ECLI:NL:RBAMS:2025:4781

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 juli 2025
Publicatiedatum
9 juli 2025
Zaaknummer
C/13/768246 / KG ZA 25-309
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verbod voor werknemer om uitlatingen te doen over ontslag en doorbetaling loon toegewezen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 9 juli 2025 uitspraak gedaan in een kort geding tussen SFI MARKETS B.V. en een voormalige werknemer, aangeduid als [gedaagde]. De eiseres, SFI MARKETS B.V., vorderde een verbod voor de gedaagde om uitlatingen te doen over haar ontslag op staande voet en bepaalde personen binnen het bedrijf. De gedaagde had eerder beschuldigingen geuit over fraude en misleiding door SFI en haar bestuurders, wat leidde tot onrust binnen de organisatie. De voorzieningenrechter oordeelde dat de uitlatingen van de gedaagde schadelijk waren voor SFI en dat het belang van SFI om verdere uitlatingen te voorkomen zwaarder woog dan het recht van de gedaagde op vrijheid van meningsuiting. De rechter legde een gebod op aan de gedaagde om te stoppen met alle communicatie over het ontslag en de betrokken personen, met uitzondering van communicatie met (semi-)overheidsdiensten. Daarnaast werd de gedaagde in het gelijk gesteld wat betreft haar tegenvordering tot doorbetaling van haar salaris, omdat de voorzieningenrechter verwachtte dat de bodemrechter het ontslag op staande voet zou vernietigen. De gedaagde kreeg een voorschot op haar salaris toegewezen, inclusief wettelijke verhogingen en rente.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/768246 / KG ZA 25-309 MdV/MAH
Vonnis in kort geding van 9 juli 2025
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SFI MARKETS B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres in conventie bij dagvaarding van 28 april 2025,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. N.T.A. Zeeuwen te Amsterdam,
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
vrijwillig verschenen,
advocaat mr. E.T. Panneflek te Amsterdam-Duivendrecht.
Partijen zullen hierna SFI en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Gedagvaard is tegen 7 mei 2025. Op verzoek van partijen is de zitting verplaatst naar 24 juni 2025. Bij die zitting waren aanwezig:
- aan de kant van SFI: [naam 1] (Head of HR), [naam 2] (algemeen directeur) en [naam 3] (managing partner), met mr. Zeeuwen,
- [gedaagde] met mr. Panneflek.
1.2.
Op de zitting heeft de voorzieningenrechter op het bezwaar van SFI tegen de eis in reconventie beslist dat deze wordt toegelaten, omdat de eis is ingediend conform de regels in het toepasselijke procesreglement. Ook het feit dat [gedaagde] inhoudelijk dezelfde vordering heeft ingediend bij de kantonrechter levert geen strijd op met de goede procesorde nu ervan wordt uitgegaan dat zij die vordering daar nu intrekt, wat zij heeft toegezegd. Vervolgens heeft SFI de dagvaarding toegelicht en [gedaagde] de eis in reconventie (tegenvordering). Partijen hebben over en weer verweer gevoerd. Beide partijen hebben producties en een pleitnota in het geding gebracht.
1.3.
Vonnis is bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
SFI, opgericht in 2013, is een wereldwijd opererend handelshuis met diverse ‘fixed income’ producten. Zij staat als financiële instelling onder toezicht van AFM en DNB. [naam 2] is een van de bestuurders. [naam 3] is gevolmachtigde.
2.2.
[gedaagde] is op 1 september 2024 bij SFI in dienst getreden als Sales Trader UK Market op grond van een, op 30 augustus 2024 gedateerde, arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd tot 1 september 2025. [gedaagde] is gestart binnen het team 'Secondary Sales and Trading’ en na drie maanden overgeplaatst naar het team 'Syndicated Loans’. [gedaagde] was voor de baan bij SFI naar Nederland verhuisd vanuit het VK.
2.3.
Op 1 april 2025 heeft op verzoek van [gedaagde] een gesprek plaatsgevonden tussen [gedaagde] , [naam 4] (de nieuwe manager van [gedaagde] ), [naam 5] en [naam 6] (beiden bestuurder/managing partner), waarin onder meer is gesproken over de bonus voor [gedaagde] . Het gesprek is met een meningsverschil geëindigd, nadat [gedaagde] had gezegd dat [naam 3] haar had misleid ten aanzien van de bonus en (onder meer) dat hij zichzelf had bevuild met ontlasting.
