ECLI:NL:RBAMS:2025:5063

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 juli 2025
Publicatiedatum
16 juli 2025
Zaaknummer
13/260391-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huiselijk geweld met vrijspraak voor mishandeling, veroordeling voor bedreiging en belaging

Op 9 juli 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van huiselijk geweld, waaronder mishandeling, bedreiging en belaging van zijn ex-partner. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de beschuldiging van mishandeling, omdat er onvoldoende bewijs was om deze beschuldiging te ondersteunen. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van het slachtoffer niet voldoende werden ondersteund door andere bewijsmiddelen, zoals getuigenverklaringen of medische rapporten.

Echter, de rechtbank heeft de verdachte wel schuldig bevonden aan bedreiging en belaging. De bedreigingen vonden plaats in de periode van 25 september 2023 tot en met 1 oktober 2023, waarbij de verdachte het slachtoffer met de dood bedreigde en haar met zijn auto achtervolgde. De rechtbank heeft vastgesteld dat deze handelingen bij het slachtoffer een redelijke vrees voor haar leven hebben veroorzaakt. Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat de verdachte het slachtoffer stelselmatig heeft belaagd door herhaaldelijk contact met haar te zoeken, ondanks haar verzoeken om met rust gelaten te worden.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 150 dagen, waarvan 103 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Tevens zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht en ambulante behandeling. Daarnaast is er een contactverbod opgelegd met het slachtoffer en een locatieverbod rondom de woning van het slachtoffer. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding toegewezen aan het slachtoffer voor de geleden materiële en immateriële schade, die in totaal € 2.383,78 bedraagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/260391-23
Datum uitspraak: 9 juli 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1992,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres:
[BRP-adres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 25 juni 2025. Verdachte was hierbij aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. F.T. Haak, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. D.C. Dorrestein, naar voren hebben gebracht. Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] en van wat haar raadsvrouwen mrs. L. Scheffer en R. Jong hierover naar voren hebben gebracht. Daarnaast is mevrouw [deskundige] , reclasseringsmedewerker, als deskundige gehoord.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
1. meerdere mishandelingen van [slachtoffer] in de periode van 1 oktober 2022 tot en met 24 augustus 2023;
2. meerdere bedreigingen van [slachtoffer] in de periode van 22 mei 2023 tot en met 6 oktober 2023;
3. belaging van [slachtoffer] in de periode van 22 mei 2023 tot en met 6 oktober 2023.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Ibij dit vonnis.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 1 tot en met 3 ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezen.
3.2.
Standpunt van de verdediging
Volgens de verdediging dient verdachte te worden vrijgesproken van feit 1 wegens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs. Ten aanzien van feit 2 dient verdachte partieel te worden vrijgesproken voor de periode van 23 mei 2023 tot en met medio september 2023, en de bedreiging met een vuurwapen. Ten aanzien van feit 3 dient verdachte in zijn geheel te worden vrijgesproken, aangezien er vanuit zowel aangeefster als verdachte contact werd gezocht in de ten laste gelegde periode.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Feit 1 – mishandelingen
De rechtbank acht niet bewezen wat onder 1 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij. De verklaring van aangeefster vindt onvoldoende steun in de andere bewijsmiddelen in het dossier. Uit Whatsappberichten blijkt dat verdachte zijn excuses lijkt aan te bieden voor “hits”, maar deze excuses kunnen niet worden gekoppeld aan de incidenten waarover aangeefster concreet heeft verklaard. Het dossier bevat een getuigenverklaring van de moeder van aangeefster die spreekt over het incident bij het babybedje in juni 2023, maar er kan niet worden vastgesteld dat zij de mishandeling waarover aangeefster heeft verklaard zelf heeft waargenomen. Aangeefster heeft ook niet verklaard dat haar moeder hierbij aanwezig was. Verder bevat het dossier geen letselverklaring of foto’s van letsel dat de ten laste gelegde mishandelingen zou kunnen onderbouwen. Verdachte wordt dan ook van dit feit vrijgesproken wegens het ontbreken van voldoende bewijs.
3.3.2.
Feit 2 – bedreigingen
De rechtbank spreekt verdachte partieel vrij van het zesde, negende en twaalfde gedachtestreepje in de tenlastelegging, aangezien de hierin omschreven gedragingen van onvoldoende bedreigende aard zijn om te kunnen spreken van een strafbare bedreiging. Ook spreekt de rechtbank verdachte partieel vrij van het eerste, achtste, tiende en dertiende tot en met zeventiende gedachtestreepje, omdat daar onvoldoende bewijs voor is.
De rechtbank acht wel bewezen dat verdachte aangeefster heeft bedreigd in de periode van 25 september 2023 tot en met 1 oktober 2023. Zij stelt op grond van de bewijsmiddelen de volgende bedreigingen vast.
Uit de aangifte van 28 september 2023 blijkt dat verdachte op 25 september 2023 bij aangeefster aan de deur heeft gestaan en haar heeft bedreigd met de woorden “Ik ga je doodmaken”. Deze aangifte vindt ondersteuning in de verklaring van de moeder en van de zus van aangeefster, die beiden de bedreiging hebben gehoord. Uit diezelfde aangifte blijkt dat verdachte aangeefster op 28 september 2023 met zijn auto heeft achtervolgd en haar heeft geprobeerd klem te rijden. Verdachte heeft zelf op de zitting verklaard dat hij aangeefster inderdaad heeft achtervolgd. In het aanvullend verhoor van aangeefster van 3 oktober 2023 verklaart aangeefster dat verdachte haar op 1 oktober 2023 opnieuw in de auto heeft achtervolgd. Op enig moment heeft hij zijn raam geopend en met zijn rechterhand een vuurwapengebaar gemaakt en daarmee heen en weer geschud. Ook ten aanzien van dit incident heeft verdachte op de zitting verklaard dat hij aangeefster die dag met de auto heeft achtervolgd. Hij ontkent echter een schietgebaar richting aangeefster te hebben gemaakt. Maar nu deze verklaring van aangeefster wordt ondersteund door de getuigenverklaringen van haar moeder en zus, acht de rechtbank ook het schietgebaar bewezen. Door deze handelingen van verdachte kon bij aangeefster bovendien de redelijke vrees ontstaan dat haar leven gevaar liep of dat zij zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
3.3.3.
Feit 3 – belaging
De rechtbank acht bewezen dat verdachte aangeefster heeft belaagd in de periode van 19 juli 2023 tot en met 2 oktober 2023. Uit het proces-verbaal van bevindingen waarin de Whatsappberichten zijn uitgelezen en uitgewerkt blijkt dat verdachte aangeefster berichten heeft gestuurd in de periode van 19 juli 2023 tot en met 7 augustus 2023. Hoewel aangeefster soms op de berichten van verdachte reageerde, heeft zij op 7 augustus 2023 duidelijk aangegeven dat zij met rust gelaten wil worden en dat zij contact heeft met de politie. Verdachte heeft haar echter niet met rust gelaten, maar juist het contact geïntensiveerd. Terwijl zij aangifte van bedreiging deed op 4 september 2023 werd zij drie keer gebeld door verdachte. Uit een proces-verbaal van bevindingen van diezelfde dag blijkt dat aangeefster bang is dat verdachte haar aan het zoeken is, aangezien hij wel vaker kijkt of hij haar auto bij haar huis ziet staan. Verbalisanten hebben vervolgens een korte observatie gedaan en hebben verdachte de straat van aangeefster in zien rijden, waarna hij is aangehouden. Hij is in zijn verhoor van 5 september 2023 geconfronteerd met de screenshots van de Whatsappberichten. Ook na zijn aanhouding en confrontatie met deze screenshots stopte verdachte niet met het zoeken van contact. Op 25 september 2023 is hij aan de voordeur van aangeefster verschenen en heeft hij haar daar met de dood bedreigd. Toen de politie die dag in de woning was, bleef verdachte aangeefster bellen. Uiteindelijk heeft een politieagente de telefoon opgenomen en verdachte vermaand om daarmee te stoppen. Op 28 september 2023, enkele dagen later, heeft verdachte aangeefster met de auto achtervolgd en heeft hij geprobeerd haar klem te rijden, waarna zij hevig geëmotioneerd het politiebureau is binnengerend. Terwijl zij aangifte deed zag een verbalisant dat aangeefster vijf keer werd gebeld door verdachte. Weer enkele dagen later, op 1 oktober 2023, achtervolgde verdachte aangeefster opnieuw in de auto en heeft hij haar bedreigt. Vervolgens heeft hij op 2 oktober 2023 via Instagram meerdere berichten gestuurd, waarin hij aangeeft dat hij weet waar zij is geweest met haar auto en waarin hij wederom bedreigingen uit. Door op deze wijze te handelen heeft verdachte stelselmatig inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster. Verdachte heeft zich dan ook schuldig gemaakt aan belaging.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIopgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Feit 2
in de periode van 25 september 2023 tot en met 1 oktober 2023 te Amsterdam, telkens [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware
mishandeling, door
- met zijn hand een schietgebaar te maken in de richting van
[slachtoffer] en
