ECLI:NL:RBAMS:2025:4863

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 juli 2025
Publicatiedatum
10 juli 2025
Zaaknummer
13-186477-25
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omzetting voorlopige aanhouding van opgeëiste persoon in aanhouding op basis van Europees Aanhoudingsbevel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 9 juli 2025 uitspraak gedaan over de vordering tot omzetting van de voorlopige aanhouding van een opgeëiste persoon, die uit anderen hoofde gedetineerd is. De opgeëiste persoon, geboren in Polen, was op 30 juni 2025 voorlopig aangehouden op basis van artikel 17 van de Overleveringswet (OLW). De officier van justitie heeft verzocht om deze voorlopige aanhouding om te zetten in een aanhouding, omdat er een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) was ontvangen dat voldeed aan de vereisten van artikel 2 OLW. De rechtbank heeft de opgeëiste persoon, zijn raadsman en de officier van justitie gehoord en aanvullende gegevens opgevraagd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de officier van justitie in eerdere beslissingen niet artikel 17 OLW, maar artikel 21 OLW moet toepassen in gevallen waarin een EAB is ontvangen voordat de voorlopige aanhouding plaatsvond. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vordering tot omzetting toewijsbaar is, omdat er sprake was van een signalering in het Schengen Informatiesysteem (SIS) en de opgeëiste persoon uit anderen hoofde gedetineerd was. De rechtbank heeft de voorlopige aanhouding omgezet in een aanhouding die voortduurt tot de beslissing over de gevangenhouding van de opgeëiste persoon.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Internationale rechtshulpkamer

Parketnummer : 13-186477-25
Omzetting voorlopige aanhouding in aanhouding (artikel 21 lid 3 Overleveringswet)
De uitvaardigende justitiële autoriteit van België heeft om overlevering verzocht van de opgeëiste persoon:

[opgeëiste persoon] ,

geboren op [geboortedag] 1989 te [geboorteplaats] (Polen),
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
gedetineerd uit anderen hoofde in P.I.: [detentieplaats] .
Raadsman mr. D. Kops als waarnemer voor mr. C.C. Polat.

Procedure

De opgeëiste persoon is op 30 juni 2025 voorlopig aangehouden op grond van artikel 17 Overleveringswet (OLW).
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank de voorlopige aanhouding in aanhouding zal omzetten.
De rechtbank heeft de opgeëiste persoon, zijn raadsman en de officier van justitie gehoord. De raadsman van de opgeëiste persoon is in de gelegenheid gesteld opmerkingen te maken.
Nadat de opgeëiste persoon was gehoord, heeft de rechtbank schriftelijk aanvullende gegevens gevraagd bij de officier van justitie. De raadsman van de opgeëiste persoon is in de gelegenheid gesteld opmerkingen te maken en heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.