2.4.
Vervolgens is [gedaagde] tijdens een tweede gesprek op 1 april 2025 in het bijzijn van [naam 4] en [naam 1] op non-actief gesteld met behoud van salaris e.d. tot 1 september 2025.
2.5.
Kort daarna, om 13:01 uur, heeft [gedaagde] aan [naam 4] , [naam 6] en [naam 5] een lange e-mail gestuurd met als onderwerp: ‘Summary of meeting 01.04.2025 around 10:30am', die als volgt begint:
“I’m writing to summarise and clarify the concerns I raised in our recent conversation. I am sending this email as I drafted it about an hour ago and have since had a conversation with [ [naam 4] ] and [ [naam 1] ] from HR where I have been effectively dismissed in response to raising valid, evidenced
concerns of fraud in good faith. I have asked for clarification that the company has decided to end the relationship regardless of whether or not I were to hypothetically accept the bonus below.
(…)”
2.6.
[naam 1] heeft in een e-mail van 18:43 uur dezelfde dag de afspraken rond de op non-actiefstelling bevestigd. Verder staat erin dat [gedaagde] met ingang van 13:00 uur die dag ontheven is van haar werk en dat haar contract niet wordt verlengd na
31 augustus 2025. De e-mail eindigt met:
“To clarify, our decision is not based on differences in expectations regarding monetary matters. Over time, there have been multiple allegations and tensions, which have resulted in an irreparable breakdown in the working relationship. Given this, we believe that continuing the employment relationship is no longer viable.
We acknowledge your email titled ‘Summary of meeting 01.04.2025 around 10:30am', sent after our discussion today, outlining your perspective on monetary commitments and alleged treatment. However, we do not confirm agreement with any of these statements. Considering the change in our employment relationship, we will not engage in further discussions on these matters.”
2.7.
Diezelfde dag en op 2, 3, 4 en 5 april 2025 heeft SFI e-mails van
[gedaagde] ontvangen (gericht aan degenen die bij de gesprekken aanwezig waren en aan hr@sfimarkets.com) waarin zij verwijten aan het adres van SFI en in het bijzonder aan [naam 2] en [naam 3] maakt. In de e-mail van 3 april 2025 schrijft [gedaagde] onder meer:
”Mr. [naam 3] and Mr. [naam 2] have created a culture where challenging
misconduct leads to exile, gaslighting, dismissal, or outright threat of financial
starvation.”
en:
“If Mr. [naam 3] and Mr. [naam 2] are determined to destroy the company's
integrity, you are not obligated to follow them over the edge.”
In de e-mail van 2 april 2025 heeft [gedaagde] zich daarnaast op het standpunt gesteld dat zij een klokkenluider is en dat SFI haar om die reden benadeelt.
2.8.
De advocaat van SFI heeft [gedaagde] per e-mail van 10 april 2025 uitgelegd waarom haar beschuldigingen niet kloppen, aangekondigd dat SFI de schade op haar zal verhalen en haar gesommeerd om zich te onthouden van verdere uitlatingen over SFI (en [naam 3] in het bijzonder) en zich te onthouden van contact met (oud)medewerkers en relaties van SFI.
2.9.
Op 11 april 2025 heeft [gedaagde] vanuit twee e-mailadressen eenzelfde
e-mail gestuurd aan het voltallige personeel van SFI, met als onderwerp “Protected Whistleblower Disclosure - Unlawful Retaliation and Threats at SFI Markets
(1 April 2025)”. [gedaagde] schrijft over de reden dat zij sinds 1 april niet meer op het werk verschijnt:
“It is because I made a protected whistleblowing disclosure under the Wet
bescherming klokkenluiders and EU Directive 2019/1937, concerning instructions to commit immigration and tax fraud, as well as serious misrepresentations by [naam 3] to induce me into signing a contract, resulting in a six-figure loss to my salary.”
