ECLI:NL:RBAMS:2025:4994

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 juli 2025
Publicatiedatum
15 juli 2025
Zaaknummer
C/13/767714 / KG ZA 25-271
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over de afgifte van broncode en softwarecomponenten van een ontwikkelde app

In deze zaak, die op 3 juli 2025 door de Rechtbank Amsterdam is behandeld, vorderden eisers, bestaande uit een vennootschap onder firma en twee vennoten, de afgifte van de broncode en softwarecomponenten van een app die door de gedaagde, DTT Multimedia B.V., was ontwikkeld. De eisers stelden dat zij op grond van de Ontwikkelovereenkomst recht hadden op deze afgifte, terwijl DTT zich beriep op een opschortingsrecht en stelde dat eisers in schuldeisersverzuim verkeerden. De rechtbank oordeelde dat de vordering tot afgifte van de broncode toewijsbaar was, omdat er geen opeisbare vorderingen van DTT op eisers waren die de afgifte konden blokkeren. De rechtbank concludeerde dat DTT de broncode binnen 48 uur na betekening van het vonnis diende af te geven, inclusief alle bijbehorende documentatie. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten droeg. Dit vonnis benadrukt de contractuele verplichtingen van partijen en de voorwaarden waaronder de overdracht van intellectuele eigendomsrechten plaatsvindt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/767714 / KG ZA 25-271 VVV/JD
Vonnis in kort geding van 3 juli 2025
in de zaak van
1. de vennootschap onder firma
[eiser 1],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2.
[eiser 2],
wonende te [woonplaats] ,
3.
[eiser 3],
wonende te [woonplaats] ,
eisers bij dagvaarding van 9 mei 2025,
advocaat mr. R.J. Verweij te Nijmegen,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DTT MULTIMEDIA B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. K. Megens-van Mierlo te Oss.
Eisers zullen hierna gezamenlijk [eiser] (enkelvoud) en afzonderlijk [eiser 1] , [eiser 2] en [eiser 3] worden genoemd. Gedaagde zal hierna DTT worden genoemd.

1.De procedure

Ter zitting van 27 mei 2025 heeft [eiser] de vorderingen zoals omschreven in de dagvaarding toegelicht. DTT heeft verweer gevoerd aan de hand van een vooraf ingediende conclusie van antwoord. Beide partijen hebben producties en een pleitnota ingediend.
Ter zitting waren aanwezig:
aan de kant van [eiser] : [eiser 2] en [eiser 3] , vennoten van [eiser 1] , met mr Verweij
aan de kant van DTT: [naam 1] (directeur van DTT) en [naam 2] met mr Megens – van Mierlo.
Vonnis is bepaald op heden.
1.1.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser 1] is een onderneming, gericht op het ontwikkelen en exploiteren van software in abonnementsvorm voor sporttrainingen door middel van een app.
2.2.
DTT is een ‘full service development agency’ die onder meer apps ontwikkelt.
2.3.
In de zomer van 2023 heeft [eiser 1] aan tien bedrijven een offerte gevraagd voor het ontwikkelen van een nieuwe app in eigen beheer. Op 18 augustus 2023 heeft DTT een offerte uitgebracht aan [eiser 1] .
2.4.
[eiser 1] heeft DTT vervolgens een voortraject (‘Ontwikkelvoorstel Stappenplan’) laten uitvoeren.
2.5.
Op 5 januari 2024 heeft [eiser 1] akkoord gegeven op de ontwikkeling van de app (hierna: de [eiser 1] -app) door DTT, die dezelfde maand daarmee is aangevangen. Op 11 april 2024 hebben partijen een Ontwikkelovereenkomst gesloten. Daarin staat – voor zover hier van belang – het volgende.
“(…)
Scope van de opdracht
DTT gaat aan de slag met de ontwikkelwerkzaamheden aan de hand van de Technische
documentatie zoals omschreven in Bijlage 1 van deze overeenkomst en de toelichting over
beveiliging en ondersteuning in Bijlage 2.
