ECLI:NL:RBAMS:2025:4867

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 juli 2025
Publicatiedatum
10 juli 2025
Zaaknummer
13-186466-25
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omzetting voorlopige aanhouding op grond van artikel 21 lid 3 OLW bij gedetineerde uit andere hoofde

Op 30 juni 2025 is de opgeëiste persoon voorlopig aangehouden op basis van artikel 17 van de Overleveringswet (OLW) naar aanleiding van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat op 18 juni 2025 door België is ontvangen. De officier van justitie heeft verzocht om de voorlopige aanhouding om te zetten in een aanhouding, omdat er al een EAB was dat voldeed aan de vereisten van artikel 2 OLW. De rechtbank heeft de opgeëiste persoon gehoord en zijn raadsman, mr. M.A.M. Pijnenburg, heeft opmerkingen gemaakt. De rechtbank heeft in eerdere uitspraken geoordeeld dat in gevallen waarin het Openbaar Ministerie een EAB heeft ontvangen, de officier van justitie artikel 21 OLW moet toepassen in plaats van artikel 17 OLW. Dit leidt tot de conclusie dat de vordering tot omzetting van de voorlopige aanhouding toewijsbaar is. De rechtbank heeft beslist om de voorlopige aanhouding om te zetten in een aanhouding die voortduurt tot de beslissing over de gevangenhouding van de opgeëiste persoon. Deze beslissing is genomen op 9 juli 2025.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Internationale rechtshulpkamer

Parketnummer: 13-186466-25
Omzetting voorlopige aanhouding in aanhouding (artikel 21 lid 3 Overleveringswet)
De uitvaardigende justitiële autoriteit van België heeft om overlevering verzocht van de opgeëiste persoon:

[opgeëiste persoon] ,

geboren op [geboortedag] 1982 te [geboorteplaats] (Sovjet-Unie),
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
gedetineerd uit andere hoofde in [detentieplaats] .
Als raadsman van de opgeëiste persoon is verschenen mr. M.A.M. Pijnenburg.