Over een telefoongesprek met [naam 2] op 3 april 2025, waarvan zij geluidsopnames heeft bijgevoegd, schrijft [gedaagde] :
“A recording of senior partner [naam 2] — of an AFM- and DNB-regulated and supervised financial institution — delivering verbal threats to me, a whistleblower, during an unsolicited phone call on 3 April 2025. He assumed I could be intimidated, would not know my rights, and would not be recording the call. He was wrong on all counts. The AFM is now reviewing that recording, along with the full evidence file and a recording of my dismissal meeting, after the company repeatedly failed to distance itself in a professional manner from this act of unlawful and reckless retaliation against the only woman in the front office. I gave the company multiple chances to fix its behaviour. It chose escalation and retaliation.”
2.10.
Op 14 april 2025 heeft [gedaagde] aan ten minste zeven medewerkers van SFI via Whatsapp een document en geluidsopnames toegestuurd waarin zij de beschuldigingen herhaalt en onder meer schrijft:
“You are protected in reporting this anonymously to the AFM. Just ensure you only
share what was communicated to all/many staff, so you cannot be identified. I don’t want anyone else being harmed like I have.
(…)
This is one of those rare moments in life where you witness, and are witnessing, a
serious injustice and coordinated attack on a human being. You may choose to do
nothing, or to take a small step — confidentially, anonymously and lawfully — that may change everything, not just for me, but for anyone else who ends up in my position at this firm.”.
2.11.
De advocaat van SFI heeft [gedaagde] bij brief 16 april 2025 gesommeerd:
“1. to confirm to me in writing within ultimately 48 hours (…) that you will with immediate effect refrain from contacting, or having contact with, (ex-)employees of SFI Markets (only HR (hr@sfimarkets.com) excepted) and any of its clients in
any form or way whatsoever in relation to the individual dispute between
you and SFI Markets; and
2. to refrain with immediate effect from unsolicited contacting, or having
unsolicited contact with, (ex-)employees of SFI Markets (only HR
(hr@sfimarkets.com) excepted) and any of its clients in any form or way
whatsoever and confirm to me in writing within ultimately 48 hours (…) that you will unconditionally adhere to this”,
bij gebreke waarvan ontslag op staande voet zou volgen.
2.12.
De bevestiging van [gedaagde] is uitgebleven en bij brief van 18 april 2025 is zij op staande voet ontslagen. In die brief van de advocaat van SFI staat over de dringende reden:
“SFI Markets decided that your actions, regarded on itself and seen in
conjunction, constitute an urgent cause for dismissal as meant in article 7:677
DCC. In this respect SFI Markets did also take into account your personal
circumstances and the serious consequences that result from an urgent cause
for dismissal, not only financially but also for the work permit. Additionally, it
took into account your short tenure with the company, the earlier issues during
that period, the issues with your previous manager and your insufficient
performance and the earlier damaging actions including — amongst others — the
communication to at least one client of SFI Markets and also an ex-employee. I
refer in that context to the letter of 10 April 2025 to you.”
2.13.
Op 18 juni 2025 heeft [gedaagde] bij de kantonrechter van deze rechtbank een verzoekschrift tot vernietiging van het ontslag ingediend, met nevenverzoeken.

3.Het geschil in conventie

3.1.
SFI vordert samengevat – [gedaagde] , op straffe van dwangsommen:
A. te veroordelen om per direct iedere vorm van communicatie richting
(ex-)werknemers van SFI (het statutaire bestuur van SFI en de Head of HR uitgezonderd), klanten en/of relaties van SFI (de advocaat- gemachtigde van SFI uitgezonderd) te staken en gestaakt te houden aangaande:
- de beëindiging van de arbeidsovereenkomst tussen SFI en [gedaagde] en de
daaraan ten grondslag liggende redenen en/of geschilpunten, en
- [naam 2] , [naam 3] , [naam 7] , SFI en (ex-)werknemers of (ex-)bestuurders van SFI en/of verdere beschuldigingen over hun gedragingen of uitlatingen;
B. te verbieden, met onmiddellijke ingang, uitlatingen over dezelfde onderwerpen en personen te doen in de media en/of via journalistieke kanalen en/of via sociale media en/of internet,
Daarnaast vordert SFI vergoeding van de buitengerechtelijke kosten en veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten inclusief nakosten, met wettelijke rente.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

4.Het geschil in reconventie

4.1.
