ECLI:NL:RBAMS:2025:4796

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 juli 2025
Publicatiedatum
9 juli 2025
Zaaknummer
13-330608-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 19-jarige man voor diefstal met geweld en poging tot afpersing in Amsterdam

Op 10 juli 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam een 19-jarige man veroordeeld tot 300 dagen gevangenisstraf, waarvan 118 dagen voorwaardelijk, voor zijn rol in een gewelddadige diefstal en poging tot afpersing. De feiten vonden plaats op 16 oktober 2024 in het centrum van Amsterdam, waar de verdachte samen met anderen een 14-jarige jongen met geweld beroofde van een vape door het tonen van messen. De rechtbank heeft het bewijs beoordeeld, waaronder verklaringen van de verdachte en getuigen, en kwam tot de conclusie dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de tenlastegelegde feiten. De officier van justitie had een gevangenisstraf van tien maanden geëist, maar de rechtbank hield rekening met de jeugdige leeftijd van de verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden, waaronder een geschiedenis van middelenmisbruik en psychische problemen. De rechtbank legde bijzondere voorwaarden op, waaronder een meldplicht bij de reclassering en een klinische opname voor behandeling van zijn verslavingsproblematiek en posttraumatische stressstoornis. De benadeelde partijen, die ook slachtoffer waren van de feiten, kregen een schadevergoeding van € 1.000,- per persoon toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven en de verdachte veroordeeld tot de opgelegde straf.

Uitspraak

Verkort vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13-330608-24
Parketnummer vordering tul: 16-242043-24
Datum uitspraak: 10 juli 2025
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 2006 in [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 22 januari 2025, 16 april 2025 en 26 juni 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. J.M. Pauwelussen, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M.A. Muntjewerf, naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft tevens kennisgenomen van hetgeen mr. L.H.F. Aarts namens de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] (hierna: [benadeelde partij 1] ), [benadeelde partij 2] (hierna: [benadeelde partij 2] ) en [benadeelde partij 3] (hierna: [benadeelde partij 3] ) en van wat [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] in het kader van spreekrecht naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij
Feit 1:
op 16 oktober 2024 in Amsterdam in vereniging een diefstal met (bedreiging van) geweld heeft gepleegd waarbij een vape van [benadeelde partij 2] is weggenomen;
Feit 2:
op 16 oktober 2024 in Amsterdam in vereniging een poging tot afpersing van [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] heeft gepleegd.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat beide feiten bewezen kunnen worden.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van het bewijs gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het tenlastegelegde kan worden bewezen op basis van de bewijsmiddelen, waaronder de drie processen-verbaal van aangifte, het proces-verbaal van aantreffen van een mes bij verdachte, de processen-verbaal van verhoor van de medeverdachten en de verklaring van verdachte ter terechtzitting. Verdachte heeft ter terechtzitting van 22 januari 2025 verklaard dat hij bij de feiten aanwezig was en dat één van de aangevers een vape heeft afgegeven uit angst. Ook heeft verdachte verklaard dat hij heeft gevraagd of de telefoon van één van de aangevers een iPhone was, dat hij een mes heeft laten zien en dat hij heeft gezegd dat aangevers de politie niet mochten bellen. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verdachte bij het plegen van de diefstal met geweld nauw en bewust heeft samengewerkt met de medeverdachten en dus de diefstal met geweld en poging afpersing in vereniging heeft gepleegd.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Feit 1:
op 16 oktober 2024 te Amsterdam, op de Oosterdokskade, tezamen en in vereniging
met anderen, een vape, die aan [benadeelde partij 2] toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van bedreiging met geweld tegen voornoemde [benadeelde partij 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren, door voornoemde [benadeelde partij 2] te omsingelen en messen aan voornoemde [benadeelde partij 2] te tonen;
Feit 2:
op 16 oktober 2024 te Amsterdam, op de Oosterdokskade, tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door
bedreiging met geweld [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3]
te dwingen tot de afgifte van een jas en/of horloge en/of telefoon en/of pinpas en/of
goederen van hun gading, die aan voornoemde [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] en/of [benadeelde partij 3] toebehoorden, naar voornoemde [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] is toegegaan, waarna hij, verdachte en/of zijn mededaders
- voornoemde [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] en/of [benadeelde partij 3] hebben omsingeld en
- de kleding van voornoemde [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] hebben doorzocht en/of afgetast en
- messen, aan voornoemde [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] hebben getoond en over de kleding van voornoemde [benadeelde partij 3] hebben gehaald en
