ECLI:NL:RBAMS:2025:526

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 januari 2025
Publicatiedatum
28 januari 2025
Zaaknummer
11242559
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding na tanken zonder betaling en de afwijzing van de vordering op basis van gebrek aan bewijs van overeenkomst

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam op 28 januari 2025, heeft de Stichting Serviceorganisatie Directe Aansprakelijkheidstelling (SODA) een vordering ingesteld tegen een gedaagde partij, die wordt beschuldigd van het tanken zonder betaling. De feiten van de zaak zijn als volgt: op 20 februari 2022 heeft een bestuurder met het kenteken van de gedaagde getankt voor een bedrag van € 75,85, maar heeft dit bedrag niet betaald. SODA, die optreedt namens het tankstation, heeft de gedaagde aansprakelijk gesteld voor de schade die het tankstation heeft geleden. SODA vorderde in totaal € 206,85, inclusief wettelijke rente en proceskosten.

De gedaagde heeft de vordering betwist en aangevoerd dat iemand anders met haar auto heeft getankt. De rechtbank heeft vastgesteld dat SODA niet heeft kunnen bewijzen dat er een overeenkomst tot stand is gekomen tussen de gedaagde en het tankstation. De rechtbank oordeelde dat het rechtsvermoeden dat de gedaagde de bestuurder was, door de gedaagde voldoende is weerlegd. Hierdoor kon niet worden vastgesteld dat de gedaagde aansprakelijk was voor de schade.

In reconventie heeft de gedaagde vorderingen ingesteld tegen SODA, waaronder een verzoek om schadevergoeding en correctie van een aangifte bij de politie. De rechtbank heeft deze vorderingen afgewezen, omdat de gedaagde in het ongelijk was gesteld en de aangifte niet onterecht was. De rechtbank heeft SODA in de proceskosten veroordeeld, terwijl de gedaagde in de reconventie in het ongelijk is gesteld en geen proceskosten toegewezen kreeg.

Uitspraak

RECHTBANKAMSTERDAM
Civiel recht
Kantonrechter
Zaaknummer: 11242559 \ CV EXPL 24-10075
Vonnis van 28 januari 2025
in de zaak van
STICHTING SERVICEORGANISATIE DIRECTE AANSPRAKELIJKSTELLING,
gevestigd te Amersfoort,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: SODA,
gemachtigde: [gemachtigde] ,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 16 juli 2024 met producties;
- de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie;
- het instructievonnis van 1 oktober 2024;
- de conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie;
- de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie;
- de conclusie van dupliek in reconventie.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
SODA verricht diensten tot het beperken van schade ten gevolge van onder meer wanprestatie en onrechtmatige gedragingen en treedt in gerechtelijke procedures op namens benadeelden. Dit doet zij onder meer voor houders van tankstations.
2.2.
In deze hoedanigheid treedt SODA op namens tankstation BP [locatie] (hierna: het tankstation).
2.3.
Op 20 februari 2022 heeft de bestuurder van de auto met het kenteken [kenteken] bij het tankstation getankt voor een totaalbedrag van € 75,85. Dit bedrag is niet betaald bij de kassa.
2.4.
Op foto’s van camerabeelden is de persoon te zien die op deze datum met deze auto heeft getankt. Op de foto’s is tevens te zien dat deze persoon zich meldt bij de kassa.
2.5.
De auto met het kenteken [kenteken] staat op naam van [gedaagde] .
2.6.
Het tankstation heeft haar vordering ter incasso overgedragen aan SODA (cessie).
2.7.
SODA heeft [gedaagde] per brief van 3 maart 2022 aansprakelijk gesteld voor de schade die het tankstation heeft geleden als gevolg van het tanken zonder te betalen op 20 februari 2022. SODA heeft [gedaagde] verzocht € 206,85 te betalen. SODA en haar gemachtigde hebben [gedaagde] meerdere keren aangemaand. [gedaagde] heeft niet betaald.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
SODA vordert – samengevat – dat [gedaagde] alsnog voor de getankte brandstof betaalt en de schade vergoedt die het tankstation heeft geleden doordat niet direct tot betaling daarvan is overgegaan, zoals de kosten voor het doen van aangifte en de administratie die daarbij hoort. In totaal gaat het daarbij om een bedrag van € 206,85. Daarnaast wil SODA dat [gedaagde] de wettelijke rente daarover, de buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten betaalt.
3.2.
SODA legt aan deze vorderingen primair ten grondslag dat tussen [gedaagde] en het tankstation een overeenkomst tot stand is gekomen voor de levering van brandstof tegen directe betaling en dat [gedaagde] deze betalingsverplichting niet is nagekomen. Subsidiair stelt SODA dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld door te tanken zonder daarvoor te betalen, althans door niet tijdig de gevraagde persoonsgegevens van de bestuurder te verschaffen zodat deze door SODA kon worden aangesproken. [gedaagde] is daarom aansprakelijk voor betaling van de getankte brandstof de door het tankstation geleden schade. Bovendien is [gedaagde] volgens SODA door de ontvangst van de brandstof ongerechtvaardigd verrijkt.
3.3.
[gedaagde] betwist de vordering. Zij voert – samengevat – aan dat het iemand anders is geweest die met haar auto op de bewuste datum heeft getankt bij het tankstation. Diegene heeft toen bij de kassier aangeboden om geld te gaan halen om te kunnen betalen en zijn rijbewijs achter te laten als borg. Dit voorstel werd door de kassier geweigerd.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
in reconventie
3.5.
[gedaagde] vordert dat de kantonrechter – na eisvermeerdering – oordeelt dat:
de beschuldiging van katvangerij jegens haar ongegrond is;
SODA de aangifte bij de politie moet corrigeren;
SODA haar een bedrag van € 1.000,00 aan schadevergoeding moet betalen;
[naam] aansprakelijk is en dat SODA hem de mogelijkheid moet geven om te betalen; en
de aanpak van de deurwaarder in deze zaak disproportioneel is en schadelijk voor de maatschappelijke verhoudingen.
3.6.
[gedaagde] stelt – kort gezegd – dat de beschuldiging van katvangerij ongegrond is en smadelijk. Hierom – en vanwege de onterechte aangifte – vordert [gedaagde] € 1.000,00 aan schadevergoeding bestaande uit immateriële schade en kosten die gemaakt zijn voor deze procedure. [gedaagde] acht dit type handelen van SODA verhardend en daarom verwerpelijk.
3.7.
SODA voert verweer. SODA stelt dat het gevorderde bedrag aan schadevergoeding niet is onderbouwd. SODA concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [gedaagde] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [gedaagde] , met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie
4.1.
