8.3.Oordeel van de rechtbank
Reconstructie gebit
De benadeelde partij heeft gevorderd dat een bedrag van € 5.662,24 wordt vergoed, omdat hij twee voortanden heeft verloren. De tandartskosten voor de reconstructie van een enkele tand betreffen € 2.831,12.
De rechtbank overweegt dat als onderbouwing slechts een begroting is bijgevoegd voor de reconstructie van één tand, maar dat de factuur ontbreekt met de daadwerkelijke kosten voor de reconstructie van de twee voortanden. Daarnaast leven bij de rechtbank nog vragen over de gemaakte zorgkosten in relatie tot eventueel door de zorgverzekering gedekte zorg.
Gederfde inkomsten
De benadeelde partij heeft gevorderd dat een bedrag van € 800,- wordt vergoed, omdat hij als zelfstandige opdrachten heeft gemist vanwege de noodzakelijke medische hulp.
De rechtbank overweegt dat niet is onderbouwd op welke data de benadeelde partij medische afspraken had en ook niet dat hij op deze dagen een opdracht had staan, hoe lang deze opdracht duurde en wat de prijsafspraak was voor deze opdracht.
Psychiatrische behandeling
De benadeelde partij heeft gevorderd dat een bedrag van € 420,- wordt vergoed, omdat hij vier psychiatrische behandelingen heeft gehad in Haarlem.
De rechtbank overweegt dat dit deel van de vordering niet is onderbouwd met een factuur.
Kleding
De benadeelde partij heeft gevorderd dat een bedrag van € 200,- wordt vergoed, omdat vanwege de verwondingen vlekken en scheuren zijn ontstaan die niet meer te herstellen zijn.
De rechtbank overweegt dat niet is onderbouwd welke kledingstukken stuk zijn gegaan en wat de aankoopprijs van deze kledingstukken was.
Collegegeld
De benadeelde partij heeft gevorderd dat een bedrag van € 1.250,- wordt vergoed, omdat hij studievertraging heeft opgelopen vanwege de tijd en energie die het fysieke en psychische herstel in beslag namen.
De rechtbank overweegt dat niet is onderbouwd dat de benadeelde partij een halfjaar studievertraging heeft opgelopen door de vechtpartij. Ook is niet onderbouwd welke opleiding hij volgt en wat de kosten van deze opleiding zijn.
Toekomstige schade
De benadeelde partij heeft gevorderd dat een bedrag van in totaal € 37.817,84 wordt vergoed aan toekomstige schade. Dit bedrag bestaat uit € 18.000,- aan inkomstenverlies, € 2.831,12 aan reconstructie van een derde tand en € 16.986,72 aan vervanging van implantaten.
De rechtbank overweegt dat dit deel van de vordering niet is onderbouwd. Niet kan worden vastgesteld dat de reconstructie van de derde tand en de vervanging van implantaten ook daadwerkelijk zullen gaan plaatsvinden en dat deze schade dus daadwerkelijk zal worden geleden. Ook is niet onderbouwd uit welke optelsom het inkomstenverlies bestaat.
Conclusie materiële schade
De rechtbank is concluderend van oordeel dat alle posten van de vergoeding tot materiële schade nadere onderbouwing behoeven. Het zou echter een onevenredige belasting van het strafproces opleveren als de benadeelde partij in dit stadium van de procedure alsnog in de gelegenheid zou worden gesteld om een nadere onderbouwing in te brengen. De benadeelde partij zal daarom in het materiële deel van zijn vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
Vaststaat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 sub b van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade, aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen.
De rechtbank beoordeelt de vordering als niet te complex om binnen het kader van een strafprocedure te beoordelen en voor toewijzing vatbaar. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, zal de rechtbank het gevorderde bedrag van € 5.000,- toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Eigen schuld
De rechtbank begrijpt het verweer van de raadsvrouw als een beroep op eigen schuld in de zin van artikel 6:101 van het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank vindt de door de raadsvrouw gestelde feiten en omstandigheden ter onderbouwing van haar beroep op ‘eigen schuld’, te weten het feit dat het slachtoffer zichzelf mengde in de vechtpartij en daarbij zelf ook geweld heeft gebruikt, mede afgezet tegen het door verdachte toegepaste excessieve geweld, onvoldoende voor een geslaagd beroep op eigen schuld en dus geen reden om de toegekende schadevergoeding te matigen.
Nu de immateriële schade zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op twee punten van het toepasselijke liquidatietarief, zijnde een bedrag van € 542,- (tweemaal
€ 271,-).
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van
€ 5.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. Tot slot is het uitgangspunt dat geen gijzeling wordt opgelegd aan verdachten die volgens het jeugdstrafrecht worden berecht en dat er gezocht wordt naar andere oplossingen. De rechtbank zal om deze reden de maximale duur van de gijzeling bepalen op 0 dagen.