is komen te staan dat [gedaagde 1] de overeengekomen geheimhoudingsplicht heeft geschonden.
20. De aansprakelijkheidsstelling van 16 juli 2021 (zie 1.7 hiervoor) levert evenmin een schending van de VSO op. Partijen kunnen immers ook na het sluiten van een VSO een geschil krijgen over de uitleg en reikwijdte van de daarin opgenomen afspraken, waaronder de finale kwijting. Dat [gedaagde 1] [eiser] aansprakelijk heeft gesteld, betekent dus niet zonder meer dat er sprake is van een schending van de VSO.
21. Verder heeft [eiser] gesteld dat gedaagden [eiser] zwart hebben gemaakt bij zakenrelaties van [eiser] , te weten [naam 3] , [naam 4] , [naam 5] , [naam 6] , [naam 7] , [naam 8] , [naam 9] en [naam 10] .
21.1.
Inzake [naam 3] heeft [eiser] gesteld dat hij voornemens was om samen te werken met een bedrijf waar [naam 3] bestuurder van is. Volgens [gedaagde 1] heeft [naam 3] in het kader van die beoogde samenwerking referenties bij haar opgevraagd en was [gedaagde 1] op grond van het DSI Deelnemersreglement verplicht die referenties en eventuele voorbehouden af te geven. [eiser] heeft dat onvoldoende gemotiveerd weersproken, zodat de kantonrechter daarvan uitgaat. Daarmee was [gedaagde 1] gehouden die referenties af te geven en heeft zij de VSO dus niet geschonden.
21.2.
In het licht van de gemotiveerde betwisting door [gedaagde 1] , die mede is onderbouwd aan de hand van verklaringen van betrokken personen, heeft [eiser] onvoldoende gemotiveerd gesteld dat [gedaagde 1] de VSO heeft geschonden door mededelingen aan [naam 4] , [naam 5] , [naam 7] , [naam 6] , [naam 8] , Van der Meeren en [naam 10] . Aan nadere bewijslevering wordt dan ook niet toegekomen.
22. [eiser] heeft verder gesteld dat gedaagden de VSO hebben geschonden door mededelingen te doen aan [naam 1] , [naam 11] , [naam 12] , [naam 13] en [naam 14] . Dat zijn personen die als gedupeerden van de TCA-beleggingen bij [gedaagde 1] hebben geklaagd (zie 1.12 hiervoor). [naam 1] is in het voorgaande reeds aan bod gekomen. Voor wat betreft de andere personen geldt dat [eiser] in het licht van de gemotiveerde betwisting van [gedaagde 1] onvoldoende concreet heeft onderbouwd op welke wijze [gedaagde 1] de VSO zou hebben geschonden. Aan nadere bewijslevering wordt dan ook niet toegekomen.
Gevolgen schending VSO door [gedaagde 1]
23. Dat [eiser] door de tekortkoming van [gedaagde 1] schade heeft geleden, is voldoende gebleken. Zo heeft [eiser] onweersproken aangevoerd dat hij advocaatkosten moet maken voor de procedure die [naam 1] tegen hem is begonnen. [naam 1] hoeft die kosten niet te maken, omdat [gedaagde 1] zijn proceskosten vergoedt. Daarbij is van belang dat [gedaagde 1] in deze procedure heeft verklaard dat zij de proceskosten van [naam 1] vergoedt, omdat hij daar zelf geen middelen voor had. [6] Daarmee is schade voor [eiser] voldoende gebleken. De gevorderde schadevergoeding door [gedaagde 1] op te maken bij staat is dan ook toewijsbaar.
Geen schuldeisersverzuim, tekortkoming door [eiser] niet gebleken
24. Anders dan [gedaagde 1] heeft aangevoerd, is van schuldeisersverzuim aan de zijde van [eiser] geen sprake, zodat dit niet aan toewijzing van de vordering van [eiser] in de weg staat. Volgens [gedaagde 1] heeft [eiser] in strijd met de VSO verzuimd claims af te wikkelen van klanten die niet bij [gedaagde 1] waren ondergebracht. Zoals hierboven is geoordeeld (15.3) zijn partijen overeengekomen dat [eiser] alleen verantwoordelijk is voor de afhandeling van claims van klanten die
nietook bij [gedaagde 1] waren ondergebracht. [gedaagde 1] heeft, in het licht van de gemotiveerde betwisting van [eiser] , onvoldoende concreet onderbouwd dat [eiser] in strijd met die verplichting heeft gehandeld. Dat geldt ook voor de door haar gestelde schending door [eiser] van artikel 5 van de VSO. Aan nadere bewijslevering wordt dan ook niet toegekomen.
Geen bestuurdersaansprakelijkheid; afwijzing vorderingen jegens [gedaagde 2]
25. De tegen [gedaagde 2] ingestelde vorderingen worden afgewezen. Als een vennootschap tekortschiet in de nakoming van een verbintenis, is het uitgangspunt dat alleen de vennootschap aansprakelijk is voor de daaruit voortvloeiende schade. Slechts onder bijzondere omstandigheden is ook ruimte voor aansprakelijkheid van een bestuurder van die vennootschap. De bestuurder kan op grond van artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (BW) naast de vennootschap persoonlijk aansprakelijk zijn als hem kort gezegd persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Niet gebleken is dat in dit geval aan die hoge drempel is voldaan. Daarbij is van belang dat gesteld noch gebleken is dat [gedaagde 1] geen verhaal zou bieden voor de vordering van [eiser] .
Rectificaties afgewezen
26. De door [eiser] gevorderde rectificaties worden afgewezen. De juistheid of echtheid van het persbericht waarover wordt gesproken in de door [gedaagde 2] gegeven verklaring in de procedure van [naam 1] (zie 1.9 hiervoor), ligt in deze procedure als zodanig niet voor. Bovendien is in die procedure tussen [naam 1] en [eiser] hoger beroep ingesteld, waardoor dit – zo begrijpt de kantonrechter – daar mogelijk wel voorligt. Daarbij past niet dat de kantonrechter zich daar inhoudelijk in deze procedure verder over uitlaat. Daarbij komt dat [gedaagde 1] zich in deze procedure bereid heeft verklaard [7] om een nadere verklaring aan [naam 1] af te geven, dat zij niet bedoeld heeft dat het persbericht daadwerkelijk is gefabriceerd. De kantonrechter gaat ervan uit dat [gedaagde 1] zich aan deze toezegging zal houden. De in conventie onder III gevorderde rectificatie zal daarom worden afgewezen.
27. De in conventie onder IV gevorderde rectificatie wordt als te verstrekkend eveneens afgewezen. Daarbij komt dat het in dit vonnis uitgesproken oordeel dat [gedaagde 1] in strijd met de VSO heeft gehandeld, naast de toegewezen schadevergoeding nader op te maken bij staat, als remedie voldoende wordt geacht.
Vordering tot nakoming van de VSO
28. Het gevorderde gebod tot nakoming van de VSO, meer in het bijzonder artikel 6.1, 6.2 en 11, zal worden toegewezen ten aanzien van [gedaagde 1] . De daarover gevorderde dwangsom wordt gematigd tot een bedrag van € 2.500,00 per dag, met een maximum van € 40.000,00.
Vorderingen van [gedaagde 1] worden afgewezen
29. De in reconventie ingestelde vorderingen van [gedaagde 1] worden afgewezen. [gedaagde 1] heeft, in het licht van de gemotiveerde betwisting door [eiser] , immers onvoldoende onderbouwd dat [eiser] in strijd met de VSO heeft gehandeld (zie ook 24 hiervoor). De door [gedaagde 1] ingestelde vorderingen zijn dan ook niet toewijsbaar.
Proceskosten
30. [gedaagde 1] is zowel in conventie als in reconventie grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten van [eiser] betalen. [eiser] heeft gevorderd dat een hogere proceskostenveroordeling wordt toegewezen dan het gebruikelijke liquidatietarief, maar hij heeft dat verzoek onvoldoende onderbouwd, zodat zal worden aangesloten bij het liquidatietarief. De in conventie over de proceskosten gevorderde wettelijke rente is als onweersproken eveneens toewijsbaar. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
In conventie:
- kosten van de dagvaarding
140,17
(1x toewijsbaar [8] )
- griffierecht
87,00
- salaris gemachtigde
542,00
(2 punten × € 271,00)
- nakosten
67,50
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
836,67
In reconventie:
- salaris gemachtigde
1.9
(2 punten × € 950 [9] )
Totaal
1.9