[gedaagde] vordert:
- bij wijze van voorlopige voorziening voor de duur van het geding SFI te veroordelen tot betaling van het gebruikelijke salaris van € 5.100,00 bruto met
toepassing van de 30%-regeling, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag en overige
emolumenten aan [gedaagde] , vanaf 18 april 2025 of een in goede justitie te bepalen
voorschotbedrag en/of datum tot het moment waarop in de bodemzaak een
rechterlijke beslissing over salarisdoorbetaling is genomen en/of de
arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig is geëindigd;
- bij wijze van voorlopige voorziening SFI te veroordelen tot betaling van de wettelijke verhoging conform artikel 7:625 Burgerlijk Wetboek (BW) over het aan [gedaagde] toekomende salaris en emolumenten, alsmede tot betaling van de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over het gebruikelijke salaris en de wettelijke verhoging steeds vanaf de dag dat SFI met de betaling van de afzonderlijke bedragen in verzuim is tot de dag der algehele voldoening;
Daarnaast vordert [gedaagde] om SFI te veroordelen in de proceskosten inclusief nakosten.
4.2.
SFI voert verweer.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

5.De beoordeling in conventie

5.1.
Voldoende aannemelijk is dat de door [gedaagde] geuite beschuldigingen schadelijk zijn voor SFI. SFI stelt gerechtvaardigde vrees te hebben dat [gedaagde] niet alleen door zal gaan met (oud)medewerkers en relaties hierover te benaderen, maar ook dat zij ermee naar de media zal stappen. Daarmee is het spoedeisend belang gegeven.
5.2.
Toewijzing van de vorderingen van SFI houdt een beperking in van het in artikel 10 lid 1 EVRM (Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden) vastgelegde recht op vrijheid van meningsuiting. Een dergelijke beperking is ingevolge artikel 10 lid 2 EVRM slechts toegestaan, indien deze bij de wet is voorzien en noodzakelijk is in een democratische samenleving ter bescherming van de in artikel 10 lid 2 genoemde belangen, waaronder de bescherming van de goede naam of rechten van anderen. Van een beperking die bij de wet is voorzien is sprake, wanneer de (dreigende) uitlatingen van [gedaagde] onrechtmatig zijn in de zin van artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Voor het antwoord op de vraag welk recht – het recht op vrije meningsuiting of het recht ter bescherming van eer of goede naam – in dit geval zwaarder weegt, moeten de wederzijdse belangen worden afgewogen.
Welk van deze belangen, die in beginsel even zwaar wegen, in dit geval wint, moet worden beoordeeld aan de hand van alle omstandigheden van het geval. Daarbij is van groot belang met welk doel de uitlatingen zijn gedaan, in hoeverre deze steun vinden in de feiten en de manier waarop ze zijn gedaan.
5.3.
De uitlatingen van [gedaagde] houden beschuldigingen in aan het adres van SFI en diverse daarbij betrokken personen. Zowel in de kring van geadresseerde personen als in de inhoud en toon van de uitlatingen zit een escalerende lijn. Nadat zij op non-actief is gesteld, richt [gedaagde] zich eerst alleen tot de personen die bij het gesprek van 1 april 2025 aanwezig waren, en schrijft zij dat zij in dat gesprek gegronde zorgen heeft geuit over fraude. Op 3 april 2025 richt zij zich tot een grotere kring binnen SFI, en noemt zij twee managing partners bij naam die volgens haar (kort gezegd) een onveilige en vijandige cultuur hebben gecreëerd en niet integer zijn. Op 11 april 2025 schrijft zij aan het volledige personeelsbestand dat er sprake is geweest van immigratie- en belastingfraude en van misleiding (over het salaris) door een bij naam genoemde managing partner. Ook stuurt [gedaagde] een heimelijk gemaakte geluidsopname rond van een telefoongesprek met een andere managing partner, die zij ervan beschuldigt dat hij in dat gesprek bedreigingen aan haar adres uit. Vervolgens op 14 april 2025 stuurt [gedaagde] dezelfde beschuldigingen nogmaals rond, waarbij zij de geadresseerden erop wijst dat zij een melding kunnen doen bij de AFM. Op enig moment heeft [gedaagde] kennelijk een advocaat ingeschakeld en is er onderhandeld, waarbij blijkbaar is afgesproken dat [gedaagde] voorlopig geen verdere uitlatingen zou doen. Op de zitting van 24 juni 2025 is echter gebleken dat die afspraak is verlopen en dat [gedaagde] inmiddels weer (oud) werknemers van SFI heeft benaderd met haar verhaal en de vraag of zij een verklaring willen afleggen.
