ECLI:NL:RBAMS:2025:491

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 januari 2025
Publicatiedatum
27 januari 2025
Zaaknummer
11092968 CV EXPL 24-4382
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding wegens gebrekkige uitvoering van een aanneemovereenkomst

In deze zaak vorderen eisers, [eiser 1] en [eiser 2], een schadevergoeding van gedaagde, [gedaagde], wegens gebrekkige uitvoering van een aanneemovereenkomst. De eisers hebben een overeenkomst gesloten met gedaagde voor het plaatsen van kozijnen in hun woning. Gedaagde heeft echter niet de volledige werkzaamheden uitgevoerd en heeft gebreken vertoond bij de uitvoering. Eisers hebben gedaagde meerdere keren gewezen op de gebreken en uiteindelijk een ingebrekestelling gestuurd. Gedaagde heeft de werkzaamheden niet afgemaakt en eisers hebben besloten om een schadevergoeding te eisen ter hoogte van de herstelkosten, die zijn gebaseerd op een offerte van een aannemingsbedrijf. Gedaagde betwist de overeenkomst en stelt dat hij als onderaannemer heeft gewerkt voor een derde partij, maar de rechtbank oordeelt dat er voldoende bewijs is dat gedaagde als opdrachtnemer van eisers heeft gehandeld. De rechtbank wijst de vordering van eisers toe, inclusief de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten. De rechtbank concludeert dat gedaagde toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen en veroordeelt hem tot betaling van de gevorderde bedragen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Civiel recht
Kantonrechter
Zaaknummer: 11092968 \ CV EXPL 24-4382
Vonnis van 24 januari 2025
in de zaak van

1.[eiser 1] ,2. [eiser 2] ,

beide wonende te [woonplaats 1] ,
eisende partijen,
hierna [eiser 1] respectievelijk [eiser 2] en samen [eisers] te noemen,
gemachtigde: [gemachtigde] ,
tegen
[gedaagde] (H.O.D.N. [bedrijf] ),
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. K. Tülü.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 25 april 2024, met producties,
- de conclusie van antwoord, met productie,
- het tussenvonnis van 30 juli 2024, waarin is bepaald dat schriftelijk zal worden voortgeprocedeerd,
- de conclusie van repliek tevens houdende akte wijziging van eis van [eisers] ,
- de conclusie van dupliek tevens antwoordakte van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] verricht aanneemwerkzaamheden onder de naam [bedrijf] .
2.2.
[eisers] wilden dat in hun woning elf kozijnen met acht raampartijen werden geplaatst. Hiervoor hebben zij afspraken gemaakt met de heer [naam] (hierna: [naam] ). Hij heeft één kozijn geplaatst, maar kon de werkzaamheden wegens gezondheidsredenen niet afronden. Daarna heeft [gedaagde] werkzaamheden verricht. [eisers] hebben [gedaagde] een bedrag van € 4.000,00 betaald.
2.3.
Op 24 juli 2023 heeft [gedaagde] een kozijn geplaatst. Tijdens het plaatsen is een stukje van het kozijn afgebroken. Ook heeft [gedaagde] bij de uitvoering van de werkzaamheden één raam gebroken.
2.4.
[eisers] hebben [gedaagde] meerdere keren laten weten dat het werk niet af was en gebrekkig was uitgevoerd. Partijen hebben uiteindelijk afgesproken dat [gedaagde] het werk op 4 oktober 2023 zou herstellen en afmaken. [gedaagde] is die dag verschenen, maar heeft de werkzaamheden niet afgemaakt.
2.5.
Op 10 oktober 2023 heeft [eiser 2] een WhatsApp-bericht gestuurd aan [gedaagde] , waarin (vertaald) staat: ‘Vorige week kwamen woensdag 4 oktober, gingen jullie net zo snel als jullie kwamen. U zou me gaan bellen na meneer [naam] te hebben gesproken. Hoewel we vaak hebben gebeld, heeft u onze oproepen en berichten niet beantwoord.’
2.6.
Op 15 oktober 2023 hebben [eisers] [gedaagde] een schriftelijke ingebrekestelling verstuurd met een beschrijving van de klachten over het uitgevoerde werk en waarin [gedaagde] een laatste termijn van een week is gegeven om het werk alsnog te herstellen.
2.7.
Op 1 december 2023 hebben [eisers] aan [gedaagde] laten weten dat zij niet langer aanspraak maken op nakoming, maar op een vervangende schadevergoeding. Hierbij is medegedeeld dat de schadevergoeding bestaat uit de herstelkosten van € 9.510,60. Dat bedrag is gebaseerd op een offerte die [eisers] bij aannemingsbedrijf BelgaBouw B.V. (de leverancier van de kozijnen) hebben opgevraagd voor de herstelwerkzaamheden.
2.8.
