ECLI:NL:RBAMS:2025:486

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 januari 2025
Publicatiedatum
27 januari 2025
Zaaknummer
13/338155-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling en openlijke geweldpleging tijdens groepsgevecht in Amsterdam

Op 21 januari 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een gewelddadig groepsgevecht op 15 oktober 2022. Tijdens dit incident heeft de verdachte, terwijl het slachtoffer op de grond lag, met kracht in het gezicht geschopt, waardoor het slachtoffer buiten bewustzijn raakte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot zware mishandeling en openlijke geweldpleging. De rechtbank besloot het jeugdstrafrecht toe te passen, gezien de leeftijd van de verdachte en de omstandigheden van de zaak. De verdachte kreeg een werkstraf van 100 uren opgelegd. Het verweer van noodweerexces werd verworpen, omdat de rechtbank oordeelde dat de verdediging niet meer noodzakelijk was op het moment van de schoppende actie. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet de intentie had om de dood van het slachtoffer te veroorzaken, en sprak hem vrij van de poging tot doodslag en zware mishandeling. De benadeelde partij, het slachtoffer, vorderde schadevergoeding, waarvan een deel werd toegewezen, maar de rechtbank verklaarde het merendeel van de vordering niet-ontvankelijk wegens gebrek aan onderbouwing.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/338155-22
Datum uitspraak: 21 januari 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 2003 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de zitting van 7 januari 2025. Verdachte was hierbij aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. D. Jironet-Loewe, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. T. Nieuwenhuis, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van wat de benadeelde partij [persoon 1] en zijn advocaat, mr. R.H. Bouwman, advocaat te Amsterdam, naar voren heeft gebracht.
Daarnaast is mevrouw [persoon 2] , reclasseringswerker, als deskundige gehoord.

2.Beschuldiging

Verdachte wordt onder feit 1 het verwijt gemaakt dat hij zich op 15 oktober 2022, samen met anderen, heeft schuldig gemaakt aan het met kracht en met een aanloop met geschoeide voet schoppen in het gezicht en/of tegen het lichaam van [persoon 1] (hierna: aangever). Primair is dit tenlastegelegd als een poging tot doodslag, subsidiair als zware mishandeling en meer subsidiair als poging tot zware mishandeling.
Onder feit 2 wordt hem openlijke geweldpleging verweten, nu voorgaande handelingen op de openbare weg zouden hebben plaatsgevonden.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Ivan dit vonnis. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat de onder feit 1 primair tenlastegelegde poging tot doodslag kan worden bewezen, alsook de onder feit 2 tenlastegelegde openlijke geweldpleging.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw vindt dat de onder feit 1 primair tenlastegelegde poging tot doodslag niet kan worden bewezen, omdat niet kan worden vastgesteld dat verdachte met zijn handelen de aanmerkelijke kans op de dood van aangever heeft aanvaard. Op basis van het dossier kunnen we vaststellen dat verdachte één schop in het gezicht gegeven. Hij heeft daarbij nimmer de bedoeling gehad aangever te doden. De kans dat die ene schop tot de dood had kunnen leiden is bovendien ook niet aanmerkelijk te noemen. Daarbij speelt een rol dat verdachte schoenen droeg zonder harde neus, maar ook dat aangever een helm droeg. Hierdoor waren de meest kwetsbare delen van zijn hoofd waren beschermd. De onder feit 1 subsidiair tenlastegelegde zware mishandeling kan ook niet worden bewezen, omdat niet kan worden vastgesteld dat aangever zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Er is dus hooguit sprake van het meer subsidiair tenlastegelegde, de poging tot zware mishandeling.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot zware mishandeling (feit 1 meer subsidiair) en aan openlijke geweldpleging (feit 2).
Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op basis van het dossier en de verklaring van verdachte ter zitting het volgende vast. In de nacht van 14 oktober 2022 op 15 oktober 2022 heeft verdachte een feestje in Amsterdam, waarna hij met zijn vrienden naar [naam café] gaat. Na sluitingstijd ontstaat buiten het café een confrontatie tussen de vriendengroep van verdachte en de vriendengroep van aangever, dat uitloopt op een vechtpartij. Over de directe aanleiding van de vechtpartij lopen de verklaringen uiteen. Vanuit beide groepen wordt over en weer geweld gebruikt. Op enig moment komt aangever aan bij het café en loopt direct – met een fles drank in zijn hand – richting de vechtpartij en mengt zich daarin. Kort hierna komt hij ten val. Als hij op de grond ligt, wordt hij belaagd. Hij wordt geschopt en geslagen door meerdere personen die voor hem staan. Hij probeert op te staan, maar komt mede door de trappen telkens weer ten val. Dan komt verdachte met een versnelde pas aan, en schopt aangever – die op dat moment half op de grond ligt – met kracht in zijn gezicht. Aangever valt hierdoor achterover en blijft levenloos liggen.
Feit 1
Vrijspraak poging tot doodslag (primair)
De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte opzet heeft gehad op de dood van aangever. In deze zaak is iedereen het er over eens dat verdachte niet de uitdrukkelijke bedoeling had om aangever te doden. Er is geen sprake van zogenaamd ‘vol opzet’. Ook opzet in de voorwaardelijke zin kan echter naar het oordeel van de rechtbank niet worden vastgesteld. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de dood – is aanwezig als verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden. Zoals reeds overwogen stelt de rechtbank vast dat door verdachte met geschoeide voet eenmaal tegen het gezicht van aangever is geschopt. Op de camerabeelden is te zien dat verdachte drie schoppen geeft, maar van twee daarvan is onduidelijk of en waar aangever wordt geraakt. De rechtbank gaat dus uit van één schop tegen het gezicht van aangever. Deze handeling is ernstig, maar is niet voldoende om te concluderen dat er sprake was van een aanmerkelijke kans dat aangever zou komen te overlijden, te meer nu aangever een helm droeg waardoor de meest kwetsbare delen van zijn hoofd waren beschermd. Verdachte zal van de poging tot doodslag worden vrijgesproken.
Vrijspraak zware mishandeling (subsidiair)
Onder zwaar lichamelijk letsel wordt op grond van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht begrepen: ziekte die geen uitzicht op volkomen genezing overlaat, voortdurende ongeschiktheid tot uitoefening van ambts- of beroepsbezigheden alsmede storing van de verstandelijke vermogens die langer dan vier weken heeft geduurd. Ook buiten deze gevallen kan lichamelijk letsel als zwaar worden beschouwd indien dat voldoende belangrijk is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid. Bij de beantwoording van de vraag of letsel als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt, is daarnaast van belang wat de aard is van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en/of er uitzicht op (volledig) herstel bestaat.
Uit de letselrapportage van de forensisch arts, werkzaam bij GGD Amsterdam, blijkt dat het letsel van aangever bestaat uit een verwonding aan de bovenlip met onderhuidse bloeduitstortingen. Uit de letselrapportage blijkt ook dat aangever naar eigen zeggen een breuk in de kaakholte en de neus heeft, maar dat heeft de forensisch arts niet zelf waargenomen of geverifieerd aan de hand van het medisch dossier van aangever. De tandarts van aangever heeft vastgesteld dat aangever twee voortanden mist.
De rechtbank overweegt dat de verwondingen van aangever zonder meer ernstig zijn, maar dat geen sprake is van zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht. Zij overweegt daartoe het volgende.
Op basis van de medische gegevens in het dossier, stelt de rechtbank vast de sprake was van een verwonding aan de bovenlip, onderhuidse bloeduitstortingen en twee missende tanden. Het dossier bevat niet een verklaring van een arts waaruit volgt dat ook sprake was van breuk in de kaakholte en de neus, zoals is verklaard door aangever. Dat maakt dat de rechtbank dat letsel – vanwege het ontbreken van objectief bewijs daarvan – ook niet kan betrekken bij de vraag of sprake is van zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht.