De beslissing

De kantonrechter:
In conventie
verklaart voor recht dat [gedaagde 1] toerekenbaar te kort is geschoten in de nakoming van de VSO, zoals vastgesteld in rov. 13 – 16;
veroordeelt [gedaagde 1] voor de schade als gevolg van die toerekenbare tekortkoming, nader op te maken bij staat;
gebiedt [gedaagde 1] de VSO na te komen, meer in het bijzonder artikel 6.1, 6.2 en 11 daarvan, op straffe van een onmiddellijk opeisbare te verbeuren dwangsom van € 2.500,00 per dag voor iedere dag of gedeelte van een dag dat daaraan door haar niet volledig gehoor wordt gegeven, met een maximum van € 40.000,00;
veroordeelt [gedaagde 1] in de proceskosten van € 836,67, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde 1] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
veroordeelt [gedaagde 1] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald;
wijst het meer of anders gevorderde af;
In reconventie
wijst de vorderingen van [gedaagde 1] af;
veroordeelt [gedaagde 1] in de proceskosten van [eiser] van € 1.900,-, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe;
In conventie en reconventie
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M.B. Cramwinckel, kantonrechter, en in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 1 juli 2025.

Voetnoten

2.Autoriteit Financiële Markten.
3.Wet op het financieel toezicht.
4.Par. 188 dv.
5.Par. 40 CvA in reconventie.
6.Par. 39 CvA.
7.Par. 83 CvA.
8.De vorderingen jegens [gedaagde 2] worden afgewezen. Dat geldt dus ook voor díe explootkosten.
9.[gedaagde 1] vordert in reconventie onder meer in totaal betaling van € 160.000,-.