5.4.
Het doel van [gedaagde] met haar uitlatingen lijkt te zijn dat zij wil laten weten dat zij onrechtvaardig is behandeld door SFI. Dat doel moet inmiddels wel zijn bereikt. Over de vraag of de uitlatingen voldoende steun vinden in de feiten kan het volgende worden gezegd. Waar het gaat om [gedaagde] beschuldiging dat zij misleid is ten aanzien van haar salaris/bonus en dat de beide door haar met name genoemde partners zich hebben misdragen, geldt dat de visies van partijen lijnrecht tegenover elkaar staan. Daarover kan in dit kort geding, zonder nader onderzoek naar de feiten, niet worden geoordeeld. De beschuldiging dat SFI zich schuldig maakt aan immigratie- en belastingfraude lijkt op zijn minst zwaar overdreven. De vorige HR-manager van SFI heeft bij de aanvraag voor een werkvergunning voor [gedaagde] een fout gemaakt en die vervolgens willen verdoezelen, maar dit heeft zich najaar 2024 voorgedaan, was eenmalig en de fout is hersteld. SFI is daar ook open over. Verder is de aanvraag voor het 30% belastingvoordeel voor [gedaagde] (als expat) niet soepel verlopen, maar nog los van de (in kort geding niet te beantwoorden) vraag of hier een taak voor SFI lag of dat [gedaagde] dit zelf had moeten doen, geldt ook hiervoor dat het al lang en breed is opgelost. Van enige fraude lijkt in elk geval geen sprake, terwijl [gedaagde] die zware term wel bezigt. De manier waarop [gedaagde] haar (in elk geval dus deels onvoldoende gefundeerd ogende) beschuldigingen uit, is steeds verder escalerend, zowel wat betreft de (steeds grotere) kring van personen die zij bereikt als in toon en inhoud; zij gebruikt in toenemende mate zware woorden voor haar beschuldigingen.
5.5.
Door SFI is duidelijk gemaakt dat de geadresseerde personen en degenen die de beschuldigingen treffen, erg veel last hebben van de uitlatingen van [gedaagde] . Bij het personeel is sprake van onrust en ongemak. De bij naam genoemde managing partners worden beschuldigd van strafbare feiten. Managing partner [naam 3] heeft op de zitting van 24 juni 2025 laten blijken dat hij hierdoor persoonlijk zeer geraakt is en veel stress ervaart.
5.6.
Tegen deze achtergrond komt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat het belang van SFI (en de bij haar betrokken personen) dat [gedaagde] geen verdere beschuldigingen uit aan hun adres, niet in de vorm van berichten aan (oud) werknemers, maar ook niet in de vorm van meldingen in enige media, zwaarder weegt dan het belang van [gedaagde] om nog meer lucht te geven aan haar beschuldigingen. Aan [gedaagde] zullen daarom het gevorderde gebod en verbod worden opgelegd. Voor zover dat uitlatingen betreft over [naam 2] , [naam 3] , [naam 7] , SFI en haar (oud)werknemers of (oud)bestuurders, is uiteraard niet elke uitlating over hen verboden maar alleen uitlatingen die betrekking hebben op de beëindiging van de arbeidsovereenkomst tussen SFI en [gedaagde] en de daaraan ten grondslag liggende redenen en/of geschilpunten.
Van het verbod op uitlatingen in media wordt uitgezonderd communicatie met (semi-)overheidsdiensten, zoals de toezichthouder en de politie (waar [gedaagde] reeds meldingen heeft gedaan, waaraan zij zo nodig wel vervolg mag geven) en uiteraard de (kanton)rechter. Voor het eventueel kunnen horen van getuigen is het niet nodig om een uitzondering te maken op het op te leggen gebod/verbod: het oproepen van getuigen zal [gedaagde] uiteraard vrij staan, maar dat kan ook zonder personen vooraf te benaderen met haar kant van het verhaal (wat [gedaagde] bovendien al heeft gedaan, zodat zij al weet of personen haar verhaal ondersteunen en/of bereid zijn een verklaring af te leggen).