Uit het dossier volgt dat ten aanzien van de verwonding aan de bovenlip, de onderhuidse bloeduitstortingen en de twee missende tanden dat mogelijk sprake is van blijvend letsel, namelijk in de vorm van een blijvend litteken aan de bovenlip en de missende tanden zullen moeten worden vervangen met implantaten. Dat aangever inderdaad een blijvend litteken heeft overgehouden aan de verwonding, blijkt niet uit het dossier. Dat de missende tanden zullen moeten worden vervangen met implantaten is wel afdoende gebleken. Echter, hoewel dit de nodige behandelingen heeft gekost en nog zal kosten, is dit – tezamen met de hiervoor genoemde verwonding aan de bovenlip en bloeduitstortingen – naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om te kunnen spreken van zwaar lichamelijk letsel van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht. Verdachte zal daarom van de zware mishandeling worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring poging tot zware mishandeling (meer subsidiair)
De rechtbank is van oordeel dat het handelen van verdachte een poging tot zware mishandeling oplevert. Het met een geschoeide voet in het gezicht schoppen, levert naar algemene ervaringsregels de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel op. Nu dit een algemene ervaringsregel is, stelt de rechtbank vast dat ook verdachte dit moet hebben geweten. Door desondanks te handelen zoals hij deed, heeft verdachte deze aanmerkelijke kans ook aanvaard. De rechtbank concludeert dat is bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling.
De rechtbank is van oordeel dat medeplegen niet kan worden bewezen. Niet is gebleken dat de schop van verdachte tegen aangever ook aan een ander kan worden toegerekend. Verdachte zal dan ook voor het onderdeel medeplegen worden vrijgesproken.
Feit 2
Bewezenverklaring openlijke geweldpleging
Op basis van de bewijsmiddelen en dat wat hierboven is overwogen, is ook bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging. Daarbij overweegt de rechtbank dat de harde schop tegen het gezicht van aangever door verdachte weliswaar niet aan de andere bij de vechtpartij betrokkenen in de vorm van medeplegen van poging zware mishandeling kan worden toegerekend, maar dat uit het dossier en de camerabeelden genoegzaam blijkt dat verdachte onderdeel uitmaakte van een groep personen die meerdere geweldshandelingen verrichtte tegen aangever.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIopgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
feit 1
op 15 oktober 2022 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [persoon 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die voornoemde [persoon 1] , terwijl deze op de grond lag, met kracht en met een aanloop en met geschoeide voet in het gezicht heeft geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 2
op 15 oktober 2022 te Amsterdam met anderen, op de openbare weg, te weten de Krijn Taconiskade, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [persoon 1] , welk geweld bestond uit het meermaals duwen en slaan en (met kracht en een aanloop en geschoeide voet) schoppen tegen het hoofd en het lichaam van die [persoon 1] .
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezenverklaarde feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

6.1.
Noodweerexces
De raadsvrouw bepleit dat sprake was van een noodweerexcessituatie, zodat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Aangever rende met een fles in zijn hand in op de vechtpartij en sloeg die fles kapot tegen het hoofd van een vriend van verdachte. Dit heeft bij verdachte een hevige gemoedsbeweging veroorzaakt, waardoor verdachte te ver is gegaan in de verdediging van zijn vriend.
De officier van justitie vindt dat noodweerexces niet aannemelijk is geworden. De vechtpartij was al gaande toen aangever aankwam met de fles. Niet is gebleken dat aangever met die fles ook heeft geslagen. Er was daarom geen sprake van een noodweersituatie. Mocht de rechtbank wel uitgaan van een noodweersituatie, dan is niet gebleken dat dit bij verdachte een hevige gemoedsbeweging heeft veroorzaakt en hij als gevolg daarvan te ver is gegaan in de verdediging.
De rechtbank overweegt ten aanzien van het gevoerde verweer het volgende.
