ECLI:NL:RBAMS:2025:4875

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 juli 2025
Publicatiedatum
10 juli 2025
Zaaknummer
13/098615-25
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van de overlevering op basis van artikel 12 OLW in het kader van een Europees aanhoudingsbevel

Op 3 juli 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de weigering van de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW). De zaak betreft een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door het Parket van de Procureur des Konings Limburg in Hasselt, België, op 26 maart 2025. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon, geboren in 1993, niet in persoon aanwezig was bij de eerdere rechtszittingen die leidden tot het vonnis van 25 maart 2021, waartegen hij hoger beroep heeft ingesteld. De rechtbank heeft op 3 juni 2025 de termijn voor uitspraak verlengd en op 17 juni 2025 aanvullende vragen gesteld aan de uitvaardigende justitiële autoriteit. Tijdens de behandeling op 26 juni 2025 was de opgeëiste persoon aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er onvoldoende duidelijkheid is over de mogelijkheid voor de opgeëiste persoon om zijn verdedigingsrechten uit te oefenen, vooral gezien de verwarring rondom de ontvankelijkheid van zijn hoger beroep. De rechtbank heeft daarom besloten de overlevering te weigeren, omdat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW van toepassing is. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/098615-25
Datum uitspraak: 3 juli 2025
UITSPRAAK
op de vordering van 10 april 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1] Dit EAB is uitgevaardigd op 26 maart 2025 door het Parket van de Procureur des Konings Limburg in Hasselt (België) (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[de opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 1993,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

Eerdere behandeling en tussenuitspraak
Het EAB is voor het eerst behandeld op de zitting van 3 juni 2025. Op deze zitting is de termijn waarbinnen de rechtbank op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2] Ook heeft de rechtbank op 3 juni 2025, voor sluiting van het onderzoek ter zitting, de gevangenhouding bevolen met gelijktijdige schorsing van dat bevel tot aan de uitspraak. De behandeling van 3 juni 2025 heeft geresulteerd in een tussenuitspraak van 17 juni 2025, [3] waarin vragen zijn gesteld aan de uitvaardigende justitiële autoriteit in het kader van de toetsing aan artikel 12 OLW.
Behandeling van 26 juni 2025
De behandeling van het EAB is na toestemming in gewijzigde samenstelling voortgezet op de
zitting van 26 juni 2025, in aanwezigheid van mr. M. Al Mansouri, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. K. Valkeneers, advocaat in Simpelveld.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Tussenuitspraak 17 juni 2025

In de tussenuitspraak van 17 juni 2025 heeft de rechtbank onder 3 en 3.1 overwegingen gewijd aan de grondslag en inhoud van het EAB en aan de toetsing aan artikel 12 OLW. Deze overwegingen dienen hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

