ECLI:NL:RBAMS:2025:4709

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 juni 2025
Publicatiedatum
7 juli 2025
Zaaknummer
13/252130-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Taakstraf voor openlijke geweldpleging en bedreiging met misdrijf tegen het leven gericht

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 18 juni 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging en bedreiging. De verdachte, geboren in 2005, werd beschuldigd van het medeplegen van poging tot doodslag, openlijke geweldpleging en bedreiging met misdrijven tegen het leven gericht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 10 oktober 2023, samen met medeverdachten, geweld heeft gepleegd tegen een slachtoffer op een metrostation in Amsterdam. De verdachte heeft één trap gegeven aan het slachtoffer, terwijl deze al op de grond lag en door anderen werd mishandeld. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor medeplegen van poging tot doodslag, maar dat de verdachte wel schuldig was aan openlijke geweldpleging en bedreiging. De rechtbank legde een taakstraf van 80 uur op en wees een vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toe, inclusief schadevergoeding voor materiële en immateriële schade. De rechtbank overwoog dat de bedreigingen van de verdachte aan de moeder van het slachtoffer, die ook getuige was van de mishandeling van haar zoon, ernstige gevolgen hadden voor haar gemoedstoestand. De rechtbank heeft de vordering tot schadevergoeding in natura voor een contactverbod toegewezen, maar het verbod om zich over de benadeelde partij uit te laten afgewezen. De uitspraak benadrukt de ernst van geweldsmisdrijven en de impact daarvan op slachtoffers en hun naasten.

