ECLI:NL:RBAMS:2025:492

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 januari 2025
Publicatiedatum
27 januari 2025
Zaaknummer
13-064196-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Internationaal strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot opschorting van feitelijke overlevering aan Polen op grond van humanitaire omstandigheden

Op 15 januari 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de feitelijke overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen. De rechtbank had eerder op 19 december 2023 de overlevering toegestaan, met de voorwaarde dat de feitelijke overlevering binnen tien dagen na de uitspraak diende plaats te vinden. De raadsman van de opgeëiste persoon, mr. V.G. Kraal, verzocht op 10 januari 2025 om uitstel van de feitelijke overlevering, onder verwijzing naar ernstige humanitaire omstandigheden in de detentieomstandigheden in Polen. De officier van justitie was van mening dat de detentieomstandigheden geen grond vormden voor opschorting van de termijn voor feitelijke overlevering.

De rechtbank overwoog dat de algemene detentieomstandigheden in een land niet kunnen worden aangemerkt als ernstige humanitaire redenen, omdat deze niet specifiek zijn gelegen in de persoon van de opgeëiste persoon. De rechtbank wees het verzoek om uitstel af en legde vrijheidsbeperkende voorwaarden op aan de opgeëiste persoon. De rechtbank benadrukte dat de termijn voor feitelijke overlevering was verstreken en dat de vrijheidsbeneming moest worden beëindigd, maar dat er wel voorwaarden aan de invrijheidstelling verbonden werden. De opgeëiste persoon moest zich onder andere wekelijks melden bij de politie en mocht Nederland niet verlaten. De beslissing werd genomen door rechter mr. E. Biçer, in aanwezigheid van griffier V.C. Vermeulen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-064196-23
Afwijzing verzoek opschorting feitelijke overlevering wegens ernstige humanitaire omstandigheden (artikel 35, derde lid, OLW)
De uitvaardigende justitiële autoriteit van Polen heeft om overlevering verzocht van de opgeëiste persoon:

[opgeëiste persoon] ,

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Polen),
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
Raadsman mr. V.G. Kraal.

Procedure

Op 19 december 2023 is de overlevering aan Polen van de opgeëiste persoon toegestaan.
Dat betekent dat hij ingevolge artikel 35, eerste lid, OLW niet later dan 10 dagen na de uitspraak feitelijk moet worden overgeleverd.
De raadsman heeft op grond van artikel 35, derde lid, OLW op 10 januari 2025 verzocht om deze termijn op te schorten (hierna: uitstel van feitelijke overlevering), omdat de detentieomstandigheden in de remand prisons van Polen een schending van de mensenrechten is en moet worden aangemerkt als een ernstige humanitaire reden.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat, hoewel verzocht door de opgeëiste persoon, de termijn voor de feitelijke overlevering niet moet worden opgeschort omdat de detentieomstandigheden niet vallen onder de humanitaire omstandigheden en artikel 35, derde lid, OLW zich hier niet voor leent en deze omstandigheden al zijn besproken op de zitting waar later in de uitspraak een oordeel is gegeven over eventuele weigeringsgronden.