Juridisch kader
Voor een geslaagd beroep op noodweer(exces) is vereist dat verdachte zich heeft verdedigd tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van eigen of andermans lijf, eerbaarheid of goed, of een dreiging daarvan, en die verdediging ook noodzakelijk was. Verder gelden de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit: de noodzakelijke verdediging moet in redelijke verhouding tot de aanval hebben gestaan en er moeten geen andere (vlucht)mogelijkheden hebben bestaan. Als sprake was van een situatie waarin de noodzaak tot verdedigen heeft bestaan, maar men daarbij – als onmiddellijk gevolg van een hevige gemoedsbeweging – te ver is gegaan of te lang is doorgegaan kan sprake zijn van noodweerexces.
Noodzakelijke verdediging
Op de camerabeelden is te zien dat aangever met een fles in zijn hand op de vechtpartij komt inrennen. Verdachte heeft – tijdens de verschillende verhoren die hebben plaatsgevonden – telkens verklaard dat aangever met die fles tegen het hoofd van zijn vriend, [persoon 3] , heeft geslagen. Zijn verklaring vindt op dit punt steun in de verklaringen van getuigen [getuige 1] , [getuige 2] en [persoon 3] . Gelet hierop vindt de rechtbank het voldoende aannemelijk dat aangever met een fles tegen het hoofd van [persoon 3] heeft geslagen. Naar het oordeel van de rechtbank was daarmee sprake van een noodzaak tot verdediging.
Proportionaliteit en subsidiariteit
Na de klap tegen het hoofd, werd aangever door anderen weggeduwd en geslagen en viel hierdoor een aantal keren op de grond, zo blijkt uit de camerabeelden. Verdachte heeft hierna evenwel, terwijl aangever nog half op de grond lag, met een aanloop en met geschoeide voet een harde schop in het gezicht gegeven. De rechtbank stelt vast dat de noodzaak tot verdediging op dat moment al voorbij was. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet is voldaan aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit: de verdediging was niet langer noodzakelijk.
Noodweerexces
Dat tijdens het gevecht sprake was van een hevige gemoedsbeweging bij verdachte, blijkt uit zijn verklaring op zitting. Verdachte heeft op zitting verklaard dat hij stress en paniek ervoer door de chaos van het groepsgevecht. Echter, dat het slaan met de fles door aangever daar in het bijzonder aan heeft bijgedragen is niet gebleken en is ook niet wat verdachte heeft verklaard. De rechtbank vindt het daarmee dus ook niet aannemelijk dat de grenzen van de noodzakelijke verdediging zijn overschreden als gevolg van een hevige gemoedsbeweging die het gevolg is geweest van de eerdere klap die aangever uitdeelde.
De rechtbank concludeert daarom dat het beroep op noodweerexces niet slaagt.
6.2.
Conclusie
Er zijn geen bijzondere omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte (volledig) uitsluiten. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie vordert dat verdachte volgens het jeugdstrafrecht moet worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van honderdvijftig uren en een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van één maand met een proeftijd van één jaar.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft – bij een veroordeling – verzocht om in strafmatigende zin rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, het jeugdstrafrecht toe te passen, de feiten in verminderde mate toe te rekenen en aan verdachte alleen nog een voorwaardelijke straf op te leggen.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van de hierna te noemen straf en bij de vaststelling van de aard, duur en hoogte daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van het feit
In een groepsgevecht dat snel uit de hand liep, heeft verdachte aangever met geschoeide voet en met kracht in het gezicht geschopt, terwijl aangever op de grond lag. Aangever raakte hierna direct buiten bewustzijn. Aangever heeft fors letsel opgelopen aan zijn gezicht en kampte – mede daardoor – ook lange tijd met mentale klachten.
Omdat het geweldsincident heeft plaatsgevonden op de openbare weg in Amsterdam, zijn ook voorbijgangers ongevraagd geconfronteerd met deze hevige geweldsuitbarsting. Dit heeft mogelijk ook gevoelens van onveiligheid aangewakkerd.