- voornoemde [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] en/of [benadeelde partij 3] (onder bedreiging van messen) (dreigend) de woorden toegevoegd: "Oke is goed, hebben jullie waardevolle spullen?" en/of "Mooi horloge, doe hem af." en/of "Niet de politie bellen want we weten jullie te vinden." en/of "Wat zit er in je zak? Haal je telefoon eruit, wat voor telefoon heb je ?" en/of "Niet popo bellen want we weten jullie te vinden.", terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en op de (gedeeltelijk) bekennende verklaring van verdachte. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest. De officier van justitie houdt er in haar eis rekening mee dat bij verdachte sprake is van recidive, er gebruik is gemaakt van een mes, er meerdere daders waren en met de jeugdige leeftijd van de slachtoffers. In strafverminderende zin houdt zij in haar eis rekening met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte. De nadruk moet liggen op hulp voor verdachte en verdachte hoeft niet terug naar de gevangenis.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte kan worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht maanden waarvan twee maanden voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest. De verdediging verzoekt in de strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte heeft een zwaar leven achter de rug. Daar komt bij dat hij met zijn jeugdige leeftijd lang in voorarrest heeft gezeten in een normale penitentiaire inrichting en dit is zwaar voor hem geweest. Daarnaast kunnen de feiten verminderd aan hem worden toegerekend. Ten aanzien van de voorwaarde van een klinische opname vindt de verdediging dat deze voorwaarde zo moeten worden geformuleerd dat een ambulante behandeling ook mogelijk is gelet op de lange wachtlijsten en de wisselende houding van verdachte ten aanzien van een klinische opname.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan diefstal met geweld en een poging tot afpersing waarbij messen zijn getoond. Verdachte heeft met het plegen van de geweldsdelicten op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de jonge slachtoffers. Verdachte heeft hierbij geen rekening gehouden met de gevolgen van zijn handelen voor de slachtoffers. Het is algemeen bekend dat dergelijke feiten een grote impact kunnen hebben op slachtoffers en dit volgt ook uit de aangiften, de vorderingen van de benadeelde partijen en de slachtofferverklaringen die ter zitting zijn voorgelezen. De feiten hebben onder meer tot gevoelens van angst, onveiligheid en een verhoogde alertheid geleid bij de slachtoffers waardoor in ieder geval twee slachtoffers in behandeling zijn bij een psycholoog. Daarnaast heeft verdachte geen enkele verantwoordelijkheid genomen voor zijn gedrag.
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft gekeken naar het strafblad van verdachte van 17 april 2025, waaruit blijkt dat verdachte meermalen is veroordeeld voor gewelds- en vermogensdelicten.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de Pro-Justitiarapportage van 28 mei 2025, opgesteld door J. Yntema, GZ-psycholoog. Hieruit volgt dat bij verdachte sprake is van een stoornis in het gebruik van drugs en alcohol en een posttraumatische stressstoornis. Vanwege de conflicten in de gezinssituatie verbleef verdachte in de periode van het tenlastegelegde vooral bij vrienden of op straat. Verdachte gaat om met antisociale jongeren die regelmatig met politie in aanraking komen. De psycholoog adviseert om het aan verdachte tenlastegelegde verminderd toe te rekenen, omdat ten tijde van het plegen van de feiten de stoornissen de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte deels beïnvloedden.
Ten tijde van de hem tenlastegelegde feiten was verdachte onder invloed van alcohol, cannabis en XTC hetgeen een ontremmende werking kan hebben gehad. Dit kan hebben geleid tot impulsief handelen. Gezien zijn laagbegaafdheid en polymiddelenmisbruik valt er makkelijk misbruik van hem te maken. De psycholoog schat het recidiverisico in als hoog. De voornaamste risicofactoren zijn de traumaklachten en laagbegaafdheid in combinatie met het middelenmisbruik. Daarbij spelen er problemen in de emotieregulatie en coping een rol. Vanwege zijn kwetsbaarheden is hij onvoldoende in staat om zijn traumaklachten en zijn emoties op een gezonde manier te reguleren. In plaats daarvan gebruikt hij middelen om zijn gevoelens te dempen en aan de realiteit te ontsnappen.
Gelet op het vorenstaande is behandeling geïndiceerd. Geadviseerd wordt om verdachte in eerste instantie klinisch op te laten nemen in een verslavingskliniek. Van belang is dat hij abstinent wordt en van daaruit kan hij behandeld worden voor zijn posttraumatische-stressstoornis. Daarbij dient er gewerkt te worden aan emotieregulatie, het aanleren van adequate copingvaardigheden en indien nog nodig aan zijn depressie. Voorts is het belangrijk dat er uitgebreider onderzoek wordt gedaan naar zijn intelligentieniveau en het adaptief functioneren, zodat een licht verstandelijke beperking kan worden vastgesteld dan wel uitgesloten. Wanneer hij stabiel is, kan er vanuit die structuur toegewerkt worden naar begeleid of zelfstandig wonen. Tot slot kan eventueel gekeken worden naar gezinsgerichte hulpverlening.