Uitspraak

Vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/252130-24
Datum uitspraak: 18 juni 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 2005 te [geboorteplaats] ,
wonende op het adres [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 4 juni 2025. De verdachte was bij de behandeling van zijn strafzaak aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. R. Wiegant, en van wat de verdachte en zijn raadsman, mr. J.S. Jordan, naar voren hebben gebracht.
Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van de vordering van de benadeelde partij, [benadeelde partij] , en hetgeen door haar raadsvrouw, mr. A. Vossenberg, naar voren is gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd en na wijziging van de tenlastelegging – ten laste gelegd dat hij zich in Amsterdam schuldig heeft gemaakt aan:
1. het medeplegen van poging tot doodslag op [slachtoffer] op 10 oktober 2023. Impliciet subsidiair is dit ten laste gelegd als het medeplegen van poging tot zware mishandeling van [slachtoffer] ;
2. openlijke geweldpleging tegen [slachtoffer] op 10 oktober 2023;
3. bedreiging van [benadeelde partij] met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of zware mishandeling en/of brandstichting in de periode van 10 oktober 2023 tot en met 11 oktober 2023.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3. Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van feit 1.
De officier van justitie heeft wel gerekwireerd tot een bewezenverklaring van openlijke geweldpleging (feit 2) en bedreiging (feit 3). Verdachte heeft [slachtoffer] eenmaal geschopt en heeft hiermee een significante bijdrage geleverd aan het geweld dat tegen [slachtoffer] werd gepleegd. Vervolgens heeft verdachte verschillende berichten gestuurd naar [benadeelde partij] , de moeder van [slachtoffer] , waarin hij haar bedreigde met misdrijven tegen het leven, zware mishandeling en brandstichting. Deze berichten zijn voor [benadeelde partij] zeer beangstigend geweest, des te meer omdat zij even daarvoor via een video had waargenomen hoe haar zoon door meerdere jongens werd mishandeld.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken voor feit 1 omdat geen sprake is geweest van medeplegen. Een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten ontbrak. Daarnaast heeft verdachte geen opzet gehad op de dood van aangever of het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij aangever.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat feit 2 kan worden bewezenverklaard.
Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsman zich primair op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken omdat de dreigende woorden van verdachte een reactie waren op de uitlatingen van [benadeelde partij] tegen verdachte. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat de dreigende woorden van verdachte in deze context niet als bedreigend konden worden ervaren door [benadeelde partij] , waardoor dit de strafbaarheid van verdachte uitsluit en hij dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de inhoud van het dossier en de bespreking ter terechtzitting uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Verdachte is op 10 oktober 2023 op het [metrostation] in Amsterdam geweest, samen met in elk geval zes anderen (hierna: de medeverdachten). Toen aangever uit de metro stapte is medeverdachte [medeverdachte] op aangever afgerend en heeft hij aangever meerdere klappen gegeven. Aangever viel hierdoor op de grond. In de tussentijd hebben verdachte en de overige medeverdachten zich bij [medeverdachte] gevoegd. Terwijl aangever op de grond lag is er door de groep veelvuldig op aangever ingeslagen en getrapt. Hierbij is het hoofd van aangever meermalen geraakt. De rol van verdachte bij deze mishandeling bestaat uit het geven van één trap tegen of in de richting van aangever. Hierna trekt verdachte zich terug, terwijl de medeverdachten op aangever in blijven slaan en trappen. Na ongeveer een minuut rennen verdachte en de medeverdachten weg terwijl aangever gewond achterblijft op het metrostation.
Vrijspraak feit 1
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard wanneer is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij het tenlastegelegde af dat verdachte éénmaal tegen of in de richting van aangever heeft getrapt. Verdachte verklaart dat hij deze trappende beweging heeft gemaakt omdat hij makkelijk beïnvloedbaar is en omdat één van de medeverdachten hem
pushteom ook geweld te gebruiken. Na deze trap heeft verdachte afstand genomen van de geweldpleging.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten niet is komen vast te staan. De bijdrage van verdachte aan het onder feit 1 tenlastegelegde is naar het oordeel van de rechtbank van onvoldoende gewicht. Daarom zal verdachte worden vrijgesproken van het tenlastegelegde medeplegen van een poging tot doodslag dan wel het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Bewezenverklaring feiten 2 en 3
Met betrekking tot feit 2 stelt de rechtbank voorop dat van het ‘in vereniging’ plegen van geweld sprake is, indien de betrokkene een voldoende significante of wezenlijke bijdrage levert aan het geweld, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard behoeft te zijn.
Zoals de rechtbank hiervoor heeft vastgesteld, heeft verdachte één trap tegen of in de richting van [slachtoffer] gegeven, terwijl [slachtoffer] op de grond lag en ook werd geschopt en geslagen door de medeverdachten. Op grond hiervan staat voor de rechtbank vast dat de verdachte niet enkel de groep getalsmatig heeft versterkt, maar dat hij door te handelen als hiervoor vermeld, opzet heeft gehad op de ten laste gelegde geweldshandelingen en daaraan een voldoende significante bijdrage heeft geleverd. Daarmee komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde openlijke geweldpleging.
Omdat verdachte heeft bekend dat hij het onder feit 2 tenlastegelegde heeft begaan en zijn raadsman daarvoor geen vrijspraak heeft bepleit, zal de rechtbank op grond van artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) volstaan met een opgave van de gebruikte bewijsmiddelen ten aanzien van feit 2. Deze zijn opgenomen in
bijlage IIdie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingelast. Gelet op de standpunten van de officier van justitie en de raadsman behoeft dit oordeel geen verdere motivering.