Persoon van verdachte
Verdachte heeft zich een dag na het incident, op 15 oktober 2022, gemeld bij de politie en daar zijn verhaal gedaan. Hij heeft bekend de schop te hebben gegeven, en ook laten weten daarvan erg te zijn geschrokken en er veel spijt van te hebben. Verdachte is aanvankelijk in vrijheid gesteld, maar later – na zijn verhoor op 29 december 2022 – alsnog aangehouden en in verzekering gesteld. Op 30 december 2022 heeft de rechter-commissaris de voorlopige hechtenis van verdachte bevolen en deze geschorst onder voorwaarden, waaronder reclasseringstoezicht.
In de reclasseringsrapportage van Reclassering Nederland van 27 augustus 2024 is te lezen dat verdachte het schorsingstoezicht positief heeft doorlopen. Verdachte heeft zich aan de afspraken gehouden en zich begeleidbaar opgesteld. Hij heeft ook zijn behandeling bij de Waag, gericht op impulscontrole en alcoholgebruik, positief afgerond. Gelet op voorgaande stelt de reclassering dat de doelen voor toezicht zijn behaald. De reclassering acht geen interventies meer geïndiceerd.
Uit het strafblad van verdachte van 23 november 2024 blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een geweldsdelict.
Verminderde toerekeningsvatbaarheid
In de Pro Justitia rapportage van 21 februari 2023, opgesteld door psycholoog E.I.J. Peeters, is te lezen dat verdachte ADHD van het gecombineerde type heeft. De psycholoog constateert dat deze ontwikkelingsstoornis zijn gedrag in forse mate kenmerkt. Zo is – naast aandacht- en concentratieproblemen – sprake van (motorische) onrust, impulsiviteit en grenzeloosheid. Zijn impulsiviteit en het niet overzien van consequenties van zijn gedrag, heeft ook een rol gespeeld bij het tenlastegelegde, aldus de psycholoog. Hij merkt hierover het volgende op: “
In het delictscenario komt naar de mening van ondergetekende duidelijk naar voren dat de ADHD, meer specifiek de impulsiviteit en het niet overzien van consequenties van zijn gedrag, een rol heeft gespeeld bij de tenlastegelegde feiten (indien bewezen). Betrokkene is tijdens de vechtpartij zeer waarschijnlijk overspoeld geweest door emoties (schrik, verbazing, angst, paniek), waar hij op dat moment geen goede raad mee wist. Hij ziet dat een vriend van hem wordt verwond en hij reageert daarop vanuit een impuls. Nog voordat hij over zijn aanpak noch over de consequenties kan nadenken, handelt hij, door het slachtoffer een trap te geven. Hoewel betrokkene voldoende geweten, normen en waarden kent, gaat hij hierbij niet alleen de grenzen van het slachtoffer, maar ook die van zichzelf over.” De psycholoog adviseert het tenlastegelegde in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
De rechtbank volgt de conclusies uit de Pro Justitia rapportage op grond van de onderbouwing ervan en volgt het advies om het tenlastegelegde in verminderde mate toe te rekenen.
Jeugdstrafrecht
Ten tijde van de mishandeling was verdachte 19 jaar oud. Ten aanzien van een adolescent, oftewel een persoon in de leeftijdscategorie 18 tot 23 jaar, kan het jeugdstrafrecht worden toegepast indien omstandigheden gelegen in de persoon van verdachte of omstandigheden waaronder het feit is begaan, daartoe aanleiding geven.
Uit de reclasseringsrapportage en Pro Justitia rapportage volgt dat de reclassering respectievelijk de psycholoog adviseert om het jeugdstrafrecht toe te passen. Ten tijde van het ten laste gelegde beschikte verdachte over onvoldoende handelingsvaardigheden. Hij kon de risico’s van zijn handelen beperkt inschatten en zijn gedrag beperkt organiseren. Hij handelde soms impulsief en leek beïnvloedbaar. Voor wat betreft de pedagogische mogelijkheden kon en kan gesteld worden dat verdachte nog actief deel uitmaakt van het gezin.
