ECLI:NL:RBAMS:2025:5277

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 juli 2025
Publicatiedatum
21 juli 2025
Zaaknummer
13.391591.24 (zaak A), 13.087486.25 (zaak B) en 96.050433.24 (tul)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 21-jarige man voor het voorhanden hebben van een vuurwapen en vrijspraak van diefstal uit een woning

Op 22 juli 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 21-jarige man. De verdachte werd veroordeeld tot 15 maanden gevangenisstraf, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, voor het voorhanden hebben van een geladen vuurwapen op 8 oktober 2024. De rechtbank oordeelde dat de doorzoeking van de auto van de verdachte rechtmatig was, omdat het voertuig opviel door onlogisch rijgedrag in de buurt van een woninginbraak. Tijdens deze doorzoeking werd een geladen vuurwapen aangetroffen, waarvan het DNA van de verdachte op het wapen was aangetroffen. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan het voorhanden hebben van het vuurwapen en munitie, maar sprak hem vrij van de diefstal van luxegoederen uit de woning van een realityster op 25 november 2024. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was om te stellen dat de verdachte betrokken was bij de diefstal, ondanks enkele aanwijzingen die in het dossier waren opgenomen. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte van de diefstal werd vrijgesproken. De rechtbank hield rekening met de jonge leeftijd van de verdachte bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 13.391591.24 (zaak A), 13.087486.25 (zaak B) en 96.050433.24 (tul)
Datum uitspraak: 22 juli 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2004,
wonende op het adres [adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 8 juli 2025.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. C.M. Casteleijns, van wat verdachte en zijn raadsman, mr. C.C.J. Tuip, en van wat de benadeelde partij [benadeelde partij] en haar raadsman mr. S.M. Diekstra naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt in zaak A ervan beschuldigd dat hij samen met anderen op 25 november 2024 in Amsterdam luxegoederen (horloges, sieraden en tassen) uit een woning heeft gestolen. De verdenking daarbij is dat sprake is van een in scène gezette overval waarbij de twee oppassers die in de woning aanwezig waren de ‘overvallers’ zouden hebben binnen gelaten. In zaak B wordt verdachte ervan verdacht dat hij op 8 oktober 2024 in een auto een geladen vuurwapen voorhanden heeft gehad.
Deze beschuldigingen zijn – kort gezegd – ten laste gelegd als
Zaak A
diefstal in een woning en in vereniging;
Zaak B
1. het voorhanden hebben van een voor automatisch vuren geschikt gemaakt vuurwapen;
2. het voorhanden hebben van munitie.
De tenlastelegging in zaak A is op de zitting van 8 juli 2025 gewijzigd. De volledige tekst van de uiteindelijke tenlasteleggingen is opgenomen in bijlage 1 bij dit vonnis.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt bewezen dat verdachte alle tenlastegelegde feiten heeft begaan. Daarbij gaat de officier van justitie in zaak A ervan uit dat verdachte een van de overvallers is geweest die de spullen uit de woning van het slachtoffer heeft gestolen.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt dat de doorzoeking van de auto in zaak B onrechtmatig was en dat aan die onrechtmatigheid het gevolg van bewijsuitsluiting moet worden verbonden, met vrijspraak als gevolg. Ook los daarvan stelt de verdediging dat het dossier onvoldoende bewijs bevat dat verdachte de in zaak A en B tenlastegelegde feiten heeft begaan, zodat verdachte van alle tenlastegelegde feiten moet worden vrijgesproken.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Zaak A (vrijspraak)
De rechtbank vindt niet bewezen dat verdachte als (mede)pleger betrokken is geweest bij de diefstal.
De belangrijkste aanwijzingen dat verdachte ter plaatse zou zijn geweest, zijn het signalement van de daders en de overeenkomst tussen de schoen van één van de daders die op camerabeelden te zien is en de schoenen die verdachte anderhalve week later droeg. De rechtbank moet echter vaststellen dat het gaat om een vrij algemeen signalement, dat verdachte weliswaar niet direct uitsluit, maar dat ook weinig onderscheidende kenmerken bevat. De camerabeelden zijn van slechte kwaliteit. Voor zover vastgesteld kan worden dat de schoen die op de camerabeelden te zien is, dezelfde is als die verdachte later droeg, geldt dat het om een vrij algemene en gangbare schoen gaat.