Beoordeling

In eerdere beslissingen heeft de rechtbank geoordeeld dat in gevallen waarin het Openbaar Ministerie (OM) een in de Engelse of Nederlandse taal gesteld Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat aan de vereisten van artikel 2 OLW voldoet, heeft ontvangen vóór de voorlopige aanhouding van de uit anderen hoofde gedetineerde en in het Schengen Informatiesysteem (SIS) gesignaleerde opgeëiste persoon, de officier van justitie niet artikel 17 OLW maar artikel 21 OLW moet toepassen. Overeenkomstig artikel 21, eerste lid, OLW “wordt” de opgeëiste persoon immers “op basis van een Europees aanhoudingsbevel dat voldoet aan de vereisten omschreven in artikel 2 zonder verdere formaliteiten aangehouden”. [1]
Het schriftelijke standpunt van de officier van justitie strekt ten betoge dat de officier van justitie op grond van artikel 17, eerste lid, OLW een bevoegdheid heeft om de gesignaleerde opgeëiste persoon voorlopig aan te houden, ook al beschikt de officier van justitie op dat moment al over een EAB dat voldoet aan de vereisten van artikel 2 OLW. Het Internationaal Rechtshulp Centrum (IRC) voert - bij uit anderen hoofde gedetineerden - uit praktische overwegingen het beleid dat de officier van justitie niet de inverzekeringstelling van de opgeëiste persoon beveelt. Het vervoer van de opgeëiste persoon naar een politiebureau om daar te worden gehoord door de officier van justitie en het vervoer van die persoon naar het rechtbankgebouw om daar te worden gehoord door de rechtbank, leveren een onnodige beperking van de capaciteit van DV&O op, aldus het schriftelijke standpunt van de officier van justitie. De in deze zaak gevolgde handelwijze brengt echter mee dat de rechtbank de opgeëiste persoon kan horen, hetgeen een efficiënte procesgang bevordert. Daardoor kunnen eventuele knelpunten reeds in een vroeg stadium van de behandeling van het EAB worden gesignaleerd, zodat aanhoudingen van de behandeling van het EAB zoveel mogelijk kunnen worden vermeden.
De rechtbank merkt op dat de onderhavige zaak afwijkt van de zaken waarin de eerdere beslissingen zijn genomen waartegen het schriftelijke standpunt zich keert. In de onderhavige zaak heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit op 18 juni 2025, toen de opgeëiste persoon nog niet was aangehouden, namelijk rechtstreeks een in de Nederlandse taal gesteld EAB dat aan de eisen van artikel 2 OLW voldoet, aan de officier van justitie toegezonden. Op 24 juni 2025 is op verzoek van het OM de SIS-signalering van de opgeëiste persoon bij het OM binnengekomen. De opgeëiste persoon is vervolgens op
30 juni 2025 voorlopig aangehouden op grond van artikel 17 OLW, waarbij de voorlopige aanhouding meteen is opgeschort in verband met detentie uit anderen hoofde.
Volgens de officier van justitie is het standaardpraktijk om na de ontvangst van een rechtstreeks toegezonden EAB de uitvaardigende justitiële autoriteit alsnog om een signalering in SIS te vragen. Deze praktijk heeft meerdere redenen, waaronder het vergemakkelijken van de communicatie met de uitvaardigende justitiële autoriteit, het verkrijgen van een (Engelstalig) A-formulier of simpelweg de volledigheid van het dossier, aldus de officier van justitie.
War daarvan ook zij, in de andere zaak waarin de officier van justitie een schriftelijk standpunt heeft ingenomen, heeft de rechtbank geoordeeld dat de officier van justitie de uit anderen hoofde gedetineerde en in SIS gesignaleerde opgeëiste persoon voorlopig moet aanhouden op grond van artikel 17 OLW. [2] In een dergelijk geval is de vordering tot omzetting als bedoeld in artikel 21, derde lid, OLW toewijsbaar en kan de rechtbank de opgeëiste persoon in het kader van die vordering horen. De rechtbank ziet geen reden om daarvan in de onderhavige zaak af te wijken, in het geval voorafgaand aan de signalering een EAB rechtstreeks is toegezonden dat aan de vereisten van artikel 2 OLW voldoet maar dat nog niet tot een aanhouding heeft geleid. Om op grond van artikel 17 OLW voorlopig te kunnen aanhouden is immers vereist dat sprake is van een signalering en daarvan was ten tijde van de voorlopige aanhouding van de opgeëiste persoon, die op dat moment uit anderen hoofde gedetineerd zat, sprake van.
De vordering tot omzetting als bedoeld in artikel 21, derde lid, OLW is dus toewijsbaar.

Beslissing

De rechtbank:
- zet de voorlopige aanhouding om in een aanhouding welke voortduurt tot het tijdstip waarop de rechtbank over de gevangenhouding van de opgeëiste persoon beslist.
Deze beslissing is genomen op 09 juli 2025 door
mr. M.C.M. Hamer, rechter,
en in tegenwoordigheid van M.C.G. Kroon, griffier
en ondertekend door de rechter.
De griffier is buiten staat deze beslissing te ondertekenen.

Voetnoten

1.Rb. Amsterdam 6 juni 2025, parketnummer 13/156105-25; Rb. Amsterdam 12 juni 2025, parketnummer 13/168049-25 (ter publicatie aangeboden).
2.Rb. Amsterdam 9 juli 2025, parketnummer 13-186466-25 (ter publicatie aangeboden).