De rechtbank is eveneens van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging van [benadeelde partij] met een misdrijf tegen het leven gericht, zware mishandeling en brandstichting (feit 3). De raadsman heeft bepleit dat de door verdachte geuite bedreigingen enkel een reactie waren op de door aangeefster naar verdachte gedane dreigende of discriminerende uitlatingen en daarnaast gelet op de algehele context geen strafbare bedreiging opleveren. De rechtbank stelt voorop dat een eerdere dreigende of discriminerende uitlating door [benadeelde partij] niet betekent dat de door verdachte daarna gestuurde spraakmemo’s, filmpje en berichten geen bedreiging opleveren. Er is sprake van een bedreiging als de door verdachte gestuurde uitlatingen van dien aard zijn dat deze de redelijke vrees konden opwekken dat aangeefster door de verdachte daadwerkelijk zou worden gedood, zwaar zou worden mishandeld of door verdachte haar woning in brand zou worden gestoken. De door verdachte gedane uitingen gaan ver de grens van iemand die boos wordt te buiten, zijn in objectieve zin zeer dreigend, zijn daarnaast geuit door een van de personen waarvan aangeefster wist dat hij betrokken was bij het in elkaar slaan van haar zoon en hebben aangeefster echt angstig gemaakt dat haar of haar zoon iets zou worden aangedaan. Hieruit concludeert de rechtbank dat verdachte meerdere bedreigingen heeft geuit richting [benadeelde partij] en komt daarmee tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank vindt op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
2.
op 10 oktober 2023 te Amsterdam, openlijk, te weten op het perron van [metrostation] , in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer] , door
- meermaals met kracht in het gezicht van voornoemde [slachtoffer] te slaan waardoor voornoemde [slachtoffer] op de grond viel en
- vervolgens meermaals met kracht (terwijl voornoemde [slachtoffer] op de grond lag) in het gezicht en tegen het hoofd en tegen de nek en tegen de rug en tegen het lichaam, van voornoemde [slachtoffer] te schoppen en te slaan en
- de voornoemde handelingen te filmen;
3.
in de periode van 10 oktober 2023 tot en met 11 oktober 2023 in Nederland [benadeelde partij] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling en met brandstichting, door
- op sociale media naar voornoemde [benadeelde partij] te sturen dat zij niet veilig is in haar huis en
- spraakberichten naar voornoemde [benadeelde partij] te sturen waarin hij, verdachte, zegt: "Als ik u was, zou ik niet naar de politie gaan, ik weet u te vinden" en "ik weet gewoon waar u woont ja, ik ga ervoor zorgen dat u niet meer thuis kan wonen. Ik zweer het op alles wat ik gelief heb" en "Uw zoon zodra die weer buiten is wordt het een liquidatie" en "Als ik meer van jullie had, ik zweer het, ik had een voor een jullie plat gelegd" en "Dreigementen zijn niet zomaar dreigementen. Mijn dreigementen worden waarheid" en
- berichten naar voornoemde [benadeelde partij] te sturen waarin hij, verdachte, zegt "Maar jij gaat het als eerste krijgen, zoals dit kijk goed en let heel goed op" en "goed oppassen mevrouw!" en vervolgens een video te sturen waarop te zien is dat er een raam wordt ingeslagen en het kozijn vervolgens in brand wordt gestoken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezenverklaarde feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren. Met zijn eis heeft de officier van justitie rekening gehouden met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman merkt op dat verdachte voldoet aan de criteria voor toepassing van het jeugdstrafrecht.
De raadsman zoekt primair aansluiting bij de eis van de officier van justitie. Subsidiair verzoekt de raadsman geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging en bedreiging. Verdachte heeft zich allereerst laten beïnvloeden om geweld te plegen jegens [slachtoffer] , waarmee hij een inbreuk heeft gemaakt op zijn lichamelijke integriteit. Vervolgens heeft verdachte ervoor gekozen om [benadeelde partij] , nadat zij was geconfronteerd met beelden van de mishandeling van haar zoon, te bedreigen. Door deze bedreigingen bestaat bij [benadeelde partij] tot de dag van vandaag nog de angst dat haar of haar zoon iets aangedaan zal worden. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Daarnaast rekent de rechtbank het verdachte aan dat de geweldshandelingen hebben plaatsgevonden op een openbaar metrostation waar ook andere mensen aanwezig waren. Geweldsmisdrijven zoals deze versterken de in de samenleving levende gevoelens van angst en onveiligheid op straat, in het bijzonder bij omstanders en passanten die ongewild getuige zijn geworden van het gewelddadige optreden van verdachte en de medeverdachten.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft rekening gehouden met het uittreksel justitiële documentatie (het strafblad) van verdachte van 1 mei 2025. Hieruit blijkt dat verdachte na de pleegdatum van de in dit vonnis bewezenverklaarde feiten op 13 november 2024 onherroepelijk is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 614 dagen, waarvan 360 dagen voorwaardelijk, voor onder andere twee bedreigingen. Gelet op deze veroordeling is artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing. Dit betekent dat de rechtbank rekening moet houden met de bepalingen over gelijktijdige bestraffing.
De rechtbank heeft ook rekening gehouden met het adviesrapport van de reclassering van 23 mei 2025, opgemaakt door reclasseringswerker [naam 1] , waarin wordt geadviseerd om bij een veroordeling een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen. Verdachte staat reeds onder toezicht in een andere strafzaak en het plan van aanpak onder dat toezicht is voldoende toegespitst op de risicofactoren om de kans op recidive te verlagen.
Verder wordt door de reclassering geadviseerd om het volwassenenstrafrecht toe te passen. Hierover wordt onder andere geschreven dat verdachte overkomt conform kalenderleeftijd en dat de mogelijkheden voor pedagogische beïnvloeding bij verdachte beperkt zijn. De rechtbank onderschrijft het advies van de reclassering en maakt de conclusies uit het adviesrapport tot de hare. De rechtbank zal daarom het volwassenenstrafrecht toepassen.
De strafoplegging
De rechtbank heeft acht geslagen op de door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (hierna: LOVS) vastgestelde oriëntatiepunten, ofwel de afspraken die rechtbanken onderling hebben gemaakt over op te leggen straffen voor dezelfde soort feiten. De LOVS oriëntatiepunten voor openlijke geweldpleging, lichamelijk letsel ten gevolge hebbend, en bedreiging zijn respectievelijk een onvoorwaardelijke taakstraf van 150 uren en een geldboete ter hoogte van € 350,00.
Gelet op de ernst van de feiten acht de rechtbank in beginsel een taakstraf conform de LOVS-richtlijnen passend en geboden. Echter, gelet op de eerdere veroordeling van verdachte op 13 november 2024 en gelet op het reeds lopende toezicht ziet de rechtbank reden om hiervan af te wijken. Alles afwegende acht de rechtbank een taakstraf van 80 uren passend en geboden.

8.Vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij]

De benadeelde partij vordert € 770,00 aan materiële schade en € 2.000,00 aan shockschade, beide hoofdelijk op te leggen, en € 500,00 aan immateriële schade. Verder wordt gevorderd voornoemde bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de pleegdatum tot aan de dag der algehele voldoening en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel. Tot slot vordert de benadeelde partij schadevergoeding in natura in de vorm van een contactverbod.
8.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij goed is onderbouwd. Hoewel een vergoeding wegens shockschade niet snel wordt toegewezen, is in dit geval in de basis aan alle voorwaarden voldaan om dat wel te doen. De gevorderde bedragen acht de officier van justitie niet onredelijk. Indien de rechtbank tot toewijzing van een vergoeding overgaat, acht de officier van justitie het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel raadzaam. Voor een contactverbod ziet de officier van justitie weinig reden.
8.2.
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van de shockschade en de gevorderde € 500,- in verband met de bedreiging heeft de verdediging verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren. Deze vorderingen zijn onvoldoende onderbouwd. Uit de door de benadeelde partij overgelegde verklaringen blijkt geen causaal verband tussen de psychische klachten van de benadeelde partij en het zien van de beelden waarin haar zoon wordt mishandeld. Daar komt bij dat er in de overgelegde medische stukken belangrijke gegevens zwart zijn gelakt, waardoor de verdediging niet goed in staat is om verweer te voeren. Een andere reden om de vordering ten aanzien van de shockschade niet-ontvankelijk te verklaren en daarnaast de vordering ten aanzien van de bedreiging te matigen is het eigen aandeel van de benadeelde partij. Zij is immers begonnen met het bedreigen van verdachte. Tegen de vordering tot vergoeding van materiële schade en de schadevergoeding in natura in de vorm van een contactverbod is door de verdediging geen verweer gevoerd.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
Materiële schade ad € 770,00
De vordering voor wat betreft de materiële schade is niet betwist en komt niet onredelijk voor . Het bedrag van € 770,00 wordt dan ook in het geheel en hoofdelijk toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 10 oktober 2023. Dit bedrag dient door verdachte te worden betaald, tenzij en voor zover dit reeds is voldaan door een ander of anderen.
Shockschade ad € 2.000,00
De Hoge Raad heeft in het
Hoogeveen-arrest [1] over shockschade het volgende overwogen. Iemand die een ander door zijn onrechtmatige daad doodt of verwondt, kan – afhankelijk van de omstandigheden waaronder die onrechtmatige daad en de confrontatie met die daad of de gevolgen daarvan, plaatsvinden – ook onrechtmatig handelen jegens degene bij wie die confrontatie een hevige emotionele schok teweeg brengt. Gezichtspunten die een rol spelen bij de beoordeling van de onrechtmatigheid jegens degene bij wie een hevige emotionele schok is teweeggebracht als hiervoor bedoeld (hierna: het secundaire slachtoffer) zijn onder meer:
  • de aard, de toedracht en de gevolgen van de jegens het primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad, waaronder de intentie van de dader en de aard en ernst van het aan het primaire slachtoffer toegebrachte leed;
  • de wijze waarop het secundaire slachtoffer wordt geconfronteerd met de jegens het primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad en de gevolgen daarvan. Daarbij kan onder meer worden betrokken of hij door fysieke aanwezigheid of anderszins onmiddellijk kennis kreeg van het onrechtmatige handelen jegens het primaire slachtoffer, of dat hij nadien met de gevolgen van dit handelen werd geconfronteerd. Bij een latere confrontatie kan een rol spelen in hoeverre zij onverhoeds was. Bij het aan dit gezichtspunt toe te kennen gewicht kan meewegen of het secundaire slachtoffer beroepsmatig of anderszins bedacht moest zijn op een dergelijke schokkende gebeurtenis;
  • de aard en hechtheid van de relatie tussen het primaire slachtoffer en het secundaire slachtoffer, waarbij geldt dat bij het ontbreken van een nauwe relatie niet snel onrechtmatigheid kan worden aangenomen.
De rechter moet aan de hand van onder meer deze gezichtspunten in hun onderlinge samenhang beschouwd van geval tot geval beoordelen of sprake is van onrechtmatigheid, waarbij niet op voorhand aan één van deze gezichtspunten doorslaggevende betekenis toekomt. Als één van deze gezichtspunten geen duidelijke indicatie voor het aannemen van onrechtmatigheid geeft, kan onrechtmatigheid desondanks worden aangenomen als de omstandigheden daarvoor, bezien vanuit de overige gezichtspunten, voldoende zwaarwegend zijn.
