In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam op 28 januari 2025, heeft de Stichting Serviceorganisatie Directe Aansprakelijkheidstelling (SODA) een vordering ingesteld tegen een gedaagde partij, die wordt beschuldigd van het tanken zonder betaling. De feiten van de zaak zijn als volgt: op 20 februari 2022 heeft een bestuurder met het kenteken van de gedaagde getankt voor een bedrag van € 75,85, maar heeft dit bedrag niet betaald. SODA, die optreedt namens het tankstation, heeft de gedaagde aansprakelijk gesteld voor de schade die het tankstation heeft geleden. SODA vorderde in totaal € 206,85, inclusief wettelijke rente en proceskosten.
De gedaagde heeft de vordering betwist en aangevoerd dat iemand anders met haar auto heeft getankt. De rechtbank heeft vastgesteld dat SODA niet heeft kunnen bewijzen dat er een overeenkomst tot stand is gekomen tussen de gedaagde en het tankstation. De rechtbank oordeelde dat het rechtsvermoeden dat de gedaagde de bestuurder was, door de gedaagde voldoende is weerlegd. Hierdoor kon niet worden vastgesteld dat de gedaagde aansprakelijk was voor de schade.
In reconventie heeft de gedaagde vorderingen ingesteld tegen SODA, waaronder een verzoek om schadevergoeding en correctie van een aangifte bij de politie. De rechtbank heeft deze vorderingen afgewezen, omdat de gedaagde in het ongelijk was gesteld en de aangifte niet onterecht was. De rechtbank heeft SODA in de proceskosten veroordeeld, terwijl de gedaagde in de reconventie in het ongelijk is gesteld en geen proceskosten toegewezen kreeg.