PROCEDURE

De opgeëiste persoon is op 30 juni 2025 voorlopig aangehouden op grond van artikel 17 Overleveringswet (OLW).
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank de voorlopige aanhouding in aanhouding zal omzetten, vanwege het op 18 juni 2025 ontvangen Europees aanhoudingsbevel vanuit België (gedateerd op 17 juni 2025), opgesteld in de Nederlandse taal.
Voorafgaand aan de voorgeleiding heeft de officier van justitie het schriftelijk “Standpunt OM t.b.v. de omzetting van de voorlopige aanhouding” aan de rechtbank doen toekomen, met afschrift aan de raadsman van de opgeëiste persoon. De raadsman heeft het stuk ontvangen maar geen tijd gehad schriftelijk daarop te reageren. De rechtbank heeft de opgeëiste persoon gehoord. Zijn raadsman is in de gelegenheid gesteld opmerkingen te maken.
BEOORDELING
In eerdere beslissingen heeft de rechtbank geoordeeld dat in gevallen waarin het Openbaar Ministerie een in de Engelse of Nederlandse taal gesteld EAB dat aan de vereisten van artikel 2 OLW voldoet heeft ontvangen vóór de voorlopige aanhouding van de uit anderen hoofde gedetineerde en in het Schengen Informatiesysteem (SIS) gesignaleerde opgeëiste persoon, de officier van justitie niet artikel 17 OLW maar artikel 21 OLW moet toepassen. Overeenkomstig artikel 21, eerste lid, OLW “wordt” de opgeëiste persoon immers “op basis van een Europees aanhoudingsbevel dat voldoet aan de vereisten omschreven in artikel 2 zonder verdere formaliteiten aangehouden”. [1]
Het schriftelijke standpunt van de officier van justitie strekt ten betoge dat de officier van justitie op grond van artikel 17, eerste lid, OLW een bevoegdheid heeft om de gesignaleerde opgeëiste persoon voorlopig aan te houden, ook al beschikt de officier van justitie op dat moment al over een EAB dat voldoet aan de vereisten van artikel 2 OLW. Daarbij heeft de officier van justitie erop gewezen dat de in deze zaak gevolgde handelwijze meebrengt dat de rechtbank de opgeëiste persoon kan horen, hetgeen een efficiënte procesgang bevordert. Daardoor kunnen eventuele knelpunten reeds in een vroeg stadium van de behandeling van het EAB worden gesignaleerd, zodat aanhoudingen van de behandeling van het EAB zoveel mogelijk kunnen worden vermeden.
In het uitgebreide schriftelijke standpunt van de officier van justitie ziet de rechtbank aanleiding haar eerdere oordeel te heroverwegen. Die heroverweging leidt tot de door de officier van justitie voorgestane uitkomst - namelijk dat in gevallen als het onderhavige de vordering tot omzetting toewijsbaar is en de rechtbank de opgeëiste persoon dus kan horen - zij het via een andere redenering.
Kaderbesluit 2002/584/JBZ [2] biedt aan de uitvaardigende rechterlijke autoriteit een aantal keuzes. Voor zover hier van belang mag die autoriteit het EAB rechtstreeks toezenden aan de uitvoerende rechterlijke autoriteit, wanneer de plaats waar de opgeëiste persoon zich bevindt bekend is (artikel 9, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ), maar zij mag - “ook altijd” - besluiten om de opgeëiste persoon te signaleren in het Schengen Informatiesysteem (SIS) (artikel 9, tweede lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ).
De OLW maakt onderscheid tussen een aanhouding op grond van een EAB dat voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW (artikel 21, eerste lid, OLW) en een voorlopige aanhouding op grond van een signalering in SIS (artikel 17, eerste lid, jo. artikel 15, eerste lid, jo. artikel 4, eerste lid, OLW). De wettelijke regels voor deze vormen van vrijheidsbeneming komen voor wat betreft de voorwaarden voor en de termijnen van vrijheidsbeneming, de autoriteiten die bevoegd zijn om over voortzetting van de vrijheidsbeneming te beslissen en de gevolgen van vrijheidsbeneming niet (volledig) overeen. Het systeem van de OLW, zoals toegelicht in de wetsgeschiedenis, brengt mee dat artikel 21, eerste lid, OLW ziet op gevallen waarin de uitvaardigende rechterlijke autoriteit het EAB rechtstreeks heeft toegezonden aan de officier van justitie.
Bij een signalering in SIS met het oog op aanhouding ten behoeve van overlevering op basis van een EAB moet de signalerende lidstaat een kopie van het originele EAB in SIS opnemen (artikel 27, eerste lid, Verordening (EU) 2018/1862 [3] ). De signalerende lidstaat mag daarnaast een vertaling in één of meer officiële talen van de EU invoeren, maar is daartoe niet verplicht (Artikel 27, tweede lid, Verordening (EU) 2018/1862).
De signalering in SIS met het oog op aanhouding ten behoeve van overlevering en de in SIS opgenomen kopie van het originele EAB “vormen tezamen en hebben dezelfde gevolgen als een krachtens Kaderbesluit 2002/584/JBZ uitgevaardigd Europees aanhoudingsbevel, indien dat kaderbesluit van toepassing is” (artikel 31, eerste lid, Verordening (EU) 2018/1862). Een dergelijke signalering brengt dus in beginsel de verplichting mee om de gesignaleerde persoon voorlopig aan te houden. [4]
In het licht van het voorgaande moet artikel 17, eerste lid, OLW zo worden uitgelegd, dat de signalering in SIS met het oog op aanhouding ten behoeve van overlevering samen met de in SIS opgenomen kopie van het originele EAB de officier van justitie in beginsel verplichten om de voorlopige aanhouding van de gesignaleerde opgeëiste persoon te bevelen. Na een voorlopige aanhouding op grond van een dergelijke signalering is het verstrekken van een (Engelse of Nederlandse) vertaling van het originele EAB door de uitvaardigende lidstaat niet te beschouwen als een rechtstreekse toezending van het EAB als bedoeld in artikel 9, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ die verplicht tot aanhouding overeenkomstig artikel 21, eerste lid, OLW. Hetzelfde geldt voor de omstandigheid dat de in SIS opgenomen kopie van het originele EAB al in het Engels of Nederlands is opgesteld. Er is immers sprake van een signalering in SIS met het oog op aanhouding ten behoeve van overlevering, niet van een rechtstreekse toezending van het EAB, zodat artikel 17 OLW van toepassing is en niet artikel 21 OLW.
Toegepast op het onderhavige geval betekent dit het volgende. De opgeëiste persoon is in SIS gesignaleerd met het oog op aanhouding ten behoeve van overlevering aan België. Het bij de signalering behorende EAB is uitgevaardigd door het Parket van de Procureur des Koning te Antwerpen, is al in de Nederlandse taal gesteld en voldoet aan de vereisten van artikel 2 OLW. Terwijl de opgeëiste persoon zich in detentie uit anderen hoofde bevond, is hij op 30 juni 2025 voorlopig aangehouden. Het proces-verbaal van aanhouding vermeldt als rechtsgrondslag artikel 17 OLW. De omstandigheid dat de officier van justitie vóór de voorlopige aanhouding al beschikte over een kopie van een in de Nederlands taal gesteld EAB dat voldoet aan de vereisten van artikel 2 OLW brengt niet mee dat de officier van justitie de voorlopige aanhouding van de in SIS gesignaleerde opgeëiste persoon achterwege had moeten laten en hem had moeten aanhouden op grond van artikel 21 OLW.
Terzijde merkt de rechtbank nog het volgende op. De officier van justitie heeft de voorlopige aanhouding van de opgeëiste persoon onmiddellijk opgeschort ten behoeve van de detentie uit anderen hoofde. Het IRC voert - bij uit anderen hoofde gedetineerden - uit praktische overwegingen het beleid dat de officier van justitie niet de inverzekeringstelling van de opgeëiste persoon beveelt. Het vervoer van de opgeëiste persoon naar een politiebureau om daar te worden gehoord door de officier van justitie en het vervoer van die persoon naar het rechtbankgebouw om daar te worden gehoord door de rechtbank leveren een onnodige beperking van de capaciteit van DV&O op, aldus het schriftelijke standpunt van de officier van justitie. Wat daarvan ook zij, deze handelwijze staat niet in de weg aan omzetting van de voorlopige aanhouding in aanhouding.
De vordering tot omzetting als bedoeld in artikel 21, derde lid, OLW is dus toewijsbaar.
BESLISSING
De rechtbank
zet de voorlopige aanhouding om in een aanhouding welke voortduurt tot het tijdstip waarop de rechtbank over de gevangenhouding van de opgeëiste persoon beslist.
Deze beslissing is genomen op 9 juli 2025 door:
mr. B.M. Vroom-Cramer, rechter,
en in tegenwoordigheid van E.L. Rosbeek, griffier
en ondertekend door de rechter.
De griffier is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Rb. Amsterdam 6 juni 2025, parketnummer 13/156105-25; Rb. Amsterdam 12 juni 2025, parketnummer 13/168049-25, ter publicatie aangeboden.
2.Kaderbesluit van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten,
3.Verordening (EU) 2018/1862 van het Europees Parlement en de Raad van 28 november 2018 betreffende de instelling, de werking en het gebruik van het Schengeninformatiesysteem (SIS) op het gebied van politiële en justitiële samenwerking in strafzaken, tot wijziging en intrekking van Besluit 2007/533/JBZ van de Raad en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1986/2006 van het Europees Parlement en de Raad en Besluit 2010/261/EU van de Commissie,
4.HvJ EU 24 mei 2022, C-629/21 P(R), ECLI:EU:C:2022:413 (