In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 10 juli 2025, in de zaak tussen eiser en de heffingsambtenaar van Amstelveen, wordt het beroep van eiser tegen de vaststelling van de WOZ-waarde van zijn woning beoordeeld. De heffingsambtenaar had de WOZ-waarde vastgesteld op € 344.000 per 1 januari 2023, en dit leidde tot een aanslag in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2024. Eiser was het niet eens met deze vaststelling en had bezwaar aangetekend, dat door de heffingsambtenaar ongegrond werd verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld, waarop de heffingsambtenaar de WOZ-waarde ambtshalve verlaagde naar € 327.000. Tijdens de zitting op 28 mei 2025 werd duidelijk dat de WOZ-waarde niet langer in geschil was, maar dat de factor voor de proceskostenvergoeding in bezwaar nog wel ter discussie stond. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar de wettelijk vastgelegde factor van 0,125 correct had toegepast, aangezien deze sinds 1 januari 2025 van kracht is. De rechtbank concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren om van deze factor af te wijken en verklaarde het beroep van eiser ongegrond. Eiser kreeg het griffierecht terug en een vergoeding voor de proceskosten in bezwaar, die al door de heffingsambtenaar was overgemaakt. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en een afschrift werd verzonden aan de betrokken partijen.