ECLI:NL:RBAMS:2025:4906

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 juli 2025
Publicatiedatum
11 juli 2025
Zaaknummer
13/129176-25
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot verzamelvonnissen en de toepassing van artikel 12 OLW

Op 10 juli 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat door Polen was uitgevaardigd. Het EAB betreft een verzamelvonnis dat bestaat uit meerdere vonnissen, waarbij de rechtbank heeft vastgesteld dat artikel 12 van de Overleveringswet (OLW) niet aan de overlevering in de weg staat. De opgeëiste persoon, geboren in 1989 in Polen, was op dat moment gedetineerd in Nederland en werd vertegenwoordigd door zijn raadsman, mr. S. de Goede. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en vastgesteld dat hij de Poolse nationaliteit heeft. De zaak omvatte een procesgang waarin de rechtbank de termijn voor uitspraak heeft verlengd en de gevangenhouding heeft bevolen. De rechtbank heeft de inhoud van het EAB en de onderliggende vonnissen onderzocht, waarbij het EAB een vrijheidsstraf van 4 jaar en 8 maanden betreft, waarvan nog 1 jaar, 5 maanden en 28 dagen resteert. De rechtbank concludeert dat er geen weigeringsgronden zijn en staat de overlevering toe, waarbij de relevante wetsbepalingen zijn toegepast. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/129176-25
Datum uitspraak: 10 juli 2025
UITSPRAAK
op de vordering van 8 mei 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1] Dit EAB is uitgevaardigd op 28 maart 2025 door
the Circuit Court of Law in Świdnica(Polen) (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren op [geboortedag] 1989 te [geboorteplaats] (Polen),
inschrijvingsadres in de Basisregistratie Personen:
[BRP-adres] ,
nu uit anderen hoofde gedetineerd in de [P.I.] ),
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 26 juni 2025, in aanwezigheid van mr. M. Al Mansouri, officier van justitie. De opgeëiste persoon is niet verschenen, maar is vertegenwoordigd door zijn daartoe gemachtigde raadsman,
mr. S. de Goede, advocaat in Breda.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
combined judgment (cumulative sentence)gewezen op 17 januari 2018 door
the District Court of Law in Kłodzko, 2nd Criminal Divisionmet kenmerk
II K 122/18(onherroepelijk sinds 25 januari 2018) (hierna: verzamelvonnis I).
Verzamelvonnis I bestaat uit een tweetal onderliggende vonnissen:
een
combined judgment (cumulative sentence)gewezen op 8 november 2017 door
the District Court of Law in Kłodzko, 6th Criminal Divisionmet kenmerk
VI K 464/17(onherroepelijk sinds 10 november 2017) (hierna: verzamelvonnis II);
verzamelvonnis II bestaat uit:
1. een
combined judgment (cumulative sentence) gewezen op 27 november 2013 door
the District Court of Law in Kłodzko, 6th Criminal Divisionmet kenmerk
VI K 502/13(onherroepelijk sinds 2 april 2014) (hierna: verzamelvonnis III);
verzamelvonnis III bestaat uit:
a. een vonnis gewezen op 23 mei 2011 door
the District Court of Law in Kłodzko, 6th Criminal Divisionmet kenmerk
VI K 1379/10(onherroepelijk sinds 31 mei 2011) (hierna: vonnis A); uit de aanvullende informatie van
11 juni 2025 blijkt dat bij het vonnis een voorwaardelijke straf was opgelegd, die ten uitvoer is gelegd vanwege de veroordeling voor een “triggering fact”, bij vonnis van
the District Court of Law in Kłodzkovan 29 november 2011 met kenmerk V K 824/11;
b. een vonnis gewezen op 15 november 2011 door
the District Court of Law in Kłodzko, 6th Criminal Divisionmet kenmerk
VI K 537/11(onherroepelijk sinds 23 november 2011) (hierna: vonnis B);
c. een vonnis gewezen op 15 november 2011 door
the District Court of Law in Kłodzko, 6th Criminal Divisionmet kenmerk
VI K 762/11(onherroepelijk sinds 23 november 2011) (hierna: vonnis C);
d. een vonnis gewezen op 15 juli 2013 door
the District Court of Law in Kłodzko, 6th Criminal Divisionmet kenmerk
VI K 243/11(onherroepelijk sinds 23 juli 2013 (hierna: vonnis D);
2. een vonnis gewezen op 13 maart 2017 door
the District Court of Law in Kłodzko, 2nd Criminal Divisionmet kenmerk
II K 570/16(onherroepelijk sinds 21 maart 2017) (hierna: vonnis I);
een vonnis gewezen op 24 oktober 2017 door
the District Court of Law in Kłodzko, 6th Criminal Divisionmet kenmerk
VI K 447/17(onherroepelijk sinds 1 november 2017) (hierna: vonnis II).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 4 jaar en 8 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog 1 jaar, 5 maanden en 28 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde verzamelvonnis I.