(…)
Planning
DTT spant zich in de werken te verrichten op basis van de onderstaande indicatieve planning. Uitloop kan echter voorkomen vanwege de complexiteit en de omvang van de werken. (…)
● Sprint 0 (development voorbereiding en updaten workflow): t/m 30-01-2024
● Sprint 1 (development): 31-01-2024 t/m 13-02-2024.
○ Feedback periode loopt tot: 20-02-2024.
● Sprint 2 (development): 14-02-2024 t/m 27-02-2024.
○ Feedback periode loopt tot: 05-03-2024.
● Sprint 3 (development): 28-02-2024 t/m 12-03-2024.
○ Feedback periode loopt tot: 19-03-2024.
● Sprint 4 (development): 13-03-2024 t/m 26-03-2024.
○ Feedback periode loopt tot: 03-04-2024.
● Sprint 5 (development): 27-03-2024 t/m 10-04-2024.**
○ Feedback periode loopt tot: 17-04-2024.
● Sprint 6 (development): 11-04-2024 t/m 24-04-2024.
○ Feedback periode loopt tot: 01-05-2024.
● Sprint 7 (feedback verwerking en bugfixing): 25-04-2024 t/m 08-05-2024.
○ Feedback periode loopt tot: 16-05-2024.
● Sprint 8 (feedback verwerking en bugfixing): 10-05-2024 t/m 24-05-2024.*
○ Feedback periode loopt tot: 31-05-2024.”
(…)
De bovenstaande planning geldt voor de fase 1 van het project (tab 1 van de begroting uit bijlage 1). Op het moment dat jullie als opdrachtgever hebben aangegeven fase 2 (tab 2 van de begroting uit bijlage 1) op te willen starten, zal DTT ook een planning communiceren voor deze fase.
(…)
De werkzaamheden uit deze ontwikkelovereenkomst worden op projectbasis uitgevoerd, DTT reserveert capaciteit voor de gecommuniceerde tijdlijnen en startdata. Dat betekent dat er middels deze overeenkomst opdracht wordt gegeven voor afname van de gehele scope zoals omschreven in het hoofdstuk ‘Scope van de opdracht’ van deze overeenkomst. De begrote werken worden tegen de gecommuniceerde uurtarieven in rekening gebracht, de aangegeven prijs in de indicatieve begroting betreft het minimaal te factureren bedrag.
(…)
De werkzaamheden binnen de scope van de opdracht komen uit op €192.532,-. DTT voorziet jullie als Opdrachtgever in een korting op deze begroting. Deze korting is aangeboden op basis van de volgende voorwaarden:
I. Jullie gaan akkoord met afname van de volledige opdracht zoals omschreven in de begroting uit bijlage 1 onder tabblad ‘ [eiser 1] (19-12)’
II. Deze opdracht wordt in 2 fases afgenomen, Fase 1 betreft de werken zoals omschreven in de begroting uit bijlage 1 onder tabblad ‘ [eiser 1] MVP (05-01)’.
III. Fase 2 betreft de resterende werkzaamheden zoals omschreven in de begroting uit bijlage 1 onder tabblad ‘ [eiser 1] (19-12)’.
IV. Fase 1 wordt direct afgenomen en fase 2 wordt afgenomen en volledig betaald uiterlijk 31 december 2025.
V. Dit betekent dat er een totaal bedrag van €192.532,- wordt afgenomen en dat er een korting van toepassing is van €19.253,20 (10%). Jullie gaan er dus mee akkoord dat DTT in ieder geval €173.278,80 kan factureren voor fase 1 en 2 bij elkaar.
(…)
Voor fase 1 zal DTT daarmee het totaal begrote bedrag van €133.096,- minus de afgegeven korting van 10% factureren. DTT zal dus €119.786,40 factureren aan de hand van het volgende betaalschema:
(…)
In het geval dat de werken binnen de scope van de opdracht om extra uren vragen ten opzichte van wat vooraf is ingeschat, voorziet DTT in een korting op de uurprijs. Deze mogelijke extra uren worden in rekening gebracht tegen een gereduceerd tarief van €87,- per uur.