Beoordeling

Afwijzing verzoek
De rechtbank oordeelt dat het verzoek om uitstel van de feitelijke overlevering op grond van ernstige humanitaire redenen moet worden afgewezen. De raadsman heeft hier toe namelijk als reden aangevoerd dat er sprake is van slechte detentieomstandigheden in Polen. Uit de wetsgeschiedenis van de OLW en de vaste rechtspraak van deze rechtbank volgt echter dat de algemene detentieomstandigheden in een land niet kunnen worden aangemerkt als ernstige humanitaire redenen, omdat deze niet zijn gelegen in de persoon van de opgeëiste persoon.
Juridisch kader feitelijke overlevering
Daarnaast moet de rechtbank zich uitlaten over de termijn over de feitelijke overlevering. Artikel 35, eerste lid, OLW bepaalt dat zo spoedig mogelijk na de uitspraak waarbij de overlevering geheel of gedeeltelijk is toegestaan, maar niet later dan tien dagen na de datum van deze uitspraak, de opgeëiste persoon feitelijk wordt overgeleverd. Ingevolge artikel 33, aanhef en onder b, OLW wordt een door de rechtbank krachtens artikel 27 bevolen vrijheidsbeneming beëindigd zodra zij sedert de dag van de uitspraak tien dagen heeft geduurd, tenzij de rechtbank op vordering van de officier van justitie die vrijheidsbeneming inmiddels heeft verlengd overeenkomstig artikel 34 OLW.
Ingevolge artikel 34, eerste lid en onder b, OLW kan de voortgezette vrijheidsbeneming telkens worden verlengd met ten hoogste 30 dagen indien de overlevering wel is toegestaan, maar de feitelijke overlevering niet binnen de gestelde termijn heeft kunnen plaatshebben en voor zover artikel 35, tweede of derde lid, of artikel 36, eerste lid, OLW daartoe noodzaakt.
Ingevolge artikel 35, vierde lid, OLW wordt de vrijheidsbeneming van de opgeëiste persoon beëindigd na het verstrijken van de in het eerste tot en met derde lid genoemde termijnen. De invrijheidstelling gebeurt echter niet dan nadat de rechtbank op vordering van de officier van justitie één of meer van de in die bepaling genoemde vrijheidsbeperkende voorwaarden heeft kunnen stellen, indien dit noodzakelijk is ter voorkoming van vlucht.
Artikel 36, eerste lid (oud), OLW bepaalde dat de beslissing omtrent de tijd en de plaats van de feitelijke overlevering kan worden aangehouden, indien en zolang tegen de opgeëiste persoon een strafrechtelijke vervolging in Nederland gaande is, of een door een Nederlandse rechter tegen hem gewezen strafvonnis nog geheel of ten dele voor tenuitvoerlegging vatbaar is.
Per 1 oktober 2024 bepaalt artikel 36, eerste lid, OLW dat de beslissing omtrent de tijd en de plaats van de feitelijke overlevering door de rechtbank, op vordering van de officier van justitie of op verzoek van de opgeëiste persoon of diens raadsman kan worden aangehouden, indien en zolang tegen de opgeëiste persoon een strafrechtelijke vervolging in Nederland gaande is, of een door een Nederlandse rechter tegen hem gewezen strafvonnis nog geheel of ten dele voor tenuitvoerlegging vatbaar is.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat de officier van justitie, nadat de overlevering op
19 december 2023 was toegestaan, (al dan niet impliciet) de feitelijke overlevering heeft uitgesteld overeenkomstig artikel 36, eerste lid (oud), OLW. In raadkamer heeft de officier van justitie aangevoerd dat de officier van justitie daartoe tot 1 oktober 2024 bevoegd was op grond van voormelde bepaling. De rechtbank volgt de officier van justitie niet in dit standpunt, gelet op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 december 2022. Uit dit arrest blijkt dat deze beslissing moet worden genomen door de uitvoerende rechterlijke autoriteit (de rechtbank), en niet door de officier van justitie. [1] Hiervan was al sprake voor
1 oktober 2024. In deze zaak is er nadien in ieder geval geen beslissing meer genomen over uitstel door de officier van justitie of de rechtbank.
De rechtbank stelt verder vast dat de (impliciete) beslissing van de officier van justitie tot uitstel van de feitelijke overlevering ten onrechte niet binnen 10 dagen nadat de overlevering is toegestaan, is voorgelegd aan de rechtbank om te bezien of zij haar eigen beslissing tot uitstel in de plaats kan stellen van die van de officier van justitie.
Dat betekent dat de rechtbank vaststelt dat de termijn voor de feitelijke overlevering is verlopen en dat sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 35 lid 4 OLW. De vrijheidsbeneming moet worden beëindigd, maar er worden wel de hieronder genoemde vrijheidsbeperkende voorwaarden opgelegd.

Beslissing

De rechtbank:
-
Wijst afhet verzoek ex artikel 35, derde lid, OLW;
  • Beveeltdat de opgeëiste persoon per heden in vrijheid wordt gesteld ex artikel 35, vierde lid, OLW;
  • Bepaaltdat aan de invrijheidstelling de navolgende voorwaarden worden verbonden:
1. de opgeëiste persoon verblijft op het adres [adres] .
2. de opgeëiste persoon zal de officier van justitie schriftelijk van iedere adreswijziging op de hoogte stellen;
3. de opgeëiste persoon zal Nederland niet verlaten;
4. de opgeëiste persoon zal zich
drie maalper week melden, de dag en het tijdstip in overleg met de officier van justitie te bepalen, melden bij een door de officier van justitie aan te wijzen politiebureau in de woonomgeving van de opgeëiste persoon.
5. de opgeëiste persoon zal aan iedere oproeping van politie of justitie in het kader van de feitelijke overlevering gehoor geven en ook voor het overige medewerking verlenen aan de feitelijke overlevering;
6. de op de naam van de opgeëiste persoon gestelde identiteitskaart, die reeds eerder is ingeleverd, wordt tot aan de feitelijke overlevering ter beschikking gesteld van de officier van justitie.
Deze beslissing is genomen op 15 januari 2025 door:
mr. E. Biçer, rechter,
in tegenwoordigheid van V.C. Vermeulen griffier.

Voetnoten

1.HvJ EU 8 december 2022, C-492/22 PPU, ECLI:EU:C:2022:964 (