ECLI:NL:RBAMS:2025:4901

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 juli 2025
Publicatiedatum
11 juli 2025
Zaaknummer
24/6686
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de WOZ-waarde en proceskostenvergoeding in bezwaar

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 10 juli 2025, in de zaak tussen eiser en de heffingsambtenaar van Amstelveen, wordt het beroep van eiser tegen de vaststelling van de WOZ-waarde van zijn woning beoordeeld. De heffingsambtenaar had de WOZ-waarde vastgesteld op € 344.000 per 1 januari 2023, en dit leidde tot een aanslag in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2024. Eiser was het niet eens met deze vaststelling en had bezwaar aangetekend, dat door de heffingsambtenaar ongegrond werd verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld, waarop de heffingsambtenaar de WOZ-waarde ambtshalve verlaagde naar € 327.000. Tijdens de zitting op 28 mei 2025 werd duidelijk dat de WOZ-waarde niet langer in geschil was, maar dat de factor voor de proceskostenvergoeding in bezwaar nog wel ter discussie stond. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar de wettelijk vastgelegde factor van 0,125 correct had toegepast, aangezien deze sinds 1 januari 2025 van kracht is. De rechtbank concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren om van deze factor af te wijken en verklaarde het beroep van eiser ongegrond. Eiser kreeg het griffierecht terug en een vergoeding voor de proceskosten in bezwaar, die al door de heffingsambtenaar was overgemaakt. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en een afschrift werd verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 24/6686

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 juli 2025 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats] , eiser
(gemachtigde: mr. R.W.B. van Middelaar),
en

De heffingsambtenaar van Amstelveen, gemeentebelastingen Amstelland.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de vaststelling van de WOZ-waarde [1] van zijn woning door de heffingsambtenaar.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft met een gecombineerde aanslag van 24 februari 2024 de waarde van de onroerende zaak [adres] (de woning) te [woonplaats] op
1 januari 2023 vastgesteld op € 344.000. Met deze waardevaststelling is aan eiser ook de aanslag in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente [woonplaats] voor het jaar 2024 opgelegd.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van eiser met de uitspraak op bezwaar van 8 oktober 2024 ongegrond verklaard.
1.3.
Eiser was het hier niet mee eens en heeft hier beroep tegen ingesteld. De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift en op 7 mei 2025 de WOZ-waarde van het object ambtshalve verlaagd naar € 327.000,-.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 28 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben [de persoon] en mr. C. Skandrova deelgenomen namens de gemachtigde van eiser.
De heffingsambtenaar heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. T.C. Wildebeest.

Feiten en omstandigheden

2. Eiser is eigenaar van de woning. Het gaat om een flatwoning. De oppervlakte van de woning is ongeveer 81 m2.
3. Partijen zijn het niet eens over de hoogte van de WOZ-waarde van de woning. De waardepeildatum is in dit geval 1 januari 2023. Bepalend is de staat waarin de woning op die datum verkeert. [2]
4. Hangende beroep heeft de heffingsambtenaar bij brief van 7 mei 2025 aangegeven de WOZ-waarde voor dit object ambtshalve te verlagen tot € 327.000,-.
5. Ter zitting is duidelijk geworden dat de WOZ-waarde daarmee niet langer in geding is. Het enige punt wat nog tussen partijen in geschil is, is de factor voor de proceskostenvergoeding [3] van de inmiddels aan eiser toegekende proceskostenvergoeding in bezwaar. Als de zaak in 2024 was geregeld was de wettelijke factor 0,25, echter omdat de zaak in 2025 is geschikt, is de wettelijke factor 0,125. Volgens eiser is dat in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel.

Beoordeling door de rechtbank

6. De rechtbank beoordeelt of de heffingsambtenaar de factor voor de proceskostenvergoeding in bezwaar correct heeft vastgesteld. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
7. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.
8. Uit artikel 30a, eerste lid wet WOZ volgt dat de proceskosten in bezwaar, voor zover deze betrekking hebben op door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in het kader van bezwaar, moeten worden vermenigvuldigd met 0,125. Dit is de wettelijk vastgelegde factor die sinds 1 januari 2025 geldt.
9. Voor deze bepaling is er geen sprake van overgangsrecht. [4] Dit betekent dat deze factor per 1 januari 2025 van toepassing is. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de heffingsambtenaar aldus terecht deze factor toegepast. Immers, de schikking heeft plaatsgevonden in 2025 en de heffingsambtenaar (en voor zover relevant de rechtbank) heeft zich aan het dan geldende recht te houden.
10. Anders dan eiser heeft gesteld, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van bijzondere omstandigheden om af te wijken. Het enkele feit dat de zaak ook in 2024 had kunnen zijn afgedaan, is geen omstandigheid om van de wettelijk vastgelegde factor af te wijken. Van sprake van strijd met het rechtszekerheidsbeginsel is de rechtbank evenmin gebleken.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt.
12. Eiser krijgt het griffierecht terug nu er een schikking is bereikt over de WOZ-waarde. Hij krijgt ook een vergoeding van zijn proceskosten in bezwaar, deze is door de heffingsambtenaar al overgemaakt. Voor een nadere veroordeling van de proceskosten in beroep ziet de rechtbank geen aanleiding, de heffingsambtenaar heeft zoals volgt uit het bericht van 7 mei 2025 de gemaakte kosten voor de beroepsfase al heeft overgemaakt.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart beroep ongegrond;
  • bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht aan eiser van € 51,- moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Verberne, rechter, in aanwezigheid van
mr. F. van der Maas, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2025.
Griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Amsterdam waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Amsterdam vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.De waarde op grond van de Wet Waardering onroerende zaken.
2.Zie artikel 18, eerste en tweede lid, van de Wet WOZ.
3.Artikel 30a, eerste lid, Wet WOZ.
4.Zie: