ECLI:NL:RBAMS:2025:4756

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 juli 2025
Publicatiedatum
8 juli 2025
Zaaknummer
1309346425
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot illegale handel in verdovende middelen

Op 8 juli 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door het Amtsgericht Düsseldorf op 26 februari 2025. De zaak betreft de overlevering van een opgeëiste persoon, geboren in Duitsland, die wordt verdacht van illegale handel in verdovende middelen. De behandeling van het EAB vond plaats op 24 juni 2025, waarbij de opgeëiste persoon niet aanwezig was, maar vertegenwoordigd werd door zijn raadsvrouw, mr. N.C.M.L. Bloebaum. De rechtbank heeft vastgesteld dat de identiteit van de opgeëiste persoon correct is en dat hij de Duitse nationaliteit heeft.

De rechtbank heeft de argumenten van de officier van justitie, mr. M. al Mansouri, overwogen, die stelde dat de overlevering niet geweigerd moest worden op basis van artikel 13 van de Overleveringswet (OLW). De officier van justitie wees erop dat het onderzoek naar de feiten in Duitsland was gestart en dat de bewijsmiddelen zich daar bevonden. De rechtbank concludeerde dat de weigeringsgrond niet van toepassing was, omdat de feiten die aan het EAB ten grondslag lagen, geacht werden geheel of gedeeltelijk in Nederland te zijn gepleegd, maar dat dit onvoldoende reden was om de overlevering te weigeren.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het EAB voldeed aan de eisen van de OLW en dat er geen weigeringsgronden waren die aan de overlevering in de weg stonden. De rechtbank heeft daarom de overlevering van de opgeëiste persoon toegestaan. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing, conform artikel 29, tweede lid, OLW.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/093464-25
Datum uitspraak: 8 juli 2025
UITSPRAAK
op de vordering van 25 april 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 26 februari 2025 door het
Amtsgericht Düsseldorf, Duitsland (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[de opgeëiste persoon]
geboren in [geboorteplaats] (Duitsland) op [geboortedag] 1996,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] ,
uit anderen hoofde gedetineerd in de [Penitentiaire Inrichting] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 24 juni 2025, in aanwezigheid van mr. M. al Mansouri, officier van justitie. De opgeëiste persoon is - conform de door hem ondertekende afstandsverklaring van 24 juni 2025 - niet verschenen. De opgeëiste persoon is vertegenwoordigd door zijn gemachtigd raadsvrouw, mr. N.C.M.L. Bloebaum, advocaat in Maastricht. De raadsvrouw heeft gewezen op een fout in de vertaling van het EAB, maar heeft zich voor het overige gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met dertig dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Duitse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een aanhoudingsbevel van het
Amtsgericht Düsseldorfvan 26 februari 2025, met kenmerk 152 Gs 404/25.
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Duits recht strafbare feiten. Deze feiten zijn omschreven in het EAB. [3]

4.Strafbaarheid; feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

De rechtbank stelt vast dat de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten aanwijst als zogenoemde lijstfeiten, die in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen. [4]
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW

Het EAB ziet op feiten die geacht worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. In zo’n situatie kan de rechtbank de overlevering weigeren. [5]
De officier van justitie verzoekt de rechtbank af te zien van deze weigeringsgrond en voert daartoe aan dat het onderzoek is aangevangen in Duitsland, de bewijsmiddelen zich in Duitsland bevinden, de medeverdachten in Duitsland worden vervolgd, de verdovende middelen in Duitsland zijn ingevoerd en inbeslaggenomen en het Nederlandse Openbaar Ministerie niet voornemens is de opgeëiste persoon voor deze feiten te vervolgen.
De rechtbank stelt voorop dat:
- aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en weigering de uitzondering moet zijn;
- de gedachte achter deze facultatieve weigeringsgrond is, te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd.
De rechtbank stelt in het licht van de door de officier van justitie gegeven argumenten vast dat het gegeven dat de feiten worden geacht wordt geheel of gedeeltelijk in Nederland te zijn gepleegd onvoldoende aanleiding om de weigeringsgrond toe te passen.

6.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

7.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 7 en 13 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[de opgeëiste persoon]aan het
Amtsgericht Düsseldorf(Duitsland) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. O.P.M. Fruytier, voorzitter,
mrs. M.C. Danel en L. Sanders, rechters,
in tegenwoordigheid van G. Riedijk, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 8 juli 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.In de Nederlandse vertaling van het EAB is het lijstfeit
5.Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW.