3.3.Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank vindt niet bewezen dat [verdachte] de ten laste gelegde feiten heeft begaan, zodat hij moet worden vrijgesproken. Daarvoor vindt de rechtbank het volgende van belang.
Naar aanleiding van de ontstane verdenking van btw-fraude en belastingontduiking is de FIOD een overzoek gestart met de naam Havana-Bakeliet.
Als verdachten in Nederland zijn, onder meer, aangemerkt:
[medeverdachte 1] ,
[medeverdachte 2] en de onderneming [bedrijf 1] ( [bedrijf 1] ),
[verdachte] en zijn eenmanszaak [bedrijf 2] ( [bedrijf 2] ),
[medeverdachte 3] en zijn onderneming [bedrijf 3] ( [bedrijf 3] ),
[medeverdachte 4] en zijn onderneming [bedrijf 4] ( [bedrijf 4] ).
De btw-carrouselfraude
[verdachte] en zijn medeverdachten hielden zich bezig met de handel in het doorgeleiden van internationale VoIP gesprekken (hierna: de handel in VoIP belminuten). Uit het onderzoek van de FIOD komt naar voren dat een internationale criminele organisatie meerdere ketens van ondernemingen heeft opgezet. Deze ketens bestonden uit twee verschillende typen handelslijnen, die in combinatie met elkaar gebruikt werden om btw-carrouselfraude te plegen. Het betreft:
1.
De contra carrousellijn
Dit type handelslijn had als doel de te stelen btw gelden in handen te brengen van de criminele organisatie.
2.
De carrousellijn of plofferlijn
Dit type handelslijn had als doel om de btw afdrachtverplichting te laten verdwijnen. Om dit te bereiken werd de btw afdrachtverplichting door middel van vermoedelijk voorgewende dienstverlening doorgeschoven naar een onderneming die geen administratie bijhield en de verschuldigde btw niet afdroeg: de ploffer.
In deze lijnen zaten verschillende ‘schakels’, dat wil zeggen ondernemingen die verschillende rollen vervulden.
Ploffer
Eén van de ondernemingen die in het dossier als ploffer naar voren komt is [bedrijf 1] (hierna: [bedrijf 1] ).
Buffer
Ter afscherming van de fraude werden zogenaamde bufferondernemingen gebruikt. Onder meer [bedrijf 2] (hierna: [bedrijf 2] ), de eenmanszaak van [verdachte] , is in het dossier aangemerkt als buffer.
Broker
In zowel de carrousellijn/plofferlijn als in de contra carrousellijn bevond zich een onderneming die in het dossier wordt aangeduid als contra trader of balanced broker (hierna: broker). Brokers zijn de laatste binnenlandse schakels in de keten. De broker had in de contra carrousellijn een buitenlandse vennootschap als leverancier en een binnenlandse buffer als klant. Vanuit de buitenlandse vennootschap ontving de broker een factuur met 0% btw. Aan de binnenlandse klant stuurde de broker een factuur met 21% btw. Door deze positie in de contra carrousellijn kreeg de broker een btw-afdrachtverplichting. Per saldo moest de broker 21% aan btw aan de Belastingdienst afdragen. Dit werd door de criminele organisatie voorkomen door deze btw-afdrachtverplichting met een contratrade te verschuiven naar een ploffer.
Methode
Hiervoor werd de carrousellijn/plofferlijn gebruikt. In deze carrousellijn leverde de broker belminuten aan de buitenlandse vennootschap en nam de belminuten af van een binnenlandse buffer. De buitenlandse vennootschap kreeg een factuur van de broker met 0% btw. De broker ontving zelf een factuur van de buffer met 21% btw.
Door de financiële omvang (de omzet) van de beide typen handelslijnen (de carrousellijn en de contra carrousellijn) op elkaar of te stemmen, werd de btw-positie van de broker naar nagenoeg nul gebracht. Onder meer [bedrijf 5] (hierna: [bedrijf 5] ) is in het dossier aangemerkt als broker.