[eisers] hebben een bedrag van € 152,21 betaald voor materiaalkosten, zoals kit, om verergering van de schade te voorkomen.
2.9.
[eisers] hebben [gedaagde] op 26 januari 2024 een herinnering gestuurd, waarin staat dat zij naast de hoofdsom ook aanspraak maken op betaling van wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. [gedaagde] heeft hier niet inhoudelijk op gereageerd.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vorderen - samengevat en na vermeerdering van eis - dat de kantonrechter [gedaagde] bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeelt tot betaling van:
€ 8.210,81, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 oktober 2023,
de buitengerechtelijke incassokosten van € 950,50,
de kosten voor vertaling van € 423,92,
e kosten van deze procedure,
de nakosten,
de wettelijke rente over posten b, c en d vanaf tien dagen na dit vonnis.
3.2.
[eisers] leggen aan hun vordering ten grondslag dat zij een overeenkomst van aanneming van werk hebben gesloten met [gedaagde] en dat hij toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen, omdat het overeengekomen werk gebrekkig is uitgevoerd en niet deugdelijk is afgewerkt. Zij vorderen een vervangende schadevergoeding, die bestaat uit de herstelkosten. Omdat in de offerte voor de herstelkosten € 1.452,00 is opgenomen voor werkzaamheden die buiten de oorspronkelijke opdracht vielen, vorderen [eisers] dit bedrag niet van [gedaagde] . Wel vorderen zij de door hen zelf betaalde materiaalkosten van € 152,21. De totale vordering bedraagt daarom € 8.210,81 (€ 9.510,60 - € 1.452,00 + € 152,21). Daarnaast vorderen [eisers] de kosten voor het vertalen van de WhatsApp-berichten die [gedaagde] in het Turks in deze procedure heeft ingebracht en van de WhatsApp-conversatie tussen [eiser 2] en [naam] die zij zelf hebben ingebracht. Zij stellen dat deze kosten op grond van artikel 6:96 lid 2, onder b, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) voor vergoeding in aanmerking komen.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. Hij voert kort gezegd aan dat hij de werkzaamheden heeft uitgevoerd als onderaannemer van [naam] en dat hij geen overeenkomst heeft gesloten met [eisers]
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het geschil gaat over de vraag of partijen een overeenkomst tot aanneming van werk hebben gesloten. Het is aan [eisers] om feiten te stellen, en zo nodig te bewijzen, waaruit volgt dat zij een overeenkomst met [gedaagde] hebben gesloten. Zij zijn namelijk de partij die zich op de rechtsgevolgen van de gestelde overeenkomst beroept.
4.2.
[eisers] stellen dat zij in eerste instantie een overeenkomst hadden gesloten met [naam] , maar dat hij de opdracht heeft teruggegeven omdat het werk vanwege gezondheidsredenen te zwaar voor hem was. [naam] heeft vervolgens meegedacht over een nieuwe aannemer die de werkzaamheden zou kunnen uitvoeren en heeft [eisers] in contact gebracht met [gedaagde] . [eisers] hebben daarna zelf met [gedaagde] over het uit te voeren werk gesproken. De afspraak was dat hij eerst alle ramen zou plaatsen en later werkzaamheden voor de geplande opbouw zou uitvoeren. Ook hebben zij rechtstreeks met [gedaagde] over de aanneemsom onderhandeld. Eerst was een bedrag van € 5.000,00 afgesproken, maar nadat bleek dat tijdens de werkzaamheden van [gedaagde] een stukje van een kozijn was afgebroken is een prijsafspraak van € 4.000,00 gemaakt. Anders dan [gedaagde] aanvoert, was [naam] volgens [eisers] niet de hoofdaannemer. Het was hen daarom onduidelijk waarom [gedaagde] in oktober 2023 opeens met [naam] wilde overleggen. Ter onderbouwing van hun standpunt hebben [eisers] een e-mail met een verklaring van [naam] ingebracht. Daarin staat onder andere dat hij de naam van [gedaagde] aan [eisers] heeft doorgegeven, dat [gedaagde] nooit voor hem heeft gewerkt en dat [eiser 2] de overeenkomst direct met [gedaagde] is aangegaan.
4.3.