De genoemde vonnissen betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3] )
Voorts is in onderdeel b) van het EAB vermeld dat de opgeëiste persoon bij beslissing van
the Circuit Court of Law in Świdnica, the 5th Penitenitiary Division,van 12 maart 2020 met kenmerk V Kow 475/20/wz, voorwaardelijk in vrijheid is gesteld met een proeftijd van twee jaar. Bij beslissing van 21 juni 2022, kenmerk V Kow 1180/22/owz, heeft
the Circuit Court of Law in Świdnica, the 5th Penitenitiary Division,de voorwaardelijke invrijheidsstelling herroepen en de tenuitvoerlegging van de resterende opgelegde gevangenisstraf bevolen. Uit aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 13 juni 2025 blijkt dat de veroordeling voor een nieuw strafbaar feit (een zogenaamd “triggering fact”) heeft geleid tot deze herroeping. Die veroordeling betreft het vonnis en daarop volgend arrest van
the Circuit Court in Swidnicavan 20 april 2020, met kenmerk IV Ka 227/22.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft een drietal vraagtekens gezet in het kader van artikel 12 OLW bij de gang van zaken rondom verschillende verstekvonnissen. Voor wat betreft de vonnissen I en II geldt dat de raadsman graag aanvullende informatie wil ontvangen waaruit blijkt dat de opgeëiste persoon voor ontvangst van de adresinstructie heeft getekend.
Ten aanzien van het vonnis met kenmerk
II K 813/21(de veroordeling die heeft geleid tot de verdere tenuitvoerlegging van verzamelvonnis I en waarover in hoger beroep bij arrest van
20 april 2022 met kenmerk
IV Ka 227/22is geoordeeld) heeft de raadsman gesteld dat in een reactie uit Polen ook over kenmerk
II K 821/21wordt gesproken. Daarnaast worden verschillende data genoemd die bij dit vonnis zouden horen. Hierover dient volgens hem opheldering gevraagd te worden bij de uitvaardigende justitiële autoriteit. Ook is onduidelijk of in het kader van artikel 12 OLW gekeken moet worden naar het vonnis in eerste aanleg of naar het arrest met kenmerk
IV Ka 227/22en wat precies de situatie is geweest rondom de advocaat die voor de opgeëiste persoon heeft opgetreden. Op basis van de informatie die voorhanden is, is het onduidelijk of sprake was van een door de opgeëiste persoon gemachtigd advocaat.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat artikel 12 OLW niet aan overlevering in de weg staat. De adresinstructies waar de raadsman vraagtekens bij heeft kunnen, in lijn met de vaste jurisprudentie, leiden tot het afzien van weigering op grond van artikel 12 OLW. Het opvragen van bewijs dat er voor de beide instructies getekend is, is niet vereist.