Andere aanwijzingen voor de betrokkenheid van verdachte ziet de officier van justitie in de omstandigheid dat verdachte destijds een relatie had met een van de oppassers die in de woning aanwezig was en dat kort voor de diefstal tussen hen contact is geweest. Over de inhoud van dit contact blijkt niets uit het dossier.
Uit het dossier volgt verder dat beide oppassers op de dag van de diefstal een foto van een auto en het kenteken ( [kenteken] ) gestuurd krijgen. Het kenteken staat op naam van de vader van verdachte en uit onderzoek blijkt dat verdachte van dit voertuig gebruik heeft gemaakt. Het dossier bevat echter geen aanwijzingen dat dit voertuig ten tijde van de diefstal in de omgeving van de woning van het slachtoffer is geweest. In elk geval is het voertuig in die periode niet geregistreerd door ANPR-camera’s.
Een ander voertuig, met kenteken [kenteken] , dat mogelijk wel betrokken zou zijn, is na afloop van de diefstal vanuit de omgeving van de woning van het slachtoffer naar Amsterdam-Noord gereden en daar rijdend in de richting de IJdoornlaan geregistreerd door ANPR-camera’s. De [adres] , waar verdachte woont, loopt parallel aan een deel van de IJdoornlaan. Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat de daders van de diefstal in deze auto hebben gezeten, enkel dat de inzittenden van deze auto mogelijk contact hebben gehad met de daders.
Ook zijn de zendmastgegevens van de telefoon van verdachte geanalyseerd. Hieruit volgt dat de telefoon van verdachte rond de diefstal (22:09-22:19 uur) geen verbinding heeft gemaakt met een zendmast. Het laatste contact voor de diefstal was om 21:04 uur en het eerste contact na de diefstal was om 22:42 uur. Op beide tijdstippen werd verbinding gemaakt via een zendmast in Amsterdam Noord. De officier van justitie heeft op basis van Google Maps geconcludeerd dat verdachte voldoende tijd heeft gehad om tussen het aanstralen van de zendmasten op- en neer te reizen vanuit Amsterdam Noord om de diefstal te plegen.
De rechtbank kan op basis van deze omstandigheden niet uitsluiten dat verdachte ten tijde van de diefstal ter plaatse was. De omstandigheden zijn echt ook onvoldoende om vast te stellen dat verdachte daar wel aanwezig was.
Tot slot bevat het dossier nog afgeluisterde telefoongesprekken en onderschepte sms-berichten van mogelijke betrokkenen bij de diefstal naar aanleiding van de aanhouding van verdachte in april 2025. Hoewel op basis van dit berichtenverkeer, waaraan verdachte geen deelnemer was, mogelijk geconcludeerd zou kunnen worden dat verdachte op enige manier betrokken was, volgt daaruit in elk geval niet dat hij een van de mannen was die de woning van het slachtoffer is ingegaan of dat hij anderszins als (mede)pleger betrokken was.
De rechtbank komt dan ook tot de slotconclusie dat de belastende informatie in het dossier, ook in onderlinge samenhang bezien, onvoldoende is om vast te stellen dat verdachte een van de daders is geweest die in de woning van het slachtoffer is geweest en die de horloges, sieraden en tassen hebben gestolen. Gelet daarop is niet bewezen dat verdachte zich als (mede)pleger schuldig heeft gemaakt aan de diefstal uit de woning van het slachtoffer, zodat verdachte van het in zaak A tenlastegelegde moet worden vrijgesproken.
3.3.2.
Zaak B, feiten 1 en 2 (veroordelingen)
Inleiding
Op 8 oktober 2024, rond 02:30 uur ontving de politie een melding van een woninginbraak waarbij verdachten zouden zijn weggerend. Verbalisanten zagen in de buurt een auto onlogisch over een rotonde rijden en korte tijd later zagen zij hetzelfde voertuig weer rijden. Inmiddels hadden de verbalisanten gehoord dat één van de verdachten van de inbraak een pet droeg en zij zagen dat een van de inzittenden in het voertuig ook een pet droeg. De verbalisanten hebben het voertuig staande gehouden en de inzittenden gecontroleerd, waarbij verdachte de bestuurder bleek. Omdat bij de inbraakpoging gebruik gemaakt zou zijn van een schroevendraaier hebben de verbalisanten het voertuig doorzocht op inbrekersgereedschap. Op de vloermat bij de achterbank werd een geladen vuurwapen aangetroffen.
Is sprake van een onrechtmatige doorzoeking?