De rechtbank neemt de conclusie van de psycholoog ten aanzien van de toerekenbaarheid over en maakt deze tot de hare. Verdachte wordt daarom als verminderd toerekeningsvatbaar beschouwd en de rechtbank zal hier in strafverminderende zin rekening mee houden bij het bepalen van de straf.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 19 juni 2025, opgesteld door L. Bosman, reclasseringswerker. Hieruit volgt dat er bij verdachte sprake is van meerdere risicofactoren, zoals de geconstateerde stoornissen, de laagbegaafdheid, de psychische problemen en problemen met emotieregulatie. Er was daarnaast sprake van een negatief sociaal netwerk en het ontbreken van dagbesteding. Het recidiverisico wordt ingeschat als hoog. Hoewel verdachte nog niet eerder heeft meegewerkt aan hulpverlening ziet de reclassering (opnieuw) indicaties voor hulpverlening. Er is reeds een vrijwillig re-integratietraject vanuit de gemeente gestart van waaruit veel voor verdachte geregeld kan worden. Verdachte blijkt zich tot nu toe coöperatief op te stellen en zich aan de afspraken te houden. De reclassering adviseert om aan verdachte een deels voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden op te leggen zodat kan worden gewerkt aan gedragsverandering en recidivevermindering. Ter terechtzitting heeft voornoemde reclasseringswerker het advies bevestigd en aangevuld door te vermelden dat de reclassering wil aansluiten bij de motivatie van verdachte. Omdat verdachte ter zitting heeft gezegd dat hij open staat voor een klinische behandeling, liever dan een ambulante behandeling, sluit de reclassering zich hierbij aan. Bij de behandeling in de kliniek moet zijn verslaving op de voorgrond staan. Daarna kan worden gekeken welke hulp kan worden geboden voor zijn posttraumatische stressstoornis.
Strafoplegging
Om te bevorderen dat landelijk voor dezelfde feiten door rechtbanken ongeveer dezelfde straffen worden opgelegd, zijn door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) oriëntatiepunten opgesteld. De rechtbank heeft bij de oplegging van de straf voor de bewezen verklaarde feiten gekeken naar deze oriëntatiepunten.
Voor een straatroof met licht geweld/afpersing is het uitgangspunt met veelvuldige recidive een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van tien maanden. De rechtbank houdt er rekening mee dat er sprake is van strafverzwarende omstandigheden. Zo is er gebruik gemaakt van een mes, gaat het om jonge slachtoffers en zijn de feiten gepleegd door meerdere personen. De rechtbank ziet echter ook aanleiding om in strafverminderende zin rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en zijn verminderde toerekeningsvatbaarheid.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 300 dagen, waarvan 118 dagen voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest en met een proeftijd van twee jaren, passend. Verdachte hoeft hierdoor niet terug naar de gevangenis. De rechtbank verbindt aan het voorwaardelijk strafdeel – naast de algemene voorwaarden – de volgende bijzondere voorwaarden: meldplicht bij de reclassering, een klinische opname, ambulante behandeling, begeleid of beschermd wonen, een contactverbod met de aangevers en de medeverdachten, meewerken aan dagbesteding en meewerken aan middelencontrole.
Contactverbod
De benadeelde partijen hebben verzocht om aan verdachte een contactverbod als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (Sr) op te leggen. Nu het hier lijkt te gaan om toevallige slachtoffers, er verder geen contact tussen verdachte en de slachtoffers is geweest, is de rechtbank van oordeel dat opname van een contactverbod met de aangevers in de bijzondere voorwaarden kan volstaan.
Voorlopige hechtenis
Gelet op de straf die aan verdachte wordt opgelegd heft de rechtbank het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partijen [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] vorderen per persoon € 1.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft gevraagd de vorderingen van de benadeelde partijen hoofdelijk toe te wijzen.
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen.
Vast staat dat aan de benadeelde partijen door het bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Gelet op de aard en de ernst van de normschending, in het bijzonder het dreigen en over de kleren strijken met messen bij de jonge slachtoffers, kan een aantasting in de persoon op andere wijze als bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek worden aangenomen. De vorderingen zijn niet betwist. De gevorderde schadevergoedingen komen de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zullen daarom geheel worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen hebben gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zullen maken.
Schadevergoedingsmaatregel
In het belang van de benadeelde partijen voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemden, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
Hoofdelijk
Omdat verdachte de feiten ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met anderen heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. De vordering wordt daarom hoofdelijk toegewezen.