(…)”
Eigendom
Alle intellectuele eigendomsrechten die ten aanzien van deze ontwikkelovereenkomst waar en wanneer ook kunnen of zullen kunnen worden uitgeoefend, berusten bij:
a. Opdrachtgever voor zover het werkzaamheden betreffen die specifiek voor jullie als Opdrachtgever zijn of worden ontworpen of vervaardigd en/of onder leiding of toezicht van jullie als Opdrachtgever dan wel aan de hand van jullie instructies of ontwerpen is of wordt gerealiseerd. Voor zover nodig worden deze rechten op grond van deze ontwikkelovereenkomst door DTT aan jullie als Opdrachtgever overgedragen, welke overdracht reeds nu voor alsdan door jullie als Opdrachtgever wordt aanvaard. Overdracht is onder opschortende voorwaarden dat er geen openstaande opeisbare vorderingen waarvan de betaaltermijn is verstreken van DTT richting jullie als opdrachtgever zijn. Indien dit wel het geval is, wordt overdracht opgeschort van specifiek de werken waar deze openstaande opeisbare vorderingen op zien.
(…)”
2.6.
In de Algemene Voorwaarden (AV) bij de Ontwikkelovereenkomst staat – voor zover hier van belang – het volgende.
“(…)
4. Broncode
4.1.
Op verzoek worden de broncodes gedeeld met de Opdrachtgever, inclusief alle beschikbare documentatie. De broncode zal worden verstrekt op een nader overeen te komen drager en in een elektronisch standaardformaat dat geschikt is voor verdere verwerking. DTT zal de broncode niet onderwerpen aan enige maatregel (zoals versleuteling) die het overeengekomen gebruik en/of de aanpassing ervan door de Opdrachtgever zou kunnen verhinderen.
(…)
6.9
Voordat overdracht van de broncode (Artikel 4 van de Algemene Voorwaarden) of overdracht van het intellectueel eigendom (zie Ontwikkelovereenkomst) plaatsvindt, dienen alle opeisbare vorderingen van DTT jegens de Opdrachtgever volledig te zijn voldaan.
(…)”
2.7.
Op 27 september 2024 heeft DTT een afgeronde eerste versie van de app opgeleverd aan [eiser] Op 30 september 2024 is de goedkeuring van iOS/Apple ontvangen, waarna de app live is gegaan.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – samengevat – bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis en met veroordeling van DTT in de proceskosten met rente en nakosten:
DTT te veroordelen om [eiser] de broncode en softwarecomponenten van de app (bij partijen genoegzaam bekend) af te geven, voorzien van alle benodigde bijlagen zoals technische-, design- en functionele documentatie, hosting en infrastructuur, toegang tot licenties en certificaten, op straffe van dwangsommen;
3.2.
[eiser] heeft aan haar vorderingen ten grondslag gelegd dat zij op grond van de Ontwikkelovereenkomst recht heeft op overdracht van de broncode van de app, waarvan [eiser 1] eigenaar is.
3.3.
DTT voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De vordering tot afgifte van de broncode van de door DTT ontwikkelde [eiser 1] -app kan in dit kort geding worden toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat een bodemrechter dit ook zou doen en als van [eiser] niet kan worden gevergd dat zij de uitkomst van een bodemprocedure afwacht.
4.2.
Dat [eiser] spoedeisend belang heeft bij een beslissing op deze vordering is voldoende aannemelijk. De [eiser 1] -app kent op dit moment gebreken. [eiser] wil deze zo spoedig mogelijk door een derde laten verhelpen en de [eiser 1] -app laten doorontwikkelen.
4.3.
DTT stelt dat dat [eiser] op dit moment geen nakoming kan vorderen van een op DTT rustende verbintenis om de broncode van de [eiser 1] -app met haar te delen. In de eerste plaats omdat in artikel 6.9 AV is bepaald dat overdracht van de broncode (en van de daarop rustende IE-rechten) pas plaatsvindt nadat alle opeisbare vorderingen van DTT jegens [eiser 1] volledig zijn voldaan, en in de tweede plaats omdat DTT zich ten aanzien van deze verbintenis op haar opschortingsrecht beroept en [eiser] in schuldeisersverzuim is. DTT stelt daartoe dat het juist [eiser] is die de Ontwikkelovereenkomst niet nakomt, door te weigeren om de werkzaamheden uit fase 2 van de ontwikkelovereenkomst af te nemen en door de gemaakte betalingsafspraken niet na te komen.