[onderneming] is in het onderzoek naar voren gekomen als de partij die de voor de btw carrouselfraude benodigde werkkapitaal verschafte. [onderneming] verschafte financiering aan de kleinere telecommunicatie ondernemingen, die diensten leverden aan grotere telecommunicatie ondernemingen, zoals [telecombedrijf] (hierna: [telecombedrijf] ). Door middel van cessie werd bewerkstelligd dat de vorderingen uit hoofde van de facturen van de klant van [onderneming] aan de grotere telecommunicatie onderneming, rechtstreeks door die grotere telecommunicatie onderneming aan [onderneming] werden betaald. Met deze directe betaling werd het bruto bedrag van de factuur van de klant ontvangen en daarmee kregen [onderneming] en de criminele organisatie de beoogd te ‘stelen’ btw-gelden in handen. Het Openbaar Ministerie heeft met [onderneming] een schikking getroffen wegens haar rol in de criminele organisatie, de btw-fraude en wegens valsheid in geschrifte voor een totaalbedrag van € 7.7 miljoen.
Op basis van de facturen van alle entiteiten in de btw-carrousels, zou over het 4e kwartaal van 2016 $ 3.699.180,60 aan btw moeten zijn afdragen. Van dit bedrag is $ 3.676.259,54 niet afgedragen door de ploffers in de carrousellijnen aan de Belastingdienst. Over het 1e kwartaal van 2017 zou er in de ketens in totaal $ 7.077.748,64 afgedragen moeten worden aan de Belastingdienst. Van dit bedrag is $ 6.971.723,89 niet afgedragen.
De wetenschap van [verdachte] over de btw-carrouselfraude
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat [verdachte] wist dat er sprake was van een btw-carrousel, waarvan hijzelf onderdeel was. De officier van justitie leidt dit onder meer af uit het gegeven dat zowel zijn afnemer ( [bedrijf 5] ) als leverancier ( [bedrijf 1] ) door derden zijn ‘aangeleverd’ en dat hij ervan op de hoogte was dat hij een bepaalde ‘positie’ in de keten innam. Zo schrijft medeverdachte [medeverdachte 1] op 8 december 2016 (DOC-881, p.1.) aan [verdachte] :
Ik heb dan de nummers 3-2 etc voor je.Waarop [verdachte] antwoordt:
Wat zijn dat ??? Je zei dat ik was nr 4??
[verdachte] heeft in dit verband op de zitting verklaard dat hij [medeverdachte 1] al ruim 20 jaar uit de telecombranche kent en als een goede betrouwbare zakenrelatie beschouwt. Hij dacht dat de ‘deal’ die hem werd aangeboden het spreekwoordelijke goudklompje was waar hij met zijn onderneming al jaren naar op zoek was. Hij wist enkel wie zijn leverancier en afnemer waren en had geen zicht op hoe de keten verder in elkaar stak.
De officier van justitie gaat er verder vanuit dat [verdachte] geen eigen ‘switch’ had, en hij dus geen daadwerkelijke werkzaamheden met economische toegevoegde waarde kan hebben verricht. Ook gaat de officier van justitie er, onder verwijzingen naar de verklaring van [verdachte] bij de FIOD, vanuit dat hij geen toegang had tot zijn account op het betalingsplatform [naam 1] waarop de betalingen werden verricht.
[verdachte] weerspreekt dit en stelt dat hij wel een switch had waar de belsignalen doorheen werden geleid. Tijdens zijn eerste verhoor verklaarde hij hierover:
Ik had zelf een switch in India. [naam 2] wilde dat ik met een nieuwe switch ging werken. Dat heb ik in eerste instantie gedaan maar later ben ik met mijn eigen switch gaan werken. De switch van [bedrijf 6] kosten mij $ 600 per maand. Mijn eigen switch kostte mij $ 125 per maand. Ik wilde dus met mijn eigen switch werken. Uiteindelijk heb ik ongeveer 2 á 3 maanden met de switch van [bedrijf 6] gewerkt. Ik vond het vreemd dat er op sommige dagen geen belminuten waren en andere dagen weer veel. Ik heb daar vragen over gesteld. Via de computer kan ik de gegevens van mijn switch inzien. Ik controleer altijd aan de hand van de CDR’s de gegevens op de facturen.Ook op de zitting heeft [verdachte] verklaard dat hij over een eigen switch beschikte. Met betrekking tot het betalingsplatform heeft [verdachte] op de zitting verklaard dat hij wel degelijk toegang had tot zijn account en dat hij ook daadwerkelijke betalingen heeft verricht. Of hij ook grote bedragen kan overboeken naar zijn privérekening weet hij niet, omdat hij dit nooit heeft geprobeerd.