Als onbetwist staat vast dat op 20 februari 2022 met de auto van [gedaagde] bij het tankstation is getankt zonder daarvoor te betalen. Op grond van artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering ligt het op de weg van SODA om het bestaan van een overeenkomst tussen [gedaagde] en het tankstation te bewijzen. Uit het feit dat [gedaagde] de kentekenhouder/eigenaar van de auto was, valt het vermoeden af te leiden dat zij op 20 februari 2022 degene was die tankte. [gedaagde] heeft evenwel onvoldoende weersproken aangevoerd dat op de door SODA in het geding gebrachte foto’s duidelijk te zien is dat een man, en niet zij, op de betreffende dag heeft getankt. Daarmee is het rechtsvermoeden dat [gedaagde] heeft getankt weerlegd. Nu SODA in dit verband verder geen feiten of omstandigheden heeft gesteld, kan niet worden vastgesteld dat tussen [gedaagde] en het tankstation een overeenkomst tot stand is gekomen. Het tanken zonder te betalen kan daarom evenmin als onrechtmatig handelen van [gedaagde] worden aangemerkt. Deze (primaire) grondslagen kunnen dus niet leiden tot toewijzing van de vorderingen.
4.2.
Evenmin wordt SODA gevolgd in haar (meer subsidiaire) standpunt dat [gedaagde] als kentekenhouder uit hoofde van onrechtmatige daad verantwoordelijk is voor de schade omdat zij de gegevens van de bestuurder pas bij conclusie van antwoord en conclusie van dupliek bekend heeft gemaakt. Van aansprakelijkheid van [gedaagde] in dat verband kan pas sprake zijn als deze handelwijze (het laat verstrekken van de gegevens van de bestuurder) als onrechtmatig moet worden aangemerkt. Daargelaten of dit het geval is – SODA heeft in dit verband slechts gewezen op eerdere rechtspraak waarin in dit verband een vergelijking is gemaakt met artikel 181 van de Wegenverkeerswet – geldt dat de door SODA gestelde schade ook het gevolg moet zijn van deze (onrechtmatige) handelwijze van [gedaagde] . Dat heeft SODA onvoldoende over het voetlicht weten te brengen. SODA heeft niet gesteld dat het voor haar op basis van de door [gedaagde] uiteindelijk verschafte gegevens niet mogelijk is om de bestuurder van de auto te traceren, zodat er vanuit wordt gegaan dat dit voor SODA wél mogelijk is en SODA dus de feitelijk bestuurder van de auto alsnog kan aanspreken tot betaling van de benzine en andere kosten. Bovendien is onweersproken gebleven dat de bestuurder zich na het tanken bij de kassa heeft gemeld, zoals ook blijkt uit de door SODA in het geding gebrachte foto’s. Weliswaar verschillen partijen van mening over de reden waarom de bestuurder dat heeft gedaan. Volgens SODA wilde deze persoon geen betalingsregeling accepteren en is deze vervolgens weggereden. Volgens [gedaagde] heeft deze persoon aangeboden aan het tankstation om geld te gaan halen en zijn rijbewijs achter te laten. Wat hier ook van zij, het tankstation had de bestuurder toen in ieder geval kunnen vragen om zijn persoonsgegevens en hem vervolgens een rekening kunnen sturen. Onder deze omstandigheden valt niet in te zien dat de schade (het onbetaald blijven van de tankrekening met bijkomende kosten) het gevolg is van het handelen van [gedaagde] . Zij is hiervoor dan ook niet aansprakelijk.
4.3.
Het beroep op ongerechtvaardigde verrijking slaagt bij gebrek aan een deugdelijke onderbouwing evenmin. Gesteld noch gebleken is immers dat [gedaagde] heeft geprofiteerd van de door de bestuurder getankte benzine. De conclusie is dan ook dat de vorderingen van SODA worden afgewezen. SODA wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van [gedaagde] veroordeeld. Deze worden begroot op € 69,00 (inclusief nakosten), te vermeerderen met de kosten van betekening als SODA niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend.
in reconventie
4.4.
De vorderingen van [gedaagde] tot betaling van schadevergoeding en aanpassing van de aangifte van SODA, omdat zij stelt onterecht beschuldigd te zijn door SODA, worden afgewezen. Vast staat dat met de auto van gedaagde getankt is zonder te betalen, zodat niet gebleken is dat de aangifte bij de politie – voor zover die al is gedaan – incorrect is geweest. Er bestaat verder geen aanleiding voor het oordeel dat de aanpak van de deurwaarder disproportioneel is geweest. In de processtukken wordt geen beschuldiging van katvangerij gelezen, zodat de in dat verband ingestelde vordering eveneens wordt afgewezen. Dat geldt ook voor de vordering om de aansprakelijkheid van [naam] te erkennen, aangezien [naam] geen partij in deze procedure is.
4.5.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten betalen. De proceskosten van SODA worden gelet op de samenhang met de procedure in conventie begroot op nihil.

5.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt SODA in de proceskosten van € 69,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als SODA niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
in reconventie
5.4.
wijst de vorderingen van [gedaagde] af,
5.5.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. B. Brokkaar en in het openbaar uitgesproken op 28 januari 2025, in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.H.I. Hoestra.
61289