De rechtbank stelt vast dat bij de benadeelde partij (het secundaire slachtoffer) een hevige emotionele schok is teweeggebracht door de onmiddellijke en onverhoedse confrontatie met het jegens haar zoon (het primaire slachtoffer) gepleegde geweld. Op 10 oktober 2023 bevond de benadeelde partij zich samen met een vriend van haar zoon bij een bakker in Arnhem. Op enig moment snelde deze vriend in paniek de bakkerij binnen en zei tegen haar dat “het heel slecht ging met [slachtoffer] ”. Aansluitend liet hij haar beelden zien die op dat moment rondgingen op sociale media en die hij via Snapchat had ontvangen. Op deze beelden is te zien hoe haar zoon tegen de grond wordt geslagen, wordt omringd door een groep jongeren en meerdere keren wordt geschopt, waaronder een trap tegen zijn hoofd. Deze beelden zijn tijdens de geweldpleging gemaakt door een van de medeverdachten en klaarblijkelijk direct gedeeld via sociale media. De beelden zijn daarnaast voorzien van spottend commentaar. De benadeelde partij was vervolgens doodsbang dat haar zoon de mishandeling niet zou overleven of dat hij wellicht al was overleden. Pas anderhalf uur later kreeg zij te horen dat haar zoon nog leefde. Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld jegens de benadeelde partij.
Vervolgens is voor toewijzing van shockschade vereist dat het bestaan van geestelijk letsel in rechte kan worden vastgesteld. Er moet een rechtstreeks verband bestaan tussen het gevaarzettend handelen van verdachte enerzijds en het geestelijk letsel van het secundaire slachtoffer anderzijds. Ter onderbouwing heeft de benadeelde partij een verklaring van haar huisarts overgelegd, waarin staat dat zij getraumatiseerd is door de mishandeling van haar zoon en ook slachtoffer is van bedreiging. Verder verklaart de huisarts dat de benadeelde partij onder behandeling is bij een psycholoog en een EMDR-behandeling ondergaat. Daarnaast is een verklaring van haar psychotherapeut overgelegd, waarin wordt vermeld dat de benadeelde partij sinds 30 november 2023 in behandeling is. Sinds begin 2025 is deze behandeling geïntensiveerd met een medicatieconsult en een EMDR-behandeling. Volgens de psychotherapeut is sprake van ernstige problematiek. Hoewel uit de overgelegde verklaringen niet expliciet blijkt dat de psychische klachten het gevolg zijn van de confrontatie met het jegens haar zoon gepleegde geweld, acht de rechtbank dat wel aannemelijk. Dit mede gelet op het moment waarop de behandeling is gestart, namelijk 30 november 2023, in relatie tot de mishandeling van haar zoon en de daarmee samenhangende confrontatie op 10 oktober 2023.
Gelet op alle feiten en omstandigheden tezamen acht de rechtbank een vergoeding voor shockschade van € 1.000,00 billijk, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 10 oktober 2023. Dit bedrag dient door verdachte te worden betaald, tenzij en voor zover dit reeds is voldaan door een ander of anderen. Het meer of anders gevorderde zal worden afgewezen.
Immateriële schade ad € 500,00
De rechtbank heeft eerder in dit vonnis bewezenverklaard dat verdachte de benadeelde partij heeft bedreigd. Het ging daarbij onder meer om doodsbedreigingen en bedreigingen met het in brand steken van haar woning. De benadeelde partij stelt dat zij hierdoor geestelijk letsel heeft opgelopen en verwijst ter onderbouwing naar de overgelegde verklaringen van haar huisarts en psychotherapeut. Hoewel uit deze verklaringen niet expliciet volgt dat de psychische klachten rechtstreeks het gevolg zijn van de bedreigingen door verdachte, acht de rechtbank dit wel aannemelijk. Dit mede gelet op het moment waarop de behandeling is gestart, 30 november 2023, in relatie tot de in oktober 2023 geuite bedreigingen.
Bij het bepalen van de hoogte van de vergoeding heeft de rechtbank onder meer gekeken naar de ‘Smartengeldgids’ en naar bedragen die in soortgelijke zaken zijn toegekend. Gelet daarop acht de rechtbank het door de benadeelde partij gevorderde bedrag van € 500,00 redelijk. De vordering wordt daarom voor dit bedrag toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 oktober 2023.
Schadevergoeding in natura
De rechtbank overweegt dat overeenkomstig artikel 6:103 van het Burgerlijk Wetboek schadevergoeding wordt voldaan in geld, maar dat de rechter op vordering van de benadeelde schadevergoeding in een andere vorm dan betaling van een geldsom kan toekennen. In dit geval vordert de benadeelde partij een schadevergoeding in de vorm van een contactverbod, inhoudende dat verdachte geen contact mag opnemen met de benadeelde partij en zich niet over haar mag uitlaten. De rechtbank wijst de vordering toe voor zover het gaat om het opnemen van contact tussen verdachte en de benadeelde partij. De vordering is voldoende onderbouwd en door de verdediging niet betwist. Ook komt dit gedeelte van deze vordering de rechtbank niet onredelijk voor. Anders ligt dat bij het verbod om zich over de benadeelde partij uit te laten. De rechtbank vindt dit onderdeel van de vordering te verstrekkend. Dit deel van de vordering zal daarom worden afgewezen.
Schadevergoedingsmaatregel
In het belang van de benadeelde partij wordt, als extra waarborg voor betaling aan haar, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd. De rechtbank bepaalt de duur van de eventueel op grond van artikel 6:4:20 van het Wetboek van Strafvordering toe te passen gijzeling op 32 dagen.

