3.1Weigeringsgrond artikel 2 OLW
De raadsman heeft naar voren gebracht dat het doel van het EAB was om de opgeëiste persoon op zijn verzoek tijdelijk naar België over te brengen in de periode van 26 mei tot en met 5 juni 2025, zodat hij bij de zitting in de Belgische strafzaak op 4 juni 2025 aanwezig kon zijn. De Belgische advocaat van de opgeëiste persoon heeft op de zitting in België van 31 maart 2025 namelijk aangegeven dat de opgeëiste persoon graag gebruik wilde maken van zijn aanwezigheidsrecht. De bedoeling was dat – nu de opgeëiste persoon uit anderen hoofde gedetineerd zit – er toestemming zou worden gegeven dat hij voor één dag naar België zou mogen, zodat hij het proces in België kon bijwonen door middel van een incidenteel verlof of strafonderbreking. De Belgische autoriteiten hebben een EAB uitgevaardigd, omdat dit de snelste manier leek om de opgeëiste persoon naar België over te brengen voor de zitting van 4 juni 2025. De behandeling van het EAB is echter niet snel genoeg op zitting gepland en inmiddels heeft de zitting in België al plaatsgevonden. De opgeëiste persoon kon aldus niet aanwezig zijn bij deze zitting en de behandeling van de zaak is daarom uitgesteld. Er moet nog een nieuwe zittingsdatum gepland worden. De Belgische advocaat van de opgeëiste persoon is in overleg met de Belgische officier van justitie om te kijken of het EAB kan worden ingetrokken en of er niet een andere mogelijkheid is om hem in België bij de behandeling van zijn strafzaak aanwezig te laten zijn, maar hier is nog geen antwoord op gekomen.
Voordat dit EAB werd uitgevaardigd, zat de opgeëiste persoon in Nederland in detentiefasering, nu hij zijn Nederlandse staf van 45 maanden bijna uitgezeten had. Hij mocht van maandag tot en met vrijdag overdag naar buiten om te werken. In de weekenden was hij vrij en kon hij tijd met familie doorbrengen en hij had een telefoon. Sinds 25 april 2025 zijn deze verloven (vanwege het EAB en als gevolg daarvan de overleveringsdetentie) ingetrokken en zit hij weer in een streng regime binnen de penitentiaire inrichting.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering kan worden toegestaan. Er ligt nog steeds een EAB nu de Belgische autoriteiten niet hebben aangegeven dat het EAB is ingetrokken. Hierop moet beslist worden. Dat er in het EAB specifiek melding van wordt gemaakt dat het EAB is uitgevaardigd voor een bepaalde periode en deze periode nu verstreken is, maakt niet dat de overlevering op grond daarvan kan worden geweigerd. Voorgaande is immers geen weigeringsgrond volgens de OLW. Het doel van het EAB is nog steeds om de opgeëiste persoon bij zijn proces in België aanwezig te laten zijn. Subsidiair heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat als de rechtbank toch nog vragen heeft of België het EAB handhaaft, de behandeling van het EAB kan worden aangehouden om hierover vragen te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit.
De rechtbank overweegt dat in het EAB onder e) het volgende is vermeld:
De verdachte [opgeëiste persoon] is momenteel in hechtenis in [detentieplaats] . Hij heeft via zijn advocaat aangegeven om vrijwillig te wensen verschijnen voor op zijn proces in België. Dit Europees aanhoudingsbevel wordt uitgevaardigd met het oog op het verzoek om tijdelijke overlevering van de betrokkene, voor de periode van 26 mei tot en met 5 juni 2025, zodat hij persoonlijk kan deelnemen aan zijn proces (zitting op 4 juni).
In het EAB onder f) is het volgende vermeld:
Dit Europees aanhoudingsbevel wordt uitgevaardigd om de tijdelijke overlevering van de betrokkene te verzoeken zodat hij persoonlijk aan zijn proces kan deelnemen.
Het nationaal aanhoudingsbevel van 31 maart 2025, dat aan het EAB ten grondslag ligt, is aangehecht aan het EAB. Hierin is onder meer vermeld:
De verdachte [opgeëiste persoon] wordt momenteel in hechtenis gehouden in de gevangenis van Dordrecht in Nederland. Zijn raadsman, mr. Thomas Gillis, advocaat bij de Balie van Gent, verzoekt om de persoonlijke verschijning van de verdachte, zodat hij zijn verdediging kan presenteren. Er wordt akte genomen van dit verzoek (…).
Artikel 28/1 van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis bepaalt als volgt:
(De rechtbank (...) kan een bevel tot aanhouding uitvaardigen in het geval dat de verdachte niet persoonlijk kan verschijnen omwille van een hechtenis in het buitenland en hijzelf gevraagd heeft om persoonlijk aanwezig te kunnen zijn.)
De rechtbank vaardigt daarom een aanhoudingsbevel uit voor [opgeëiste persoon] (...) om zijn verschijning voor de Franstalige correctionele rechtbank in Brussel mogelijk te maken.
Hieruit blijkt dat het EAB in de onderhavige zaak alleen uitgevaardigd is met het specifieke doel om de opgeëiste persoon, op zijn verzoek, gebruik te kunnen laten maken van zijn aanwezigheidsrecht op de zitting in België op 4 juni 2025. De behandeling van het EAB heeft niet voor die datum kunnen plaatsvinden. Tijdens de behandeling van het EAB is gebleken dat de zitting in België is uitgesteld en dat er een nieuwe zittingsdatum zal worden gepland maar dat deze datum nog niet bekend is. De rechtbank gaat uit van de juistheid van de mededeling van de uitvaardigende justitiële autoriteit in zowel het EAB, het onderliggende aanhoudingsbevel als het a-formulier dat het EAB en het onderliggende arrestatiebevel alleen zijn uitgevaardigd zodat de opgeëiste persoon op 4 juni 2025 aanwezig kon zijn bij de zitting in de Belgische strafzaak. Nu deze zitting is uitgesteld en nog niet bekend is wanneer deze zal plaatsvinden, is de rechtbank van oordeel dat daarmee de grondslag van het EAB en het onderliggende aanhoudingsbevel zijn komen te vervallen. De rechtbank zal gelet daarop de overlevering weigeren.