Inleiding
In de tussenuitspraak van 17 juni 2025 heeft de rechtbank een aantal vragen aangaande de toetsing aan artikel 12 OLW gesteld. Naar aanleiding van deze vragen heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit bij email-bericht van 17 en 24 juni 2025 aanvullende informatie verstrekt.
Ingenomen standpunten
De officier van justitie en de raadsvrouw hebben in de kern gepersisteerd bij de door hen op de zitting van 3 juni 2025 ingenomen standpunten, inhoudende dat het vonnis van de rechtbank in eerste aanleg Limburg, afdeling Tongeren (thans Tongeren-Borgloon), sectie correctioneel van 25 maart 2021 aan artikel 12 OLW getoetst moet worden en dat de overlevering geweigerd dient te worden op grond van dit artikel. In de nieuwe informatie vanuit België valt volgens hen geen verzetgarantie zoals bedoeld in artikel 12, sub d, OLW te lezen.
Welk vonnis moet getoetst worden aan artikel 12 OLW?
Op basis van de aanvullende informatie namens de uitvaardigende justitiële autoriteit van
17 juni 2025 stelt de rechtbank vast dat alleen het vonnis van de rechtbank in eerste aanleg Limburg, afdeling Tongeren (thans Tongeren-Borgloon), sectie correctioneel van
25 maart 2021 met referentie 393/2021 aan artikel 12 OLW getoetst dient te worden. Het eveneens in onderdeel d) van het EAB genoemde vonnis van 16 juni 2022 behelst blijkens de aanvullende informatie immers geen veroordelend vonnis, maar alleen een afwijzing (“ongedaan verklaring”) van het tegen het vonnis van 25 maart 2021 aangetekende (buitengewoon) verzet.
Is artikel 12 OLW van toepassing voor wat betreft het vonnis van 25 maart 2021?
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van het vonnis van
25 maart 2021 terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid. Het vonnis is - kort gezegd - gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Blijkens de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 19 mei 2025 en de aanvullende informatie namens de uitvaardigende justitiële autoriteit van 17 juni 2025 heeft de opgeëiste persoon op 9 mei 2025 beroep aangetekend tegen het vonnis van
16 juni 2022 (het vonnis waarmee het tegen het vonnis van 25 maart 2021 aangetekende verzet is afgewezen). Uit de stukken die door de advocaat zijn ingebracht blijkt dat de opgeëiste persoon op 30 mei 2025 ook hoger beroep heeft ingesteld tegen het vonnis
25 maart 2021. Er lopen dus (nog) twee hoger beroepsprocedures.
In de aanvullende informatie van 17 juni 2025 heeft de advocaat-generaal van het
Parket-generaal Antwerpen de verwachting uitgesproken dat het beroep tegen het verzetvonnis van 16 juni 2022 niet ontvankelijk zal worden verklaard omdat het laattijdig is ingediend. In de aanvullende informatie van 24 juni 2025 heeft deze advocaat-generaal daaraan toegevoegd dat het
anderedoor de opgeëiste persoon ingestelde beroep – het beroep tegen het verstekvonnis, dat wil zeggen het vonnis van 25 maart 2021 – naar zijn mening wel ontvankelijk is, omdat gebleken is dat de opgeëiste persoon nooit kennis heeft gekregen van de betekening van het verstekvonnis.
In alleen de
verwachteontvankelijkheid door de advocaat-generaal van het Parket-generaal Antwerpen leest de rechtbank geen onvoorwaardelijke verzetgarantie zoals bedoeld in artikel 12, sub d, OLW.
Uit het bovenstaande volgt dat de overlevering op grond van artikel 12 OLW kan worden geweigerd.
Weigering van de overlevering
De rechtbank ziet op basis van de in onderdeel d) van het EAB gegeven informatie en de aanvullende informatie geen aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Op basis van die informatie is het voor de rechtbank namelijk onvoldoende duidelijk of de opgeëiste persoon gebruik heeft kunnen maken van zijn verdedigingsrechten of daartoe alsnog in de gelegenheid gesteld zal worden. Weliswaar is door de opgeëiste persoon tegen het vonnis van 25 maart 2021 hoger beroep ingesteld, maar de rechtbank kan op grond van de verstrekte gegevens niet vaststellen of dit beroep tot een nieuwe beoordeling ten gronde gaat leiden. De advocaat van de opgeëiste persoon heeft van de Belgische advocaat van de opgeëiste persoon vernomen dat er weliswaar een rolzitting is geweest maar dat het hof van beroep eerst op 3 september 2025 (na het innemen van schriftelijke standpunten) over de ontvankelijkheid zal beslissen. Bovendien staat in het EAB zelf vermeld dat de beroepstermijn al verstreken is. Dit maakt dat onvoldoende duidelijk is of de opgeëiste persoon zijn verdedigingsrechten zal kunnen uitoefenen. Nu de beslistermijn van 90 dagen binnenkort verstrijkt, is er ook geen mogelijkheid meer hierover navraag te doen.
Het voorgaande brengt met zich mee dat de rechtbank de overlevering zal weigeren.

5.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW van toepassing is. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van toepassing van die weigeringsgrond. Om die reden wordt de overlevering geweigerd.

6.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5 en 12 OLW.

7.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[de opgeëiste persoon]aan het Parket van de Procureur des Konings Limburg in Hasselt (België).
HEFT OPde geschorste overleveringsdetentie van
[de opgeëiste persoon].
Deze uitspraak is gedaan door
mr. B.M. Vroom-Cramer, voorzitter,
mrs. M.C.M. Hamer en E.M. de Bie, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.J.F. Ceelie, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 3 juli 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.