9.Toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 57, 63, 141 en 285 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 6:103 van het Burgerlijk Wetboek.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder feit 1 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feiten 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 2:
openlijke geweldpleging;
ten aanzien van feit 3:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, met zware mishandeling en met brandstichting.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte
[verdachte]daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafvan
80 (tachtig) uren.
Beveelt dat, als verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren heeft verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 40 (veertig) dagen.
Wijst de vordering van de [benadeelde partij] gedeeltelijk toetot een bedrag van € 770,00 (zevenhonderd zeventig euro) aan vergoeding van materiële schade, € 1.000,00 (duizend euro) aan vergoeding van shockschade en € 500,00 (vijfhonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de strafbare feiten zijn gepleegd, te weten vanaf 10 oktober 2023.
Veroordeelt verdachte tot betaling aan [benadeelde partij] van € 500,00.
Veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [benadeelde partij] van € 1.770,00, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts hoofdelijk in de kosten door de benadeelde partij gemaakt ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Wijst de vordering van de benadeelde partij voor het overige af.
Legt aan verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij] aan de Staat € 500,00 (vijfhonderd euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 10 oktober 2023 tot aan de dag van de voldoening. Bepaalt daarbij de maximale duur van de gijzeling op 10 dagen.
Legt aan verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij] aan de Staat € 1.770,00 (duizend zevenhonderdzeventig euro en) te betalen, behalve voor zover dit bedrag al door of namens een ander is betaald, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 10 oktober 2023 tot aan de dag van de voldoening. Bepaalt daarbij de maximale duur van de gijzeling op 22 dagen.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij en/of zijn mededader heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Wijst de vordering tot schadevergoeding in natura deels toe. Verdachte mag gedurende een periode van 2 (twee) jaren op geen enkele wijze – direct of indirect – contact opnemen, zoeken of hebben met [benadeelde partij] , geboren op 1 mei 1985.
Wijst de vordering tot schadevergoeding in natura voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.M. Beunk, voorzitter,
mrs. L.F. Bögemann en D.G. Bertsch, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.A.W. Boeve, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 juni 2025.
[...]

1.[...]

3.[...]

Voetnoten

1.HR 28 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:958 (