5.7.
De gevorderde dwangsommen zullen worden beperkt zoals vermeld in de beslissing.
5.8.
De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden afgewezen, nu tegenover het verweer van [gedaagde] niet is aangetoond dat de buitengerechtelijke werkzaamheden meer hebben ingehouden dan het sturen van sommaties en het voorbereiden van deze zaak.
5.9.
[gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van SFI worden begroot op:
- dagvaarding € 145,55
- griffierecht 714,00
- salaris advocaat
1.107,00
Totaal € 1.966,55.
De nakosten en wettelijke rente zullen worden toegewezen zoals hieronder vermeld in de beslissing.

6.De beoordeling in reconventie

6.1.
De door [gedaagde] ingestelde vordering tot doorbetaling van het loon is naar haar aard spoedeisend. [gedaagde] ontvangt immers vanaf 18 april 2025 geen salaris meer en heeft, naar zij voldoende aannemelijk heeft gemaakt, geen andere bron van inkomsten.
6.2.
De vordering kan worden toegewezen als mag worden verwacht dat de kantonrechter in de bodemprocedure het ontslag op staande voet zal vernietigen. In dat geval zal [gedaagde] recht hebben op doorbetaling van het loon tot en met het einde van haar dienstverband op 31 augustus 2025.
6.3.
[gedaagde] heeft gesteld dat het ontslag niet onverwijld is gegeven. Dat standpunt wordt niet gevolgd. Op 16 april 2025 is aan haar geschreven (geparafraseerd) dat zij binnen 48 uur schriftelijk moest bevestigen dat zij geen uitlatingen over SFI meer zou doen en dat bij gebreke daarvan ontslag op staande voet zou volgen. Op 18 april 2025 volgde dat ontslag, en dat is dan ook onverwijld.
6.4.
De precieze reden voor het ontslag op staande voet is dus dat [gedaagde] weigerde de gevraagde schriftelijke bevestiging te geven (niet dat zij doorging met uitlatingen doen, want dat heeft zij blijkens het dossier tussen 16 en 18 april 2025 niet gedaan). De voorzieningenrechter acht de kans groot dat de kantonrechter dit een onvoldoende dringende reden zal vinden, temeer nu [gedaagde] op dat moment al ruim twee weken niet op de werkvloer kwam en daar ook niet meer zou terugkeren. Voor zover SFI aan het ontslag op staande voet ook het functioneren van [gedaagde] tot 1 april 2025 en haar uitlatingen tussen 1 en 16 april 2025 ten grondslag heeft bedoeld te leggen, geldt overigens dat in dat geval het ontslag niet onverwijld is gegeven.
6.5.
Voldoende aannemelijk is dus dat het ontslag op staande voet in de bodemprocedure niet in stand zal blijven. In dit kort geding zal daarom een voorschot op het door te betalen loon en de wettelijke verhoging worden toegewezen zoals vermeld in de beslissing. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om de wettelijke verhoging te matigen tot 25%.
6.6.
Het bedrag tot voldoening waarvan SFI zal worden veroordeeld, geldt als voorschot op en ter nadere verrekening met hetgeen zij ten gronde zal blijken verschuldigd te zijn. Aan toewijzing staat niet in de weg dat er, zoals SFI terecht aanvoert, een groot restitutierisico is. Het belang van [gedaagde] dat zij per direct in haar levensonderhoud kan voorzien en niet hoeft te wachten op een beslissing in de bodemzaak, is groter dan het belang van SFI om geen restitutierisico te lopen; SFI was op 1 april 2025 bovendien nog bereid om [gedaagde] tot 1 september 2025 door te betalen zonder tegenprestatie, zodat aangenomen mag worden dat SFI de middelen wel heeft. De gevorderde wettelijke rente over de toe te wijzen loonbedragen en de wettelijke verhoging zullen worden toegewezen zoals in de beslissing vermeld.
6.7.
Bij deze stand van zaken kan in dit kort geding in het midden blijven of SFI - zoals [gedaagde] stelt en SFI betwist - heeft gehandeld in strijd met de eigen of wettelijke klokkenluidersregeling.
6.8.