De officier van justitie heeft ten slotte naar voren gebracht dat [verdachte] op 29 mei 2017 achteraf om facturen van [bedrijf 1] heeft gevraagd, terwijl het VoIP verkeer op dat moment al gestopt was en leidt hieruit af dat kennelijke sprake was van fictief belverkeer.
[verdachte] heeft hierover verklaard dat de betalingen al waren verricht op basis van gegevens uit de switch, maar dat hij alsnog de facturen nodig had voor zijn administratie en het doen van btw-aangifte. Dat het belverkeer in de periode waar de facturen op zien al was gestopt, wordt door de verdediging betwist.
De verdediging heeft nog gewezen op een afgeluisterd gesprek van 7 juni 2017. [verdachte] zegt dan tegen zijn gesprekspartner dat de politie en FIOD voor zijn deur staan. Hij zegt:
Ik kan maar één ding bedenken want dat is het enige wat ik doe en dat is het verhaal van met [naam 3] en dat is volgens mij niet crimineel. Dus ik weet niet wat het is.De andere persoon zegt:
pas op he dat je mobieltje niet afgeluisterd wordt. [verdachte] zegt daarop:
Nou, maakt mij niet uit, ik heb niks te verbergen. (…) Ik heb gehandeld volgens de Nederlandse wetgeving. (…) dat er een onderzoek gaande is daar is niks mis mee. Als er een rotte appel is dan moet die er meteen uitgesneden worden. Ze zeiden u wordt verdacht lid te zijn van een criminele organisatie, ik denk van hallo, waar hebben we het over, ik weet van niks joh. Dit is regulier verkeer.
Conclusie van de rechtbank
De rechtbank komt tot de conclusie dat op grond van het dossier en het verhandelde op de zitting – ook niet in onderling samenhang bezien – niet kan worden vastgesteld dat [verdachte] wist dat er sprake was van btw-carrouselfraude.
Daarbij overweegt de rechtbank nadrukkelijk dat deze wetenschap moet worden vastgesteld ten tijde van de deelname aan de strafbare feiten en dat de beoordeling achteraf, tegen de achtergrond en met kennis van het gehele dossier, een andere is.
3.3.1.Medeplegen van valsheid in geschrift (feit 2)
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de facturen op de tenlastelegging vals zijn, omdat alle belminuten in de keten schijnhandel betreffen.
Het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) heeft gesprekken onderzocht die de verschillende ondernemingen in de handelslijnen in dit dossier hebben getransporteerd. Het NFI vergeleek daarbij twee hypothesen:
Hypothese 1: De Call Detail Records (CDR’s) zijn vastgelegd als onderdeel van het opzetten en afbreken van gesprekken die een andere grondoorzaak hebben dan communicatie tussen één of meer natuurlijke personen per gesprek.
Hypothese 2: De CDR’s zijn vastgelegd als onderdeel van het opzetten en afbreken van gesprekken waarbij tenminste één van de partijen een natuurlijk persoon is.
Het NFI concludeert dat het veel waarschijnlijker is dat hypothese 1 waar is, dan dat hypothese 2 waar is.
Ook uit onderzoek van [telecombedrijf] komt naar voren dat het verkeerspatroon zodanig is dat het geen menselijk gegenereerd verkeer kan betreffen maar
computer generatedis.
[verdachte] heeft verklaard dat [bedrijf 2] een ‘switch’ had waar de belsignalen doorheen werden geleid. Op basis van de gegevens uit de switch werden facturen opgemaakt. Hij kon zelf zien dat deze minuten gemaakt werden.
Hoewel op basis van het rapport van het NFI en het onderzoek van [telecombedrijf] betoogd kan worden dat (een deel van) de belminuten
computer generatedzijn, kan daaruit naar het oordeel van de rechtbank niet de conclusie worden getrokken dat de opgemaakte facturen vals zijn. Daarvan zou slechts sprake zijn als vast zou komen te staan dat in het geheel geen verkeer zou zijn doorgeleid en enkel sprake is van een papieren werkelijkheid. De facturen van [bedrijf 2] lijken echter gebaseerd op daadwerkelijk doorgeleid telefoonverkeer. Dat dit telefoonverkeer mogelijk (deels) door een computer is gegenereerd, doet daar niet aan af.
Nu de rechtbank niet kan vaststellen dat de facturen vals zijn, zal verdachte worden vrijgesproken van feit 2.
3.3.2.Onjuiste aangiften omzetbelasting (feit 1)
[verdachte] wordt verder verweten dat hij over het 4e kwartaal van 2016 en het 1e kwartaal van 2017 opzettelijk onjuiste of onvolledige aangiften omzetbelasting heeft ingediend.