De rechtbank kan zich verenigen met de hiervoor vermelde conclusie en het advies van de reclassering en neemt deze over. Gelet hierop zal de rechtbank het jeugdstrafrecht toepassen.
Strafoplegging
De rechtbank heeft gekeken naar de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) voor minderjarigen. Voor een voltooide zware mishandeling door middel van schoppen tegen het hoofd zou in beginsel passend zijn een jeugddetentie van drie maanden. Omdat het in dit geval gaat om een poging, wordt van een lager uitgangspunt uitgegaan.
De rechtbank ziet in de persoon van verdachte aanleiding om te volstaan met een andere straf dan een vrijheidsbenemende straf. De rechtbank houdt daarnaast in strafmatigende zin rekening met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte.
Alles afwegende acht de rechtbank het passend en geboden om aan verdachte op te leggen een werkstraf voor de duur van 100 uren.

8.Vordering benadeelde partij

De benadeelde partij [persoon 1] vordert € 46.150,08 aan vergoeding van materiële schade en
€ 5.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de vordering kan worden toegewezen, met uitzondering van de vergoeding van de toekomstige schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw bepleit primair dat de vordering van de benadeelde partij moet worden afgewezen dan wel niet ontvankelijk moet worden verklaard, gelet op het verzoek om verdachte vrij te spreken dan wel te ontslaan van alle rechtsvervolging.
Subsidiair verzoekt de raadsvrouw ten aanzien van de materiële schade om de gevraagde vergoeding daarvan af te wijzen vanwege een gebrek aan onderbouwing. Ten aanzien van de immateriële schade verzoekt de verdediging het gevraagde bedrag te matigen naar € 1.200,-, mede omdat aangever een eigen aandeel heeft gehad in het geweld.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
Materiële schade
Reconstructie gebit
De benadeelde partij heeft gevorderd dat een bedrag van € 5.662,24 wordt vergoed, omdat hij twee voortanden heeft verloren. De tandartskosten voor de reconstructie van een enkele tand betreffen € 2.831,12.
De rechtbank overweegt dat als onderbouwing slechts een begroting is bijgevoegd voor de reconstructie van één tand, maar dat de factuur ontbreekt met de daadwerkelijke kosten voor de reconstructie van de twee voortanden. Daarnaast leven bij de rechtbank nog vragen over de gemaakte zorgkosten in relatie tot eventueel door de zorgverzekering gedekte zorg.
Gederfde inkomsten
De benadeelde partij heeft gevorderd dat een bedrag van € 800,- wordt vergoed, omdat hij als zelfstandige opdrachten heeft gemist vanwege de noodzakelijke medische hulp.
De rechtbank overweegt dat niet is onderbouwd op welke data de benadeelde partij medische afspraken had en ook niet dat hij op deze dagen een opdracht had staan, hoe lang deze opdracht duurde en wat de prijsafspraak was voor deze opdracht.
Psychiatrische behandeling
De benadeelde partij heeft gevorderd dat een bedrag van € 420,- wordt vergoed, omdat hij vier psychiatrische behandelingen heeft gehad in Haarlem.
De rechtbank overweegt dat dit deel van de vordering niet is onderbouwd met een factuur.
Kleding
De benadeelde partij heeft gevorderd dat een bedrag van € 200,- wordt vergoed, omdat vanwege de verwondingen vlekken en scheuren zijn ontstaan die niet meer te herstellen zijn.
De rechtbank overweegt dat niet is onderbouwd welke kledingstukken stuk zijn gegaan en wat de aankoopprijs van deze kledingstukken was.
Collegegeld
De benadeelde partij heeft gevorderd dat een bedrag van € 1.250,- wordt vergoed, omdat hij studievertraging heeft opgelopen vanwege de tijd en energie die het fysieke en psychische herstel in beslag namen.
De rechtbank overweegt dat niet is onderbouwd dat de benadeelde partij een halfjaar studievertraging heeft opgelopen door de vechtpartij. Ook is niet onderbouwd welke opleiding hij volgt en wat de kosten van deze opleiding zijn.
Toekomstige schade
De benadeelde partij heeft gevorderd dat een bedrag van in totaal € 37.817,84 wordt vergoed aan toekomstige schade. Dit bedrag bestaat uit € 18.000,- aan inkomstenverlies, € 2.831,12 aan reconstructie van een derde tand en € 16.986,72 aan vervanging van implantaten.
De rechtbank overweegt dat dit deel van de vordering niet is onderbouwd. Niet kan worden vastgesteld dat de reconstructie van de derde tand en de vervanging van implantaten ook daadwerkelijk zullen gaan plaatsvinden en dat deze schade dus daadwerkelijk zal worden geleden. Ook is niet onderbouwd uit welke optelsom het inkomstenverlies bestaat.
Conclusie materiële schade
De rechtbank is concluderend van oordeel dat alle posten van de vergoeding tot materiële schade nadere onderbouwing behoeven. Het zou echter een onevenredige belasting van het strafproces opleveren als de benadeelde partij in dit stadium van de procedure alsnog in de gelegenheid zou worden gesteld om een nadere onderbouwing in te brengen. De benadeelde partij zal daarom in het materiële deel van zijn vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
Immateriële schade
Vaststaat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 sub b van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade, aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen.
De rechtbank beoordeelt de vordering als niet te complex om binnen het kader van een strafprocedure te beoordelen en voor toewijzing vatbaar. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, zal de rechtbank het gevorderde bedrag van € 5.000,- toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Eigen schuld
De rechtbank begrijpt het verweer van de raadsvrouw als een beroep op eigen schuld in de zin van artikel 6:101 van het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank vindt de door de raadsvrouw gestelde feiten en omstandigheden ter onderbouwing van haar beroep op ‘eigen schuld’, te weten het feit dat het slachtoffer zichzelf mengde in de vechtpartij en daarbij zelf ook geweld heeft gebruikt, mede afgezet tegen het door verdachte toegepaste excessieve geweld, onvoldoende voor een geslaagd beroep op eigen schuld en dus geen reden om de toegekende schadevergoeding te matigen.
Nu de immateriële schade zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op twee punten van het toepasselijke liquidatietarief, zijnde een bedrag van € 542,- (tweemaal
€ 271,-).
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van
€ 5.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. Tot slot is het uitgangspunt dat geen gijzeling wordt opgelegd aan verdachten die volgens het jeugdstrafrecht worden berecht en dat er gezocht wordt naar andere oplossingen. De rechtbank zal om deze reden de maximale duur van de gijzeling bepalen op 0 dagen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel is gegrond op de artikelen 36f, 45, 55, 63, 77c, 77g, 77m, 77n, 77gg, 141 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder feit 1 primair en subsidiair tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1 meer subsidiair en feit 2 tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders ten laste is gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1 (meer subsidiair) en feit 2:
eendaadse samenloop van:
poging tot zware mishandeling
en
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van 100 (honderd) uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 50 (vijftig) dagen, met bevel dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 (twee) uren per dag.
Wijst de vordering van [persoon 1] gedeeltelijk toeen veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van € 5.000,- (zegge vijfduizend euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (15 oktober 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Bepaalt dat [persoon 1] voor het overige niet-ontvankelijk is in zijn vordering.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op € 542,-.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 1] aan de Staat € 5.000,- (zegge vijfduizend euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (15 oktober 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bepaalt daarbij de maximale duur van de gijzeling op 0 dagen.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Heft ophet – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.G.M.M. van Gessel, voorzitter,
mrs. O.P.M. Fruytier en J.E. van Bruggen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. B. Ketelaers, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 januari 2025.
[...]
[...]