ECLI:NL:RBAMS:2025:5240

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 juli 2025
Publicatiedatum
18 juli 2025
Zaaknummer
11429601 \ CV EXPL 24-15320
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugbetaling van te veel betaalde huur en borg door verhuurder aan huurders

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 22 juli 2025 een eindvonnis gewezen in een civiele procedure tussen Patrizia Residential Amsterdam 2 Coöperatief U.A. en twee gedaagden. De procedure volgde op een tussenvonnis van 13 mei 2025, waarin de kantonrechter had geoordeeld dat de maximale kale huurprijs per 28 december 2023 op € 765,23 per maand zou worden vastgesteld. De vorderingen van Patrizia in conventie werden afgewezen, terwijl de gedaagden aanspraak maakten op terugbetaling van te veel betaalde huur en borg op basis van onverschuldigde betaling. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagden tot en met juli 2025 in totaal € 22.444,69 te veel aan huur en borg hebben betaald. Aangezien Patrizia deze berekening niet heeft weersproken, werd zij veroordeeld om dit bedrag terug te betalen aan de gedaagden, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 20 november 2024. De proceskosten werden gecompenseerd in conventie, terwijl Patrizia in reconventie werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten, die tot op heden op nihil zijn begroot. Het vonnis is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANKAMSTERDAM
Civiel recht
Kantonrechter
Zaaknummer: 11429601 \ CV EXPL 24-15320
Vonnis van 22 juli 2025
in de zaak van
PATRIZIA RESIDENTIAL AMSTERDAM 2 COÖPERATIEF U.A.,
gevestigd te Amsterdam,
eisende partij in conventie,
gedaagde partij in reconventie,
hierna te noemen: Patrizia,
gemachtigde: mr. G. Geneugelijk,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

2.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partijen in conventie,
eisende partijen in reconventie,
hierna: [gedaagden] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 13 mei 2025,
- de akte van [gedaagden] , met producties,
1.2.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

Wat hieraan vooraf ging
2.1.
In het tussenvonnis heeft de kantonrechter geoordeeld dat de maximale (kale) huurprijs per 28 december 2023 zal worden vastgesteld op € 765,23 per maand en dat de vorderingen in conventie zullen worden afgewezen. De kantonrechter heeft ook geoordeeld dat [gedaagden] op grond van onverschuldigde betaling aanspraak maken op terugbetaling van het door hen te veel betaalde aan huur en borg. [gedaagden] zijn in de gelegenheid gesteld om een akte te nemen waarin de berekening van hun vordering in reconventie wordt aangepast met inachtneming van wat in rechtsoverweging 4.23 van dat tussenvonnis is overwogen.
2.2.
[gedaagden] hebben hierna een akte genomen. Daarbij hebben [gedaagden] een nieuwe berekening overgelegd van de door hen te veel betaalde huur en borg. Patrizia is vervolgens in de gelegenheid gesteld hierop te reageren, maar heeft dit niet gedaan.
Toe te wijzen bedrag aan te veel betaalde huur en borg
2.3.
Uit de berekening volgt dat [gedaagden] tot en met juli 2025 in totaal € 22.444,69 te veel aan huur en borg hebben betaald. Omdat Patrizia die berekening niet heeft weersproken, gaat de kantonrechter uit van de juistheid daarvan. Patrizia zal daarom in reconventie worden veroordeeld om dat bedrag aan [gedaagden] terug te betalen.
Wettelijke rente
2.4.
[gedaagden] hebben ook de wettelijke rente over dat bedrag gevorderd vanaf
20 november 2024. Volgens Patrizia is wettelijke slechts toewijsbaar vanaf vonnisdatum, omdat - kort gezegd - de uitspraak van de Huurcommissie door de procedure bij de kantonrechter is komen te vervallen.
2.5.
De kantonrechter oordeelt als volgt. De grondslag voor de terugbetaling is gelegen in onverschuldigde betaling. [gedaagden] hebben immers meer huur betaald dan zij – achteraf bezien – verschuldigd waren. [gedaagden] kunnen aanspraak maken op de wettelijke rente over dat onverschuldigd betaalde bedrag vanaf het moment dat Patrizia in verzuim verkeert. [1] Niet in geschil is dat [gedaagden] Patrizia op 5 november 2024 een ingebrekestelling hebben gestuurd, met daarin een betalingstermijn van veertien dagen. [gedaagden] hebben dan ook terecht aangevoerd dat Patrizia vanaf 20 november 2024 in verzuim verkeert [2] , zodat de gevorderde wettelijke rente vanaf dat moment toewijsbaar is. Dat de exacte hoogte van het onverschuldigd betaalde bedrag pas in dit vonnis wordt vastgesteld en de uitspraak van de Huurcommissie is komen te vervallen, maakt dat niet anders. Voor de huurtermijnen die ná 20 november 2024 verschuldigd raakten, was op dat moment nog geen sprake van verzuim. De wettelijke rente over de nadien betaalde huurtermijnen wordt daarom toegewezen zoals in het dictum vermeld.
De proceskosten
2.6.
Omdat beide partijen op onderdelen in het ongelijk zijn gesteld, ziet de kantonrechter aanleiding de proceskosten in conventie te compenseren.
2.7.
Patrizia is in reconventie in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten betalen. Omdat het partijdebat in reconventie is samengevallen met het debat in conventie en [gedaagden] niet worden bijgestaan door een gemachtigde, worden de kosten in reconventie tot op heden begroot op nihil.

3.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
3.1.
wijst de vorderingen van Patrizia af,
3.2.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
in reconventie
3.3.
stelt de aanvangshuurprijs voor de woning per 28 december 2023 vast op € 765,23,
3.4.
veroordeelt Patrizia om een bedrag van € 22.444,69 aan [gedaagden] terug te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf 20 november 2024 voor zover de huurtermijnen op dat moment reeds verschuldigd waren, dan wel vanaf de betaaldata van de nadien betaalde huurtermijnen, tot de dag dat volledig is betaald,
3.5.
veroordeelt Patrizia in de proceskosten, tot op heden begroot op nihil,
In conventie en in reconventie
3.6.
verklaart de veroordeling onder 3.4 uitvoerbaar bij voorraad,
3.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M.B. Cramwinckel, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 22 juli 2025 in tegenwoordigheid van mr. R. Boerlage, griffier.

Voetnoten

2.Artikel 6:82 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW).