ECLI:NL:RBAMS:2025:4810

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 juni 2025
Publicatiedatum
10 juli 2025
Zaaknummer
1328364324
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) en de rechtspositie van de opgeëiste persoon in het kader van de Overleveringswet

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 18 juni 2025 uitspraak gedaan in het kader van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Regional Court in Radom, Polen. Het EAB betreft de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, geboren in 1989 in Polen, die wordt verdacht van het niet naleven van de Poolse wetgeving. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 4 juni 2025 gehouden, waarbij de opgeëiste persoon aanwezig was met zijn raadsman, mr. Y. Habib, en een tolk. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd en de gevangenhouding bevolen, met schorsing tot aan de uitspraak.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet in persoon aanwezig was bij de zittingen die hebben geleid tot de onderliggende vonnissen, maar dat hij wel op de hoogte was van zijn verplichtingen met betrekking tot adreswijzigingen. De verdediging heeft aangevoerd dat de overlevering geweigerd moet worden vanwege schending van de verdedigingsrechten, terwijl het Openbaar Ministerie stelt dat de overlevering niet in de weg staat. De rechtbank heeft geoordeeld dat de opgeëiste persoon stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen en dat er geen schending van zijn verdedigingsrechten heeft plaatsgevonden.

De rechtbank heeft ook de vraag van de Poolse autoriteiten over de adresinstructie van de opgeëiste persoon in overweging genomen, en heeft besloten het onderzoek te heropenen om aanvullende vragen te stellen aan de Poolse autoriteiten. De zaak moet voor 2 juli 2025 opnieuw worden behandeld, waarbij de rechtbank de oproeping van de opgeëiste persoon en zijn raadsman heeft bevolen. De uitspraak is gedaan door mr. E. Biçer, voorzitter, en mrs. M.E.M. James-Pater en D.A. Segbedzi, rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/283643-24
Datum uitspraak: 18 juni 2025
TUSSEN-UITSPRAAK
op de vordering van 11 april 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 19 augustus 2024 door de rechter van de
Regional Court in Radom, Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[de opgeëiste persoon] ,
geboren op [geboortedag] 1989 te [geboorteplaats] (Polen),
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] .
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 4 juni 2025, in aanwezigheid van mr. A.L. Wagenaar, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. Y. Habib, advocaat te ’s-Gravenhage en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen met gelijktijdige schorsing van dat bevel tot aan de uitspraak.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een verzamelvonnis van 30 oktober 2023 van de
District Court in Radom(referentie: II K 1725/23) met vier onderliggende vonnissen van de
District Court in Radom: van 4 december 2019 (II K 2094/19), van 10 december 2019 (II K 2730/19), van 3 augustus 2020 (II K 2981/19) en van 6 augustus 2020 (II K 2895/19).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 1 jaar en 8 maanden, door de opgeëiste persoon nog geheel te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde verzamelvonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
3.1.1
Inleiding
Op 1 mei 2025 heeft het Openbaar Ministerie vragen gesteld aan de Poolse autoriteiten:
“With regard to cumulative judgement of the District Court in Radom of 30 October 2023, case ref. II K 1725/23:
1) Did the requested person, during the proceedings in the concerning criminal case, receive instructions about the duty to inform the Polish authorities about address changes and about the consequences of not complying with this obligation? Did he sign for these instructions?
With regard to the underlying judgements:
2) Could you please fill in and return section D included as an annex to this email with regard to each of these judgements?
3) In case Mr [de opgeëiste persoon] did not appear in person at the court hearing, was not summoned in person to appear at the court hearing, and was not represented by a mandated lawyer at the court hearing, could you please indicate whether the notification to appear at the hearing had been sent to the address Mr. [de opgeëiste persoon] had provided himself during the preparatory proceedings in this case? And was he thereby explicitly informed about his obligation to notify the authorities about any possible changes of address and of the consequences of not complying with this obligation?”
Op 12 mei 2025 heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit de volgende informatie verstrekt:
"In the case no. II K 1725/23, in which the aggregate judgment was passed, [de opgeëiste persoon] did not receive a separate notice of his obligation to inform the Polish procedural authorities about the change of residential address and consequences of failure to comply with this obligation. However, it was not necessary to serve him with such a notice as he had previously received such a notice in each of the cases covered by that aggregate judgment.
In each of these cases (II K 2730/18, II K 2094/19, II K 2981/19 and II K 2895/19), before the first interrogation as a suspect, he was served with a written notice of his rights and obligations - including the obligation indicated above and the consequences of failure to comply with it, in particular that all documents would be sent to his last known address and deemed to have been served, and procedural actions might be carried out in his absence. Each time, he received the notice personally and acknowledged its receipt.
In each of the cases covered by the aggregate judgment, [de opgeëiste persoon] indicated the same address for service - [adres buitenland] and did not notify about its change later. Therefore, the notice of the hearing concerning the issuance of the aggregate judgment was also sent to that address. He did not receive the notice despite being provided a correct postal notice. He did not appear in person at the hearing, nor did he appoint a defence counsel. However, his participation as well as that of his defence counsel in the trial was not obligatory. In accordance with the notices previously given to him, the notice was deemed to have been served and the hearing was held in his absence.
Similarly, in the cases II K 2730/18, II K 2094/19 and II K 2981/19 covered by the aggregate judgment, [de opgeëiste persoon] was not present at the hearing during which the judgments were passed. He did not have an appointed defence counsel. However, he was properly notified of the hearings. Notices of hearings were sent to the address he indicated in [adres buitenland] . He did not receive the notices despite being provided a correct postal notice. However, his participation as well as that of his defence counsel in the hearings was not obligatory. In accordance with the notices given to him earlier, the notices were deemed to have been served and the hearings were held in his absence.
On the other hand, in the case II K 2895/19, which was covered by the aggregate judgment, [de opgeëiste persoon] appeared in person at the hearing during which the judgment was passed.​​​​​​"
Op 16 mei 2025 heeft het Openbaar Ministerie een aanvullende vraag gesteld:
With regard to cumulative judgement of the District Court in Radom of 30 October 2023, case ref. II K 1725/23:
From your letter I understand that Mr [de opgeëiste persoon] did not receive a separate notice of his obligation to inform the Polish procedural authorities about the change of residential address and consequences of failure to comply with this obligation, since this was not necessary because he received such a notice in each of the cases covered by the cumulative judgement.
1) Could you please inform me if, when Mr [de opgeëiste persoon] was served with the notice of his obligation to inform the Polish procedural authorities about the change of residential address and the consequences of failure to comply with this obligation, he was also informed that this obligation applied to the entire procedure, including an eventual cumulative procedure?”
Op 22 mei 2025 heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit het volgende geantwoord:
"In response to the letter concerning case file no. II Kop 38/24, the District Court in Radom, Enforcement of Criminal Judgments Division within the Second Criminal Division, hereby informs that in each of the cases covered by the aggregate judgment, the convicted person [de opgeëiste persoon] was duly instructed in accordance with the content previously communicated by this Court to the foreign authority. The convict was also advised of the provisions of Article 139 §1 of the Polish Code of Criminal Procedure (kpk), which stipulates that the regulations concerning the obligation to notify the court of any change of residence, as well as the presumption of effective service of court correspondence sent to the last known address of residence, do not apply solely in cases of final acquittal."
3.1.2
Standpunt van de raadsman
De raadsman stelt zich op het standpunt dat de overlevering geweigerd moet worden omdat de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon zijn geschaad. Hij was niet aanwezig op de zitting die tot het verzamelvonnis heeft geleid, had geen gemachtigd advocaat en was ook niet op de hoogte van de verzamelvonnisprocedure. Uit het EAB en de aanvullende informatie blijkt ook niet dat de opgeëiste persoon onzorgvuldig is geweest.
3.1.3
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat artikel 12 OLW niet in de weg staat aan overlevering. De opgeëiste persoon is bij de zitting die tot het onderliggende vonnis van 6 augustus 2020 heeft geleid namelijk in persoon aanwezig geweest waardoor de weigeringsgrond van artikel 12 OLW ten aanzien van dat vonnis niet aan de orde is. Bij de vonnissen van 4 december 2019, 10 december 2019 en 3 augustus 2020 is er geen sprake van een situatie zoals bedoeld in artikel 12, sub a tot en met d, OLW, maar heeft de opgeëiste persoon een adresinstructie ontvangen. Hij heeft vervolgens geen adreswijziging doorgegeven en heeft daarmee stilzwijgend afstand gedaan van zijn aanwezigheidsrecht.
De opgeëiste persoon is ook niet aanwezig geweest bij de zitting die tot het verzamelvonnis heeft geleid. Er is geen situatie zoals bedoeld in artikel 12, sub a tot en met d, OLW aan de orde. Wel kan er worden afgezien van weigeren omdat de opgeëiste persoon in alle onderliggende procedures een adresinstructie heeft gekregen. Hij is daarbij geïnformeerd dat deze instructie geldt totdat een persoon wordt vrijgesproken en dat is in dit geval niet gebeurd. De adresinstructie is daarom ook geldig voor de procedure die tot het verzamelvonnis heeft geleid.
3.1.4
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de vonnissen van deDistrict Court in Radomvan 4 december 2019, met referentie II K 2094/19, van 10 december 2019, met referentie II K 2730/19 en van 3 augustus 2020, met referentie II K 2981/19
De rechtbank stelt vast dat voor elk van de bovengenoemde vonnissen geldt dat de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
Uit de aanvullende informatie van de Poolse autoriteiten van 12 mei 2025 blijkt dat de opgeëiste persoon in elk van de bovengenoemde procedures een adresinstructie persoonlijk in ontvangst heeft genomen, waarbij hij op de hoogte is gesteld van de op hem rustende verplichting om een adres op te geven waarop hij bereikbaar was voor de Poolse justitiële autoriteiten, alsmede dat hij iedere adreswijziging moest doorgeven. Daarnaast is de opgeëiste persoon gewezen op de gevolgen als hij geen adreswijziging zou doorgeven, waaronder de mogelijkheid dat er in zijn afwezigheid een beslissing wordt genomen. De oproepingen voor de zitting zijn vervolgens naar het opgegeven adres gestuurd.
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de opgeëiste persoon, zo hij al niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces, op zijn minst kennelijk onzorgvuldig is geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie van de Poolse justitiële autoriteiten. Overlevering leidt daarom niet tot schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon.
Ten aanzien van het vonnis van deDistrict Court in Radomvan 6 augustus 2020, met referentie II K 2895/19
Het EAB vermeldt dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is daarom niet aan de orde.
Ten aanzien van het verzamelvonnis van deDistrict Court in Radomvan 30 oktober 2023, met referentie II K 1725/23
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank overweegt dat – hoewel het Openbaar Ministerie hier expliciet naar heeft gevraagd – uit het antwoord van de Poolse autoriteiten niet duidelijk blijkt dat de opgeëiste persoon er op is gewezen dat de adresinstructie (die hij in de onderliggende procedures heeft gekregen) zich ook uitstrekt over de tenuitvoerlegging van zijn straf en een eventueel verzamelvonnisprocedure. Het is dan ook niet duidelijk of de opgeëiste persoon kon of moest weten dat hij na zijn laatste veroordeling bereikbaar moest blijven op zijn laatst opgegeven adres in verband met een mogelijke verzamelvonnisprocedure.
Om te kunnen vaststellen of de opgeëiste persoon stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen in de verzamelvonnisprocedure dan wel of hij kennelijk onzorgvuldig is geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie, dient de volgende vraag te worden beantwoord door de Poolse autoriteiten:
- Ziet de adresinstructie die aan de opgeëiste persoon is gegeven en ontvangen (in de zaken met referenties II K 2730/18, II K 2094/19, II K 2981/19 en II K 2895/19) ook op een (eventuele) procedure tot samenvoeging van de opgelegde straffen?
- Op welke wijze was dit kenbaar voor de opgeëiste persoon?

4.Strafbaarheid, feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel b van de Wegenverkeerswet 1994;overtreding van artikel 8, derde lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994, meermalen gepleegd;overtreding van artikel 9, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994, meermalen gepleegd.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan op basis van artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd als deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Standpunt van de raadsman
De raadsman stelt zich op het standpunt dat de opgeëiste persoon gelijkgesteld kan worden met een Nederlander. Ter onderbouwing zijn aanslagen en aangiftes van de inkomstenbelasting overgelegd over 2022 tot en met 2024 en jaaropgaves betreffende het jaar 2021. Daarnaast verwijst de raadsman naar (niet overgelegde) huurovereenkomsten uit 2019.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de opgeëiste persoon niet gelijkgesteld kan worden met een Nederlander. Hij heeft namelijk geen objectieve bescheiden overgelegd waaruit blijkt dat hij gedurende de afgelopen vijf jaar voldoende inkomen had. Ook is niet (door middel van huurovereenkomsten) aangetoond dat hij hier daadwerkelijk vanaf 2019 woonde. De opgeëiste persoon heeft geen vijf jaar onafgebroken rechtmatig verblijf aangetoond.
Oordeel van de rechtbank
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op grond van artikel 6a, negende lid, OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
1. de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
Eerste voorwaarde
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op basis van artikel 6a, negende lid, van de OLW moet onder meer zijn voldaan aan het vereiste dat de opgeëiste persoon ten minste vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000.
De rechtbank is, met de officier van justitie, van oordeel dat niet aan dit vereiste is voldaan. De opgeëiste persoon heeft zich in 2022 voor het eerst in Nederland ingeschreven in de Basisregistratie Personen. Van de periode daarvoor zijn geen stukken overgelegd. Daarom is niet aangetoond dat hij al vijf jaar daadwerkelijk in Nederland woont. Ten aanzien van het inkomen zijn wel stukken overgelegd, maar deze zien niet op een ononderbroken periode van vijf jaar. De opgeëiste persoon heeft daarom niet aan de hand van objectieve stukken onderbouwd dat hij gedurende die periode ook rechtmatig in Nederland heeft verbleven. Nu reeds niet aan het eerste vereiste is voldaan, behoeft het tweede vereiste geen bespreking meer.
Het verzoek tot gelijkstelling wordt daarom afgewezen.