Uit schema 1 van DOC-1342A blijkt dat [bedrijf 2] over de periode van 16 september 2016 tot en met 31 december 2016 in totaal $ 12.698.878,25 aan [bedrijf 5] heeft gefactureerd, waarvan $ 2.203.937,55 aan btw. [bedrijf 1] heeft over deze periode $ 12.668.988,48 aan [bedrijf 2] gefactureerd, waarvan $ 2.198.750,07 aan btw. Deze facturen zijn niet verwerkt in de aangifte omzetbelasting van [bedrijf 2] . Over het vierde kwartaal van 2016 is namelijk een omzet aangegeven van € 2.542,-, waarvan € 430,- omzetbelasting. [verdachte] heeft verklaard dat hij de facturen niet heeft verwerkt in zijn aangifte, omdat de facturen niet klopten en hij wilde voorkomen dat hij ten onrechte een aanzienlijk bedrag aan vooraftrek zou ontvangen. [verdachte] heeft dit gemeld bij de Belastingdienst en daarop is aangegeven dat hij een suppletieaangifte kon indienen.
Uit schema 5 van DOC-1342A blijkt dat [bedrijf 2] over de periode van 1 januari 2017 tot 31 maart 2017 in totaal $ 2.790.492,36 aan [bedrijf 5] heeft gefactureerd, waarvan $ 484.300,31 aan btw. [bedrijf 1] heeft over deze periode $ 2.610.736,86 aan [bedrijf 2] gefactureerd, waarvan $ 453.103,09 aan btw. Ook deze facturen zijn niet verwerkt in de aangifte omzetbelasting. In de aangifte omzetbelasting is namelijk opgenomen dat er € 0 omzetbelasting verschuldigd was. Verdachte heeft aangegeven dat er nog administratie ontbrak en een suppletieaangifte kon worden ingediend.
Alhoewel uit het bovenstaande op zichzelf bezien volgt dat de door [verdachte] ingediende belastingaangiften onjuist waren, leidt dit enkele feit niet tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde. Niet kan worden vastgesteld dat [verdachte] met het niet verantwoorden van de genoemde facturen in zijn btw-aangiften, (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het doen van onjuiste aangiften omzetbelasting. De door [verdachte] gegeven verklaringen zijn niet nader onderzocht. Voorts kan niet worden gezegd dat deze handelswijze van [verdachte] verband hield met de btw-carrouselfraude waarop het dossier ziet. [verdachte] is immers aangemerkt als een buffer en niet als een ploffer, zodat het niet in de modus operandi van de carrousel past om de op de facturen vermelde bedragen niet in de aangiften te verantwoorden. Van btw-fraude is in zoverre geen sprake. Het verwijt van het opzettelijk doen van onjuiste btw-aangiften houdt volgens het dossier verband het feit dat [bedrijf 2] een schakel vormde in de btw-carrouselfraude. De rechtbank oordeelt hierover als volgt.
De rechtbank stelt voorop dat een belastingplichtige die zelf (actief) btw-fraude pleegt ter zake van zijn aan- en/of verkopen in dat kader geen recht heeft op aftrek van voorbelasting . Voor de belastingplichtige die weet dat hij (passief) deelneemt aan een handeling die onderdeel is van een btw-fraude, geldt hetzelfde.Indien die vooraftrek dan toch wordt toegepast, is sprake van een onjuiste belastingaangifte.
Nu [verdachte] in de voorliggende aangiften geen btw-aftrek heeft geclaimd kan niet worden gezegd dat de aangiften in dat opzicht onjuist zijn. Reeds om die reden kan geen bewezenverklaring volgen. Zelfs als ervan uit wordt gegaan dat met de ingediende aangiften te weinig btw is aangegeven en dit ertoe kan strekken dat ten onrechte vooraftrek is genoten voor aan [bedrijf 2] in rekening gebrachte btw, leidt dit niet tot een bewezenverklaring. Zoals hiervoor reeds is beschreven, volgt uit het dossier niet dat [verdachte] wetenschap had dat elders in de keten btw-fraude werd gepleegd en evenmin dat hij zelf (actief) fraude heeft gepleegd. Van opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, op het doen van onjuiste aangiften is dus evenmin gebleken.
Gelet hierop, zal verdachte worden vrijgesproken van feit 1.