[gedaagde] betwist dat hij een overeenkomst heeft gesloten met [eisers] Hij voert aan dat hij door [naam] is ingeschakeld als onderaannemer om verder te gaan met de werkzaamheden waar [naam] mee begonnen was. [gedaagde] heeft nooit met [eisers] onderhandeld over de opdracht. Dat [naam] steeds de hoofdaannemer is geweest, volgt volgens [gedaagde] ook uit het chatbericht van [eiser 2] van 10 oktober 2023, waarin staat dat [gedaagde] haar na contact met [naam] zou bellen over de kwestie. [gedaagde] had dus de instemming van [naam] nodig om de opdracht te vervolgen. Later is onenigheid ontstaan tussen [gedaagde] en [naam] , waardoor [gedaagde] de kwestie niet meer heeft opgevolgd. Volgens [gedaagde] had hij dus enkel een contractuele relatie met [naam] , zodat hij nimmer in verzuim is geweest jegens [eisers] Zij moeten daarom niet bij hem aankloppen, maar bij [naam] . [gedaagde] betwijfelt of de e-mail die [eisers] hebben ingebracht afkomstig is van [naam] . Voor zover dit wel zo is, voert [gedaagde] aan dat niet kan worden uitgegaan van de juistheid van de inhoud van de verklaring. [naam] heeft er namelijk belang bij dat [eisers] [gedaagde] kunnen aanspreken, omdat hij anders zelf zal worden aangesproken.
4.4.
[eisers] hebben geen schriftelijke overeenkomst met [gedaagde] gesloten. Of tussen partijen een overeenkomst tot stand is gekomen, moet daarom worden beoordeeld aan de hand van hetgeen partijen over en weer hebben verklaard en wat zij uit elkaars verklaringen en gedragingen mochten afleiden. Hierbij komt ook betekenis toe aan de verdere omstandigheden rondom het contact tussen partijen.
4.5.
Het staat vast dat [eisers] [gedaagde] rechtstreeks een bedrag van € 4.000,00 hebben betaald. Dit is een sterke aanwijzing voor het bestaan van een overeenkomst tussen partijen. Bij onderaanneming ligt directe betaling door de opdrachtgever aan de onderaannemer namelijk niet voor de hand. [eisers] hebben daarnaast hun stelling dat zij rechtstreeks met [gedaagde] hebben onderhandeld over de aanneemsom concreet toegelicht; eerst is € 5.000,00 afgesproken en vervolgens is na ontstane schade aan een kozijn afgesproken dat de aanneemsom niet meer zou bedragen dan de reeds aanbetaalde € 4.000,00. [gedaagde] heeft daar slechts tegenin gebracht dat hij niet met [eisers] heeft onderhandeld, maar hij heeft deze betwisting niet onderbouwd door uit te leggen hoe het er dan toe is gekomen dat [eisers] hem rechtsreeks € 4.000,00 hebben betaald en wat hij daarover op zijn beurt dan met [naam] zou hebben afgesproken. Daarnaast heeft [gedaagde] niets ingebracht tegen de stelling van [eisers] dat zij rechtstreeks met elkaar over het uit te voeren werk hebben gesproken.
Uit het voorgaande volgt dat [gedaagde] onvoldoende (gemotiveerd) heeft betwist dat hij de werkzaamheden als opdrachtnemer van [eisers] heeft verricht. Het chatbericht van 10 oktober 2023 waarop [gedaagde] wijst maakt dit niet anders. Dat [gedaagde] contact op zou nemen met [naam] is door [eiser 2] begrepen als het vragen van advies. Dat zij dit had moeten begrijpen als het vragen van toestemming om verder te gaan met het werk, zoals [gedaagde] aanvoert, is mede in het licht van het bovenstaande onvoldoende toegelicht.
4.6.
De conclusie is dat partijen een overeenkomst tot aanneming van werk hebben gesloten. Welke waarde aan de verklaring van [naam] kan worden gehecht, kan daarom in het midden blijven.
4.7.
[gedaagde] heeft niet betwist dat het werk gebrekkig is uitgevoerd en dat aan de vereisten voor een vervangende schadevergoeding is voldaan. Ook heeft hij de hoogte van de herstelkosten en de verschuldigdheid van de wettelijke rente niet betwist. De gevorderde hoofdsom en wettelijke rente worden daarom toegewezen.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.8.
[eisers] vorderen vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten, inclusief btw. Aan de wettelijke eisen voor een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is voldaan. De gevorderde vergoeding is gelijk aan het tarief dat is bepaald in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. De vergoeding wordt daarom toegewezen. De wettelijke rente over de buitengerechtelijke incassokosten wordt toegewezen zoals gevorderd.
Vertaalkosten
4.9.
[gedaagde] heeft niets aangevoerd tegen de gevorderde vertaalkosten. De kantonrechter wijst deze vordering daarom toe.
Proceskosten
4.10.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eisers] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
140,24
- griffierecht
248,00
- salaris gemachtigde
678,00
(2 punten × € 339,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
totaal
1.201,24
4.11.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eisers] te betalen een bedrag van € 8.210,81, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 23 oktober 2023, tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eisers] te betalen een bedrag van € 950,50 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf tien dagen na dit vonnis, tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eisers] te betalen een bedrag van € 423,92 voor de kosten van vertaling, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf tien dagen na dit vonnis, tot de dag van volledige betaling,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.201,24, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.5.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.M. Visser en in het openbaar uitgesproken op 24 januari 2025.