SFI zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op € 1.107,00 aan salaris advocaat plus de nakosten zoals vermeld in de beslissing.

7.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
7.1.
gebiedt [gedaagde] om iedere vorm van communicatie richting
(ex-)werknemers van SFI (het statutaire bestuur van SFI en de Head of HR uitgezonderd), klanten en relaties van SFI (de advocaat-gemachtigde van SFI uitgezonderd) te staken en gestaakt te houden aangaande:
a. a) de beëindiging van de arbeidsovereenkomst tussen SFI en [gedaagde] en de
daaraan ten grondslag liggende redenen en/of geschilpunten en (voor zover het deze kwestie betreft)
b) [naam 2] en/of verdere beschuldigingen te uiten over zijn gedragingen of uitlatingen;
c) [naam 3] en/of verdere beschuldigingen te uiten over zijn
gedragingen of uitlatingen;
d) mevrouw [naam 7] en/of verdere beschuldigingen te uiten over haar gedragingen of uitlatingen;
e) SFI en/of verdere beschuldigingen te uiten over gedragingen of uitlatingen door of namens SFI;
f) (ex-)werknemers of (ex-)bestuurders van SFI en/of verdere
beschuldigingen te uiten over hun gedragingen of uitlatingen,
7.2.
verbiedt [gedaagde] uitlatingen te doen in de media en/of via journalistieke kanalen en/of via sociale media en/of internet - uitgezonderd communicatie met (semi-)overheidsdiensten, zoals de toezichthouder, de politie en de rechter - aangaande:
a. a) de beëindiging van de arbeidsovereenkomst tussen SFI en [gedaagde] en de
daaraan ten grondslag liggende redenen en/of geschilpunten en (voor zover het deze kwestie betreft)
b) [naam 2] en/of verdere beschuldigingen te uiten over zijn gedragingen of uitlatingen;
c) [naam 3] en/of verdere beschuldigingen te uiten over zijn
gedragingen of uitlatingen;
d) mevrouw [naam 7] en/of verdere beschuldigingen te uiten over haar gedragingen of uitlatingen;
e) SFI en/of verdere beschuldigingen te uiten over gedragingen of uitlatingen door of namens SFI;
f) (ex-)werknemers of (ex-)bestuurders van SFI en/of verdere
beschuldigingen te uiten over hun gedragingen of uitlatingen,
7.3.
veroordeelt [gedaagde] om aan SFI een dwangsom te betalen van € 5.000,00 voor iedere keer dat zij na betekening van dit vonnis niet aan het gebod onder 7.1 of het verbod onder 7.2 voldoet, tot een maximum van (in totaal) € 50.000,00 is bereikt,
7.4.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.966,55, te vermeerderen met de nakosten van € 178,00 en - indien dit vonnis wordt betekend - € 92,00 aan salaris advocaat plus de kosten van betekening, en te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van vijf dagen na betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
7.5.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
7.6.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
7.7.
veroordeelt SFI om aan [gedaagde] bij wijze van voorschot te betalen haar gebruikelijke maandelijkse salaris van € 5.100,00 bruto met toepassing van de 30%-regeling, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag en overige emolumenten, vanaf 18 april 2025 totdat in de bodemzaak in eerste aanleg een rechterlijke beslissing over salarisdoorbetaling is genomen of – indien dat eerder is – de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig is geëindigd,
7.8.
veroordeelt SFI om aan [gedaagde] bij wijze van voorschot te betalen 25% wettelijke verhoging conform artikel 7:625 BW over het aan [gedaagde] toekomende salaris plus emolumenten (zoals bedoeld onder 7.7),
7.9.
veroordeelt SFI tot betaling van de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over het gebruikelijke salaris en de wettelijke verhoging steeds vanaf de dag dat SFI met de betaling van de afzonderlijke bedragen in verzuim is tot de dag der algehele voldoening,
7.10.
veroordeelt SFI in de proceskosten van € 1.107,00, te vermeerderen met de nakosten van €178,00 en - indien dit vonnis wordt betekend - € 92,00 aan salaris advocaat plus de kosten van betekening,
7.11.
verklaart dit vonnis in reconventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
7.12.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.M. de Vries, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M.A.H. Verburgh, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 9 juli 2025. [1]

Voetnoten

1.type: MAH