Op 21 mei 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam in een beschikking het verzoek van de opgeëiste persoon tot uitstel van de feitelijke overlevering afgewezen. De opgeëiste persoon, geboren in 1994 in Polen en gedetineerd in Nederland, had via zijn raadsman, mr. A.M.V. Bandhoe, verzocht om aanhouding van de beslissing omtrent de tijd en plaats van zijn feitelijke overlevering aan Polen. Dit verzoek was gebaseerd op de lopende strafzaak in Nederland, waarbij de opgeëiste persoon eerder was veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken voor diefstal in vereniging. De rechtbank had op 13 mei 2025 de overlevering aan Polen toegestaan voor een vrijheidsstraf van één jaar, waarvan nog 7 maanden en 18 dagen resteren.
De raadsman stelde dat de feitelijke overlevering niet binnen de termijn van tien dagen na de uitspraak kon plaatsvinden vanwege de openstaande strafzaak. De officier van justitie was van mening dat het verzoek tot uitstel niet gehonoreerd moest worden. Na afweging van de belangen, oordeelde de rechtbank dat de duur van de gevangenisstraf in Nederland niet in verhouding stond tot de resterende straf in Polen. De rechtbank concludeerde dat het belang van de overlevering zwaarder woog dan het belang van de opgeëiste persoon om aanwezig te zijn bij de Nederlandse strafvervolging. Daarom werd het verzoek tot uitstel afgewezen.