Ten aanzien van de veroordeling die heeft geleid tot de verdere tenuitvoerlegging van verzamelvonnis I geldt dat er naar de procedure in hoger beroep gekeken moet worden die geleid heeft tot het arrest met kenmerk
IV Ka 227/22. De officier van justitie gaat voor wat betreft de afwijkende referentie en data die genoemd worden in de aanvullende informatie uit van verschrijvingen. Aan de vragen die de raadsman heeft geformuleerd aangaande de advocaat van de opgeëiste persoon wordt niet toegekomen, omdat al vastgesteld kan worden dat sprake is van de in artikel 12, sub a, OLW bedoelde situatie.
Oordeel van de rechtbank
Verzamelvonnis I
Uit het EAB volgt dat de opgeëiste persoon niet is verschenen bij het proces dat tot het verzamelvonnis heeft geleid, maar dat sprake is van de in artikel 12, sub a, OLW bedoelde situatie. De in artikel 12 OLW bedoelde weigeringsgrond doet zich ten aanzien van het proces dat heeft geleid tot dit verzamelvonnis dan ook niet voor.
Tenuitvoerlegging vanwege een zogeheten ‘triggerend’ feit
Met een beslissing van 21 juni 2022 (onherroepelijk sinds 21 juni 2022) met kenmerk
V Kow 1180/22/ozwis de voorwaardelijke invrijheidsstelling van de opgeëiste persoon herroepen en de tenuitvoerlegging van het resterende deel van de bij verzamelvonnis I opgelegde vrijheidsstraf bevolen.
Uit aanvullende informatie namens de uitvaardigende justitiële autoriteit van 13 juni 2025 blijkt dat de reden voor de herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling is gelegen in een veroordeling voor een nieuw strafbaar feit , te weten een vonnis van
the District Court of Law in Kłodzkovan 29 november 2021 [4] met kenmerk
II K 813/21 [5] . Dit vonnis is in hoger beroep bevestigd en in stand gelaten met een arrest van
the Circuit Court of Law in Świdnicavan 20 april 2022 met referentie
IV Ka 227/22. Uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 23 maart 2023 [6] volgt dat de procedure die heeft geleid tot de veroordeling voor een nieuw strafbaar feit die ten grondslag ligt aan de beslissing tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf ook onderworpen dient te worden aan de toets van artikel 12 OLW.
Als het proces in twee opeenvolgende instanties heeft plaatsgevonden, namelijk een procedure in eerste aanleg gevolgd door een procedure in hoger beroep, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover daartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat en daarom de zaak ten gronde definitief is afgedaan. [7] Dit brengt met zich mee dat alleen het proces dat heeft geleid tot het arrest met kenmerk
IV Ka 227/22aan artikel 12 OLW getoetst dient te worden. Ten aanzien van dit proces geldt dat de opgeëiste persoon daar niet is verschenen, maar dat sprake is van de in artikel 12, sub a, OLW bedoelde situatie. [8] De weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW doet zich dan ook niet voor.
De beslissing tot tenuitvoerlegging van 21 juni 2022 met kenmerk
V Kow 1180/22/ozwzelf is geen beslissing waarbij de aard of de maat van de aanvankelijk opgelegde straf is gewijzigd. Deze beslissing valt daarom niet onder de reikwijdte van artikel 12 OLW. [9]
Verzamelvonnis II
Uit het EAB volgt dat de opgeëiste persoon niet is verschenen bij het proces dat tot het verzamelvonnis heeft geleid, maar dat sprake is van de in artikel 12, sub a, OLW bedoelde situatie. De in artikel 12 OLW bedoelde weigeringsgrond doet zich ten aanzien van het proces dat heeft geleid tot dit verzamelvonnis dan ook niet voor.
Verzamelvonnis III
Uit het EAB volgt dat de opgeëiste persoon is verschenen bij het proces dat tot het verzamelvonnis heeft geleid. De in artikel 12 OLW bedoelde weigeringsgrond doet zich ten aanzien van het proces dat heeft geleid tot dit verzamelvonnis dan ook niet voor.