- [slachtoffer] met zijn auto te achtervolgen en
- [slachtoffer] vervolgens klem te rijden met zijn, verdachtes auto en
- naar de woning van [slachtoffer] te komen en
daarbij [slachtoffer] dreigend de woorden toe te voegen:
“Ik ga je doodmaken",
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
Feit 3
in de periode van 19 juli 2023 tot en met 2 oktober 2023 te Amsterdam,
wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke
levenssfeer van [slachtoffer] , met het oogmerk
[slachtoffer] , te dwingen iets te doen, te dulden en vrees aan te jagen, immers heeft hij, verdachte, meermalen
- [slachtoffer] (bedreigende) tekstberichten gestuurd per Whatsapp en Instagram
en
- [slachtoffer] gebeld en
- zich opgehouden in de directe omgeving van de woning van [slachtoffer] en de moeder van [slachtoffer] en
- [slachtoffer] achtervolgd en klemgereden met zijn auto.
Voor zover in het bewezenverklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregel

7.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem onder 1 tot en met 3 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 150 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 103 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarden de meldplicht en ambulante behandeling zoals door de reclassering geadviseerd. Daarnaast heeft hij een taakstraf van 180 uren gevorderd, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 90 dagen. Ook heeft hij gevorderd dat als vrijheidsbeperkende maatregel een contactverbod met aangeefster en haar zoon [naam zoon] wordt opgelegd en een locatieverbod met een straal van 250 meter rondom het adres van de moeder van aangeefster. De officier van justitie heeft gevorderd deze maatregel dadelijk uitvoerbaar te verklaren en op te leggen voor de duur van 2 jaren.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om aan verdachte een straf gelijk aan zijn voorarrest op te leggen. Gelet op de geringe motivatie van verdachte en het feit dat hij nu in België woont twijfelt de raadsman aan de haalbaarheid van reclasseringstoezicht. Hij verzet zich niet tegen een contactverbod met aangeefster, zolang daar geen afstand van 250 meter aan wordt gekoppeld. Wel verzet hij zich tegen een contactverbod met zoon [naam zoon] . Tegen een straatverbod in de straat van de moeder van aangeefster heeft hij geen bezwaar. Subsidiair stelt de raadsman zich op het standpunt dat – indien de rechtbank een aanvullende straf wenst op te leggen – een taakstraf het meest voor de hand liggend is.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich gedurende één maand schuldig gemaakt aan meerdere bedreigingen van het slachtoffer, tevens zijn ex-partner. Daarnaast heeft hij zich in een periode van meer dan twee maanden schuldig gemaakt aan belaging van hetzelfde slachtoffer. Als gevolg van het handelen van verdachte heeft het slachtoffer zich erg onveilig gevoeld. Dat geldt ook voor haar familie die erg bezorgd was. Ze is onder behandeling bij een psycholoog en heeft EMDR-therapie gevolgd om de feiten te verwerken. Met zijn handelen heeft verdachte een inbreuk gemaakt op haar persoonlijke levenssfeer en dat rekent de rechtbank verdachte aan.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 19 mei 2025. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten. De rechtbank heeft daarnaast acht geslagen op het reclasseringsrapport van 23 juni 2025. De reclassering adviseert hierin een straf met bijzondere voorwaarden in de vorm van een meldplicht, een ambulante behandeling, een contactverbod en een locatieverbod. De deskundige, mevrouw [deskundige] , heeft op de zitting verklaard dat zij verwacht dat verdachte, ook al is hij het niet met reclassering eens, uiteindelijk zal meewerken.
De straf
Aangezien de rechtbank minder bewezen heeft verklaard dan de officier van justitie, komt zij tot een lagere straf. Daarbij zijn de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd als uitgangspunt genomen. De rechtbank acht een gevangenisstraf voor de duur van 150 dagen, waarvan 103 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden. Aan het voorwaardelijk deel worden als bijzondere voorwaarden de meldplicht en de ambulante behandeling verbonden. Met de reclassering kan verdachte werken aan zijn delictgedrag, zodat hij in de toekomst andere keuzes zal maken. Het voorwaardelijke deel dient ook als stok achter de deur om niet opnieuw strafbare feiten te plegen.
De maatregel
Daarnaast legt de rechtbank aan verdachte als vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht een contactverbod met het slachtoffer en een locatieverbod ten aanzien van de woning van de moeder het slachtoffer op. Dit houdt in dat verdachte gedurende 2 jaren op geen enkele wijze, direct of indirect, contact mag opnemen met het slachtoffer. Ook mag hij zich gedurende 2 jaren niet bevinden in het stratenblok rondom de woning van de moeder van het slachtoffer, bestaande uit de [straat 1] , de [straat 2] , de [straat 3] en de [straat 4] . Een kaart van dit gebied is te vinden in
bijlage IIIbij dit vonnis. De rechtbank bepaalt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 1 week voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van 6 maanden. De rechtbank acht oplegging van deze maatregel noodzakelijk, zodat het risico dat verdachte zich opnieuw schuldig maakt aan een strafbaar feit jegens het slachtoffer wordt ingeperkt. De rechtbank bepaalt voorts dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is, omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een strafbaar feit pleegt of zich belastend gedraagt jegens het slachtoffer.

8.Beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
  • 1 STK Verdovende Middelen (Omschrijving: PL1300-2023223832-6406375 // 12gr, Hennep)
  • 3 STK Verdovende Middelen (Omschrijving: PL1300-2023223832-6406379, zakjes)
  • 5 STK Verdovende Middelen (Omschrijving: PL1300-2023223832-6406381, Cocaine)
  • 19 STK Verdovende Middelen (Omschrijving: PL1300-2023223832-6406383, XTC pillen)
Onttrekking aan het verkeer
Nu deze voorwerpen zijn aangetroffen in het onderzoek naar de door verdachte begane misdrijven, terwijl ze van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, worden deze voorwerpen onttrokken aan het verkeer.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert € 11.996,74 aan vergoeding van materiële schade en € 20.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering voor het deel van de kosten voor de gestegen verzekeringspremie, de kosten voor schade aan de auto van 2024, de kosten voor vervanging van de autostoel, de kosten voor vervanging van de kinderwagen, de kosten voor vervanging van het bed en de reis- en parkeerkosten naar de advocaat niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. De officier van justitie vindt dat de overige materiële kosten toewijsbaar zijn. De officier van justitie stelt zich daarnaast op het standpunt dat de immateriële schade kan worden vastgesteld op € 10.000,00.
9.2
Standpunt van de verdediging
Primair is de schade volgens de verdediging niet toewijsbaar omdat vrijspraak wordt bepleit. Subsidiair geldt het volgende. De verdediging heeft niet-ontvankelijkheid van dezelfde posten als de officier van justitie bepleit en stelt zich op het standpunt dat ook de kosten voor de eigen bijdrage, de kosten voor de schade uit 2023 aan de auto , de reis- en parkeerkosten naar de Aware-training, de kosten voor noodzakelijke onderduiking en de kosten voor de maatschappelijk werker van het urgentietraject niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. De overige materiële kosten, zijnde de reis- en parkeerkosten naar de psycholoog en de kosten informatieverstrekking psycholoog, zijn volgens de verdediging bij bewezenverklaring van de feiten toewijsbaar. Ten aanzien van de immateriële schade wordt de rechtbank verzocht deze sterk te matigen.
9.3
Oordeel van de rechtbank
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 2 en 3 bewezenverklaarde rechtstreeks schade heeft geleden.
Materiële schade
De kosten voor
  • schade uit 2023 aan de auto,
  • de gestegen verzekeringspremie,
  • schade uit 2024 aan de auto,
  • vervanging van de autostoel
  • vervanging van de kinderwagen,
  • vervanging van het bed,
  • de reis- en parkeerkosten naar de advocaat,
  • de kosten voor noodzakelijke onderduiking en
  • de kosten van de maatschappelijk werker voor het urgentietraject
zijn niet toewijsbaar. Deze kosten staan niet in rechtstreeks verband met de bewezenverklaarde feiten. De reis- en parkeerkosten vallen onder proceskosten en zijn daarom ook niet toewijsbaar als materiële schade.