4.4.
[eiser] weerspreekt dat DTT een opeisbare vordering op haar heeft. Voor fase 1 is volledig betaald. Fase 2 hoeft niet te worden betaald, omdat zij voor de uitvoering daarvan geen opdracht heeft gegeven, aldus [eiser]
4.5.
Geoordeeld wordt als volgt. [eiser] heeft opdracht gegeven voor de werkzaamheden, zoals omschreven in het hoofdstuk ‘Scope van de opdracht’ in de Ontwikkelovereenkomst. Deze houdt volgens de overeenkomst in dat DTT aan de slag gaat met de ontwikkelwerkzaamheden aan de hand van de Technische documentatie zoals omschreven in Bijlage 1 van de overeenkomst. In die bijlage staat – voor zover hier van belang –
“(…)In eerste instantie wordt gestart met de werken van fase 1. Fase 2 wordt gestart en betaald voor 31 december 2025”. Wat betreft de begrote vergoeding voor de gegeven opdracht volgt uit de Ontwikkelovereenkomst dat deze € 192.532,00 (voor fase 1 en 2) bedraagt. Op dat bedrag heeft DTT een korting van 10% toegepast op basis van (onder meer) de voorwaarde:
“(…)I Jullie gaan akkoord met afname van de volledige opdracht (…) II Deze opdracht wordt in 2 fases afgenomen (…)IV Fase 1 wordt direct afgenomen en fase 2 wordt afgenomen en volledig betaald uiterlijk 31 december 2025 (…)”. Vervolgens heeft [eiser] de facturen van DTT voldaan voor fase 1, waarbij het kortingspercentage van 10% is toegepast. Uit dit alles blijkt voldoende dat [eiser] DTT op voorhand opdracht heeft gegeven voor de uitvoering van de werkzaamheden van fase 1 en fase 2 en dat op basis daarvan een kortingspercentage is toegepast. Het standpunt van [eiser] dat een uitdrukkelijke opdracht voor het uitvoeren van de werkzaamheden in fase 2 nodig is, vindt geen steun in de Ontwikkelovereenkomst. Ook valt niet in te zien hoe dit zich zou verhouden met het reeds toegepaste kortingspercentage over fase 1. Dit standpunt is om die reden niet aannemelijk.
4.6.
Dit betekent dat DTT voor 31 december 2025 aanvang dient te nemen met de werkzaamheden van fase 2 en dat [eiser] daarvoor uiterlijk op die datum dient te betalen. Deze vordering is nog niet opeisbaar. Nu [eiser] onweersproken heeft gesteld dat zij voor de werkzaamheden van fase 1 volledig heeft betaald, en uit de Ontwikkelovereenkomst volgt dat de verschuldigde betaling voor fase 2 niet opeisbaar is voor 31 december 2025, is de slotsom dat op dit moment artikel 6.9 AV niet in de weg staat aan de plicht om de broncode op verzoek met [eiser] te delen op grond van artikel 4.1 AV.
4.7.
Ook het beroep van DTT op opschorting / schuldeisersverzuim staat niet aan de contractuele plicht om de broncode op te leveren in de weg. Voor opschorting is immers eveneens een opeisbare tegenvordering nodig, waarvan aan de zijde van DTT op dit moment geen sprake is. De weigering bij voorbaat van [eiser] om fase 2 af te nemen en te betalen staat feitelijk niet aan het delen van de broncode, zoals contractueel overeengekomen, in de weg. Er is dan ook geen sprake van verhindering in het nakomen van het leveren van de broncode die kan worden toegerekend aan het ontbreken van noodzakelijke medewerking door [eiser]
4.8.