6.Artikel 11 OLW

6.1
Artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU
De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld.
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed hebben gehad op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld.
6.2
Detentieomstandigheden
Standpunt van de raadsman
De raadsman stelt zich op het standpunt dat uit de brief van de Poolse advocaat van de opgeëiste persoon van 27 mei 2025 blijkt dat de detentieomstandigheden in Poolse instellingen mensonterend zijn. De Poolse advocaat schrijft in zijn brief dat de grondrechten van de opgeëiste persoon in een Poolse detentie-instelling geschonden zullen worden.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat er geen algemeen reëel gevaar van schending van grondrechten is vastgesteld voor de tenuitvoerlegging van straffen in Poolse gevangenissen. De brief van de Poolse advocaat maakt dat niet anders. Ook is de brief geen objectief gegeven omdat deze advocaat is ingehuurd door de opgeëiste persoon zelf.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft reeds eerder geoordeeld dat de zorgen die blijken uit het CPT-rapport van
22 februari 2024 voornamelijk betrekking hebben op detentieomstandigheden in
remand prisonsvan personen die worden vervolgd en van wie de voorlopige hechtenis is bevolen. De overlevering van de opgeëiste persoon is door de Poolse autoriteiten verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van aan hem opgelegde gevangenisstraf. Het CPT-rapport van 22 februari 2024 bevat geen gegevens die duiden op een reëel gevaar dat personen - zoals de opgeëiste persoon - die een gevangenisstraf moeten ondergaan, onmenselijk of vernederend worden behandeld zoals bedoeld in artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Evenmin heeft de raadsman met de brief van de Poolse advocaat op basis van objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens onderbouwd dat sprake is van een algemeen reëel gevaar dat personen die in Polen zijn gedetineerd ten behoeve van de executie van een aan hen opgelegde straf, onmenselijk of vernederend worden behandeld. Derhalve is de vraag waar en onder welke omstandigheden de opgeëiste persoon na overlevering wordt gedetineerd niet relevant.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman.

7.Beslissing

HEROPENThet onderzoek ter zitting onder gelijktijdige schorsing voor onbepaalde tijd teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de onder 3.1.4 vermelde vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voor te leggen.
BEPAALTdat de zaak vóór 2 juli 2025 (de beslistermijn verstrijkt op 16 juli 2025) op zitting wordt aangebracht.
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen een nader te bepalen datum en tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan zijn raadsman en oproeping van een tolk in de Poolse taal.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. E. Biçer, voorzitter,
mrs. M.E.M. James-Pater en D.A. Segbedzi, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.J. Gauneau, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 18 juni 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.