BEM-clausule
De verdediging heeft de rechtbank verzocht om te bepalen dat de te betalen schadevergoedingen worden gestort op een ten behoeve van de benadeelde partijen te openen spaarrekening met een zogenoemde BEM-clausule. De rechtbank ziet hiertoe echter geen aanleiding en wijst dit verzoek dan ook af.

10.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 31 december 2024 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 16-242043-24, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 30 juli 2024 van de rechtbank Midden-Nederland, waarbij verdachte is veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van zeven dagen met aftrek overeenkomstig artikel 27 Sr, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot vier dagen, niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd (13 augustus 2026) aan een strafbaar feit schuldig heeft gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden
De officier van justitie en de verdediging hebben zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden afgewezen.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin echter – gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte en de klinische behandeling die verdachte zal gaan volgen – geen aanleiding de tenuitvoerlegging van dat voorwaardelijk strafdeel te bevelen en wijst de vordering tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke veroordeling af.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 57, 63 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Feit 1:
diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of die diefstal gemakkelijk te maken of het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
Feit 2:
poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
300 dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte, groot
118 dagen, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een proeftijd van twee jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen als de veroordeelde gedurende de proeftijd niet aan de hierna vermelde voorwaarden voldoet.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
- Veroordeelde meldt zich binnen drie werkdagen na ingang van de proeftijd op afspraken bij Reclassering Nederland op het adres Heerderweg 25, 6224 LA in Maastricht, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren. De reclassering zal contact met veroordeelde opnemen voor de eerste afspraak. Veroordeelde werkt mee aan het toezicht en de begeleiding door de reclassering, zolang de reclassering dat nodig
vindt. Hieronder valt ook het meewerken aan huisbezoeken;
  • Veroordeelde laat zich opnemen in een zorginstelling gericht op verslavingsproblematiek, behandeling voor een posttraumatische stressstoornis en emotieregulatie, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname duurt een jaar of zoveel korter als de reclassering dat nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt veroordeelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
  • Veroordeelde laat zich aansluitend behandelen door een instelling of behandelaar gericht op verslavingsproblematiek, posttraumatische stressstoornis en/of emotieregulatie, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zodra er een behandelplek vrij is. De behandeling duurt zo lang de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Bij een terugval in middelengebruik kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende opname voor detoxificatie en/of stabilisatie. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende opname indiceert, zal veroordeelde zich, na goedkeuring door de rechter, laten opnemen in een zorginstelling voor zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing in forensische zorg, bepaalt in welke zorginstelling de opname plaatsvindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die
de zorginstelling geeft voor de behandeling;
  • Veroordeelde verblijft na en/of voorafgaand aan de opname in de zorginstelling in een instelling voor begeleid of beschermd wonen, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt zo lang de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem opstelt;
  • Veroordeelde heeft of zoekt op geen enkele wijze — direct of indirect — contact met de slachtoffers [benadeelde partij 1] , geboortedatum [geboortedatum] , [benadeelde partij 2] , geboortedatum [geboortedatum] en [benadeelde partij 3] , geboortedatum [geboortedatum] ;
  • Veroordeelde heeft of zoekt op geen enkele wijze — direct of indirect — contact met zijn mededaders [mededader 1] , geboortedatum [geboortedatum] 2009, en [mededader 2] , geboortedatum [geboortedatum] 2007, zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt. De politie ziet toe op naleving van het contactverbod;
  • Veroordeelde spant zich in voor het vinden en behouden van betaald werk, een opleiding en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur, in overleg met de reclassering. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag;
  • Veroordeelde werkt mee aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd.
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden – met uitzondering van het contactverbod – en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Benadeelde partijen
Ten aanzien van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] hoofdelijk toe tot een bedrag van € 1.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (16 oktober 2024) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 1] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 1] , aan de Staat € 1.000,- te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening, behalve voor zover dit bedrag al door of namens anderen is betaald. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 20 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Ten aanzien van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] hoofdelijk toe tot een bedrag van € 1.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (16 oktober 2024) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 2] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 2] , aan de Staat € 1.000,- te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening, behalve voor zover dit bedrag al door of namens anderen is betaald. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 20 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen
Ten aanzien van de benadeelde partij [benadeelde partij 3]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3] hoofdelijk toe tot een bedrag van € 1.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (16 oktober 2024) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 3] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 3] , aan de Staat € 1.000,- te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening, behalve voor zover dit bedrag al door of namens anderen is betaald. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 20 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen
Voorlopige hechtenis
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.M. Beunk, voorzitter,
mr. E. van den Brink en mr. J.C.E. Krikke, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.M. van der Beek, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 juli 2025.