Wel acht de rechtbank de kosten voor de eigen bijdrage, de reis- en parkeerkosten naar de psycholoog, de reis- en parkeerkosten naar de Aware-training en de kosten voor informatieverstrekking door de psycholoog voldoende onderbouwd. Ook houden deze kosten rechtstreeks verband met de ten laste gelegde en bewezenverklaarde feiten. De rechtbank wijst de vordering op deze punten dan ook toe.
De rechtbank concludeert dat de vordering tot vergoeding van materiële schade wordt toegewezen tot een bedrag van in totaal € 1.133,78, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, namelijk 19 juli 2023. . Voor de overige schadeposten is de benadeelde partij niet-ontvankelijk.
Immateriële schade
Met betrekking tot de immateriële schade overweegt de rechtbank dat de benadeelde partij op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien er een ernstige inbreuk is gemaakt op haar persoonlijke levenssfeer en zij ten gevolge van de strafbare feiten geestelijk letsel heeft opgelopen. Ter onderbouwing hiervan heeft de benadeelde partij voldoende concrete en objectieve gegevens aangevoerd waaruit blijkt dat ten gevolge van de strafbare feiten een psychische beschadiging is ontstaan.
Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, stelt de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid vast op € 1.250,- en wijst dit bedrag dan ook toe, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 juli 2023. De benadeelde partij wordt in het overige deel van haar vordering niet-ontvankelijk verklaard.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank legt de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel op, aangezien verdachte tegenover de benadeelde partij, [slachtoffer] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht. De rechtbank waardeert deze schade op een totaalbedrag van € 2.383,78,-.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36b, 36d, 36f, 38v, 38w, 55, 285 en 285b van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het
onder 1ten laste gelegde niet bewezen en
spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart
bewezendat verdachte het
onder 2 en 3ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
De eendaadse samenloop van
feit 2:
bedreiging, meermalen gepleegd
en
feit 3:
belaging
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
150 (honderdvijftig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte, groot
103 (honderddrie) dagen, van deze gevangenisstraf niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen als de veroordeelde gedurende de proeftijd niet aan de hierna vermelde bijzondere voorwaarden voldoet.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
Meldplicht
Veroordeelde meldt zich bij Reclassering Nederland, na het ingaan van de proeftijd, aan de [locatie] . Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
Ambulante behandeling
Veroordeelde laat zich behandelen door een ambulante, forensische, psychiatrische instelling, zoals Family Supporters of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. Diagnostiek is onderdeel van de behandeling en dient daaraan vooraf te gaan. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Afhankelijk van de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden
en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt; en
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Nu verdachte het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf reeds in voorarrest heeft doorgebracht, komt hij niet in aanmerking voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, en is de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, niet aan de orde.
Legt op
de maatregeldat veroordeelde:
- zich voor de duur van 2 (twee) jaren zich niet zal ophouden binnen het stratenblok rondom het adres [adres] Amsterdam. Dit stratenblok bestaat uit: [straat 1] , [straat 2] , [straat 3] en [straat 4] ;
- zich voor de duur van 2 (twee) jaren zal onthouden van contact – direct of indirect – met: [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt.
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van de vervangende hechtenis bedraagt 1 (een) week voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van 6 (zes) maanden.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichting ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde zich belastend zal gedragen jegens aangeefster beveelt de rechtbank, gelet op artikel 38v, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, dat de opgelegde maatregel
dadelijk uitvoerbaaris.
Beslag
Verklaart
onttrokken aan het verkeer:
  • 1 STK Verdovende Middelen (Omschrijving: PL1300-2023223832-6406375 // 12gr, Hennep)
  • 3 STK Verdovende Middelen (Omschrijving: PL1300-2023223832-6406379, zakjes)
  • 5 STK Verdovende Middelen (Omschrijving: PL1300-2023223832-6406381, Cocaïne)
  • 19 STK Verdovende Middelen (Omschrijving: PL1300-2023223832-6406383, XTC pillen).
Benadeelde partij
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] deels toe tot een bedrag van
€ 1.133,78 (duizend honderddrieëndertig euro en achtenzeventig eurocent)aan vergoeding van materiële schade en
€ 1.250,- (duizend tweehonderdvijftig euro)aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 19 juli 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat
€ 2.383,78 (tweeduizend driehonderddrieëntachtig euro en achtenzeventig eurocent)te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 19 juli 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 33 (drieëndertig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. B.C. Langendoen, voorzitter,
mrs. A.M. Loots en J.H.C. van der Roest, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.V. Koppelman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 juli 2025.
[…]
[…]

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]