Vonnis A
Uit het EAB volgt dat de opgeëiste persoon is verschenen bij het proces dat tot het vonnis heeft geleid. De in artikel 12 OLW bedoelde weigeringsgrond doet zich ten aanzien van het proces dat heeft geleid tot dit vonnis dan ook niet voor.
Tenuitvoerlegging vanwege een zogeheten ‘triggerend’ feit
De vrijheidsstraf die aan de opgeëiste persoon in vonnis A was opgelegd, was aanvankelijk in voorwaardelijke vorm opgelegd. Bij beslissing van
the District Court of Law in Kłodzkovan 6 februari 2012 (onherroepelijk sinds 7 maart 2012) met kenmerk
VI Ko 88/12is de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke vrijheidsstraf bevolen. Blijkens aanvullende informatie van 11 juni 2025 is de tenuitvoerlegging bevolen vanwege een veroordeling voor een nieuw strafbaar feit. Deze veroordeling is gelegen in een vonnis van
the District Court of Law in Kłodzkovan 29 november 2011 met kenmerk
V K 824/11. Uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 23 maart 2023 [10] volgt dat de procedure die heeft geleid tot de veroordeling voor een nieuw strafbaar feit die ten grondslag ligt aan de beslissing tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf ook onderworpen dient te worden aan de toets van artikel 12 OLW. Blijkens de aanvullende informatie van
11 juni 2025 is de opgeëiste persoon verschenen bij het proces dat tot het vonnis met kenmerk
V K 824/11heeft geleid. Artikel 12 OLW doet zich ten aanzien van dit vonnis dan ook niet voor.
De beslissing tot tenuitvoerlegging van 6 februari 2012 met kenmerk
VI Ko 88/12zelf is geen beslissing waarbij de aard of de maat van de aanvankelijk opgelegde straf is gewijzigd. Deze beslissing valt daarom niet onder de reikwijdte van artikel 12 OLW. [11]
Vonnissen B, C en D
Uit het EAB volgt dat de opgeëiste persoon is verschenen bij de processen die tot deze vonnissen hebben geleid. De in artikel 12 OLW bedoelde weigeringsgrond doet zich ten aanzien van de procedures die hebben geleid tot deze vonnissen dan ook niet voor.
Vonnis I
Uit het EAB volgt dat de opgeëiste persoon niet is verschenen bij het proces dat tot dit vonnis heeft geleid en dat dit vonnis - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt. Gelet daarop kan de overlevering op grond van artikel 12 OLW worden geweigerd. De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
Blijkens de aanvullende informatie van 11 juni 2025 heeft de opgeëiste persoon tijdens zijn verhoor in deze zaak op 13 mei 2016 een adres in Polen doorgegeven. Aan de opgeëiste persoon is op dat moment ook een zogeheten adresinstructie gegeven, inhoudende dat hij adreswijzigingen door moest geven aan de rechtbank. De opgeëiste persoon is voorts gewezen op de consequenties van het niet naleven van de adresinstructie. De oproeping voor het proces dat heeft geleid tot vonnis I is vervolgens naar het door de opgeëiste persoon opgegeven adres gestuurd. De oproeping is niet door de opgeëiste persoon in ontvangst genomen/niet door hem opgehaald.
De rechtbank is, gelet op het bovenstaande, van oordeel dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de verdenking en dat hij er rekening mee moest houden dat er een proces zou volgen. Hij heeft ofwel stilzwijgend afstand gedaan van zijn recht om bij zijn proces aanwezig te zijn, ofwel hij is in dat kader kennelijk onzorgvuldig geweest door, ondanks de aan hem gegeven adresinstructie, niet bereikbaar te zijn voor de autoriteiten.
De rechtbank gaat voorbij aan het verzoek van de raadsman om aanvullende informatie op te vragen waaruit blijkt dat de opgeëiste persoon getekend heeft voor ontvangst van de adresinstructie. Op basis van het vertrouwensbeginsel gaat de rechtbank uit van de juistheid van de mededelingen van de Poolse autoriteiten.