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een rechtmatige doorzoeking van het voertuig. Daarvoor is van belang dat het voertuig opviel door het rijgedrag, in de buurt van de locatie van de inbraakpoging reed en dat de inzittenden pasten bij het signalement. Tot slot betrekt de rechtbank bij haar oordeel dat het een en ander midden in de nacht plaatsvond en er dus naar alle waarschijnlijkheid weinig andere voertuigen op de weg reden. Gelet op deze omstandigheden bestond er voldoende aanleiding voor de verbalisanten om het voertuig te doorzoeken. Er bestaat dan ook geen aanleiding om de bevindingen van de politie over het aantreffen van het geladen vuurwapen van het bewijs uit te sluiten.
Bewijswaardering
Op basis van het dossier is bewezen dat verdachte het vuurwapen en de munitie voorhanden heeft gehad. Uit het dossier volgt namelijk dat verdachte de bestuurder was van het voertuig waarin het vuurwapen is aangetroffen en uit de resultaten van het dna-onderzoek trekt de rechtbank de conclusie dat het dna van verdachte op het vuurwapen is aangetroffen.
Het op de zitting naar voren gebrachte alternatieve scenario van verdachte acht de rechtbank niet aannemelijk. Verdachte zou kort voor de staandehouding gevraagd zijn in de (huur)auto te stappen om de andere inzittenden naar huis te brengen omdat zij niet konden/mochten rijden. Hij had geen weet van de aanwezigheid van het vuurwapen. Dat zijn dna is aangetroffen zou volgens verdachte kunnen, omdat hij op een eerder moment, enkele maanden daarvoor, met vrienden bij elkaar is geweest waarbij kogels zijn rondgegeven. De rechtbank gaat hieraan voorbij, omdat dit scenario in de eerste plaats strijdig is met de eerdere verklaring van verdachte dat hij het voertuig had gehuurd. Daarnaast is de verklaring rondom de kogels niet concreet geworden, ook omdat verdachte niet wilde verklaren over andere aanwezigen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage 2 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Zaak B, feit 1:
op 8 oktober 2024 te Amsterdam, een wapen van categorie II, onder 2 van de Wet wapens en munitie, te weten een Glock, model 19 Gen 5, kaliber 9mm x 19 (synoniem 9mm Lugar) zijnde een vuurwapen geschikt om automatisch te vuren voorhanden heeft gehad;
Zaak B, feit 2:
op 8 oktober 2024 te Amsterdam, munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 15 patronen, van het merk Sellier en Bellot, kaliber 9mm x 19 (synoniem 9mm Luger) voorhanden heeft gehad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, met aftrek van voorarrest. Het aandeel in de strafeis van de in zaak B bewezen geachte feiten is volgens de officier van justitie 12 maanden.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen die de duur van de voorlopige hechtenis (85 dagen) overstijgt, of in elk geval de gevorderde straf aanzienlijk te matigen.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank legt aan verdachte een gevangenisstraf op van 15 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk. Daarvoor vindt de rechtbank het volgende van belang.
Verdachte reed in de vroege ochtend van 8 oktober 2024 in een auto met daarin een geladen vuurwapen dat – illegaal – geschikt gemaakt was om automatisch te schieten. De aanwezigheid van een vuurwapen vergroot de kans dat het vuurwapen gebruikt wordt bij een bedreigende en/of gewelddadige situatie. Dat maakt ook dat het bezit van een vuurwapen in het algemeen bijdraagt aan gevoelens van onveiligheid in de samenleving. Daarmee heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een ernstig strafbaar feit.
Bij het bepalen van de hoogte van de straf kijkt de rechtbank ook naar de straffen die eerder door rechters in soortgelijke zaken zijn opgelegd. Daarvoor neemt de rechtbank de oriëntatiepunten van het LOVS als vertrekpunt. Het oriëntatiepunt voor het voorhanden hebben van een automatisch vuurwapen in een voertuig op de openbare weg is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 15 maanden. Ten opzichte van dit oriëntatiepunt is de omstandigheid dat het vuurwapen geladen was een strafverzwarende factor.
Gelet op de ernst van het feit, onder meer tot uitdrukking gebracht in dit oriëntatiepunt, kan niet worden volstaan met een onvoorwaardelijk strafdeel gelijk aan het voorarrest.
De rechtbank houdt bij het bepalen van de straf ook rekening met de persoon van verdachte, in het bijzonder zijn jonge leeftijd. De rechtbank ziet in mede daarom aanleiding om een deel van de op te leggen straf voorwaardelijk op te leggen, zodat verdachte een stevige stok achter de deur heeft om zich in de toekomst niet opnieuw met strafbare feiten in te laten.

8.Ten aanzien van de benadeelde partij

De benadeelde partij [benadeelde partij] vordert € 55.193,25 aan vergoeding van materiële schade en € 1.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente
.De vordering heeft betrekking op de in zaak A tenlastegelegde diefstal.
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat verdachte van het in zaak A tenlastegelegde wordt vrijgesproken.
De benadeelde partij en de verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.

9.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 24 juni 2025 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 96-050433-24, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 5 juli 2024 van de politierechter te Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 40 uur, met bevel dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke straf te gelasten.

10.Voorlopige hechtenis

De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank de gevangenneming van verdachte zal gelasten met betrekking tot het in zaak B onder 1 tenlastegelegde (het voorhanden hebben van een vuurwapen). De officier van justitie heeft zich verzet tegen het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis in zaak A (de diefstal).
De raadsman heeft verzocht de voorlopige hechtenis in zaak A op te heffen en heeft zich verzet tegen de gevangenneming van verdachte voor het in zaak B onder 1 tenlastegelegde.
Nadat de rechtbank in raadkamer tot de conclusie kwam dat verdachte van het in zaak A tenlastegelegde moet worden vrijgesproken, heeft de rechtbank besloten dat de voorlopige hechtenis in zaak A moet worden opgeheven. Deze beslissing is eerder al schriftelijk vastgelegd.
De rechtbank wijst de vordering tot gevangenneming af. Uit 3.3.2 van dit vonnis volgt dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan in het in zaak B onder 1 tenlastegelegde en dat voor dat feit dus ernstige bezwaren aanwezig zijn. De rechtbank is op basis van het dossier en de behandeling ter zitting echter van oordeel dat er geen gronden zijn om verdachte voor dit feit op dit moment nog in voorlopige hechtenis te nemen.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het in zaak A tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak B onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Zaak B, feit 1:
-
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, begaan met betrekking tot een wapen van categorie II;
Zaak B, feit 2:
-
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
- Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
15 (vijftien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte, groot 4 (vier) maanden, van deze gevangenisstraf niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een proeftijd van twee jaar vast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
- Verklaart [benadeelde partij] niet-ontvankelijk in haar vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
- Gelast de tenuitvoerlegging van de bij voornoemd vonnis van 5 juli 2024 opgelegde voorwaardelijke straf, zijnde een taakstraf van
40 (veertig) uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 20 (twintig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.C.H. Broesterhuizen, voorzitter,
mrs. J.M.R. Vastenburg en H.H.J. Zevenhuijzen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C. Wolswinkel, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 juli 2025.
De voorzitter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.