Dit leidt tot de uitkomst dat DTT de broncode van de [eiser 1] -app zal moeten delen met [eiser] Het is echter maar de vraag of [eiser] daarmee volledig bereikt wat zij beoogt. In dit kort geding is geenszins aannemelijk geworden dat het beroep van [eiser] op buitengerechtelijke ontbinding van de Ontwikkelovereenkomst stand houdt. In de eerste plaats omdat voorshands niet kan worden vastgesteld of de gestelde gebreken aan de app te wijten zijn aan toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst door DTT die ontbinding zou rechtvaardigen. In de tweede plaats omdat verzuim aan de zijde van DTT niet aannemelijk is. Het beroep van [eiser] op het overschrijden van een fatale termijn door DTT wordt gepasseerd. Uit de Ontwikkelovereenkomst blijkt niet dat partijen een fatale oplevertermijn hebben afgesproken, integendeel: er is een indicatieve planning gemaakt. Het argument van [eiser] dat lancering van de app voor 1 september 2024 voor haar van groot belang was, omdat haar gebruikers daarna geen gebruik meer konden maken van de app, doet niet af aan de gemaakte afspraken. Onder deze omstandigheden zou het verzuim van DTT alleen zijn ingetreden als DTT tekort zou zijn geschoten in de nakoming van de Ontwikkelovereenkomst, nadat [eiser] haar een schriftelijke aanmaning tot nakoming binnen een redelijke termijn zou hebben gestuurd. Er zijn in dit kort geding veel producties ingediend met gesprekken, evaluaties en e-mails, maar voorshands wordt geoordeeld dat deze allen niet kwalificeren als een dergelijke schriftelijke ingebrekestelling. Het namens [eiser] ingenomen standpunt dat de feedback die werd gegeven in het kader van de diverse ter beschikking gestelde Sprints moet gelden als ingebrekestellingen is niet steekhoudend.
4.9.
Dit leidt tot de conclusie dat [eiser] nog gebonden is aan de opdracht die zij aan DTT heeft verstrekt, en dus ook aan de betaalverplichting voor fase 2, die vanaf 31 december 2025 opeisbaar zal zijn. Aan de andere kant is DTT gehouden om fase 2 uit te voeren, maar daartoe zal zij wel in staat moeten worden gesteld door [eiser] Het komt er dus op neer dat partijen nog aan elkaar vast zitten en dat zij er goed aan zouden doen om verder met elkaar in gesprek te gaan over de manier waarop zij fase 2 naar beider tevredenheid zouden kunnen uitvoeren, dan wel over de manier waarop zij met wederzijds goedvinden uit elkaar kunnen gaan. Dit gaat echter het bestek van dit kort geding te buiten, waarin enkel het delen van de broncode de inzet is.
4.10.
De gevorderde afgifte van de broncode is breder geformuleerd dan waarvoor artikel 4.1 AV grondslag biedt. De toewijzing van het gevorderde zal dan ook worden aangepast aan de omvang van dat artikel.
4.11.
De veroordeling tot het delen van de broncode doet niet af aan het voorshands oordeel dat partijen aan de Ontwikkelovereenkomst gebonden zijn, waaruit ook een op [eiser] rustende verbintenis tot betaling voor fase 2 voortvloeit. Van DTT wordt verwacht dat zij zich onder deze omstandigheden aan de veroordeling tot het delen van de broncode, conform 4.1 AV, zal houden. Voor een aanvullende prikkel tot nakoming in de vorm van een dwangsom bestaat onvoldoende aanleiding, zodat deze vordering zal worden afgewezen.
4.12.
Gelet op de omstandigheid dat partijen over en weer standpunten hebben ingenomen die ten dele houdbaar zijn gebleken, en dat partijen met elkaar in gesprek zullen moeten over de verdere uitvoering of afwikkeling van de opdrachtrelatie die tussen hen bestaat, wordt aanleiding gezien om de proceskosten tussen hen te compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
4.13.
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt DTT om binnen 48 uur na betekening van dit vonnis
aan [eiser] in leesbare en bruikbare vorm, op een gegevensdrager, af te geven de broncode van de [eiser 1] -app, inclusief alle beschikbare documentatie,
5.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.3.
compenseert de proceskosten tussen partijen in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.H. van Voorst Vader, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. J. Dekker, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 3 juli 2025.