Vonnis II
Uit het EAB volgt dat de opgeëiste persoon niet is verschenen bij het proces dat tot dit vonnis heeft geleid en dat dit vonnis - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt. Gelet daarop kan de overlevering op grond van artikel 12 OLW worden geweigerd. De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
Blijkens de aanvullende informatie van 11 juni 2025 heeft de opgeëiste persoon tijdens zijn verhoor in deze zaak op 11 augustus 2017 een adres in Polen doorgegeven. Aan de opgeëiste persoon is op dat moment ook een zogeheten adresinstructie gegeven, inhoudende dat hij adreswijzigingen door moest geven aan de rechtbank. De opgeëiste persoon is ook gewezen op de consequenties van het niet naleven van de adresinstructie. De oproeping voor het proces dat heeft geleid tot vonnis II is vervolgens naar het door de opgeëiste persoon opgegeven adres gestuurd. De oproeping is niet door de opgeëiste persoon in ontvangst genomen/niet door hem opgehaald.
De rechtbank is, gelet op het bovenstaande, van oordeel dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de verdenking en dat hij er rekening mee moest houden dat er een proces zou volgen. Hij heeft ofwel stilzwijgend afstand gedaan van zijn recht om bij zijn proces aanwezig te zijn, ofwel hij is in dat kader kennelijk onzorgvuldig geweest door, ondanks de aan hem gegeven adresinstructie, niet bereikbaar te zijn voor de autoriteiten.
De rechtbank gaat ook hier voorbij aan het verzoek van de raadsman om aanvullende informatie op te vragen waaruit blijkt dat de opgeëiste persoon getekend heeft voor ontvangst van de adresinstructie. Op basis van het vertrouwensbeginsel gaat de rechtbank uit van de juistheid van de mededelingen van de Poolse autoriteiten.
Conclusie
Concluderend staat artikel 12 OLW niet aan overlevering in de weg.

5.Strafbaarheid: feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
ten aanzien van het in overweging 3 onder I onder 1 onder a genoemde vonnis:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak
diefstal
ten aanzien van het in overweging 3 onder I onder 1 onder b genoemde vonnis:
telkens: diefstal
ten aanzien van het in overweging 3 onder I onder 1 onder c genoemde vonnis:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod
ten aanzien van het in overweging 3 onder I onder 1 onder d genoemde vonnis:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak
ten aanzien van het in overweging 3 onder I onder 2 genoemde vonnis:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen
ten aanzien van het in overweging 3 onder II genoemde vonnis:
verduistering

6.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 310, 311, 326 en 350 Wetboek van Strafrecht, 2 en 10 Opiumwet en 2, 5, 7 en 12 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Circuit Court of Law in Świdnica(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. B.M. Vroom-Cramer, voorzitter,
mrs. M.C.M. Hamer en E.M. de Bie, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.J.F. Ceelie, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 10 juli 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.In de aanvullende informatie van 13 juni 2025 wordt als datum 29 november 2011 genoemd. De rechtbank leest dit, gelet op de samenhang met andere data die genoemd worden in het EAB en de aanvullende informatie en gelet op de referentie die eindigt op /21, als 29 november 2021.
5.In de aanvullende informatie van 17 juni 2025 wordt gesproken over kenmerk
6.HvJ EU 23 maart 2023, C-514/21 en C-515/21, ECLI:EU:C:2023:235 (
7.Hof van Justitie van de Europese Unie, 21 december 2023, C-397/22, LM, (
8.Dit blijkt uit de aanvullende informatie van 17 en 25 juni 2025.
9.HvJ EU 23 maart 2023, C-514/21 en C-515/21, ECLI:EU:C:2023:235 (
10.HvJ EU 23 maart 2023, C-514/21 en C-515/21, ECLI:EU:C:2023:235 (
11.HvJ EU 23 maart 2023, C-514/21 en C-515/21, ECLI:EU:C:2023:235 (