ECLI:NL:RBAMS:2025:4641

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 juli 2025
Publicatiedatum
3 juli 2025
Zaaknummer
13/118271-25
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel van Polen

Op 8 juli 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de District Court in Zamość, Polen. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1989, die zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland gedetineerd is. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 24 juni 2025 gehouden, waarbij de officier van justitie, mr. A.L. Wagenaar, aanwezig was. De opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. A.E.M.C. Koudijs, en een tolk in de Poolse taal.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering. De opgeëiste persoon heeft verklaard dat de in het EAB vermelde persoonsgegevens correct zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd en de gevangenhouding bevolen. De feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, zijn onder andere fraude, waarvoor in Polen een vrijheidsstraf van één jaar en zeven maanden is opgelegd, waarvan nog één jaar en vier maanden resteert.

De raadsman heeft verzocht om de overlevering te weigeren, onder andere vanwege de omstandigheden in de Poolse gevangenissen en de disproportionaliteit van de opgelegde straf. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat deze argumenten geen grond vormen voor weigering van de overlevering, aangezien de opgeëiste persoon niet kan worden gelijkgesteld met een Nederlander en er geen objectieve gegevens zijn die wijzen op schending van grondrechten in detentie. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten de overlevering toe te staan, waarbij de relevante wetsbepalingen zijn toegepast.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/118271-25
Datum uitspraak: 8 juli 2025
UITSPRAAK
op de vordering van 24 april 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 25 september 2024 door
the District Court in Zamość(Polen, hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1989,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in [detentieplaats] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 24 juni 2025, in aanwezigheid van mr. A.L. Wagenaar, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. A.E.M.C. Koudijs, advocaat in Utrecht, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek de gevangenhouding bevolen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt:
  • een vonnis van 16 september 2016 van
  • een arrest 17 januari 2017 van
Het EAB vermeldt dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissingen in eerste aanleg en in hoger beroep heeft geleid. Van weigering van de overlevering op grond van artikel 12 OLW kan dus geen sprake zijn.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van één jaar en zeven maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog één jaar en vier maanden. De vrijheidsstraf is uiteindelijk aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde arrest.
Dit arrest betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]

4.Strafbaarheid

4.1
Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft vermeld dat de strafbare feiten 2, 3 en 4 vallen onder een zogenoemd lijstfeit, namelijk lijstfeit 8 in de lijst van bijlage 1 bij de OLW:
fraude, met inbegrip van fraude waardoor de financiële belangen van de Gemeenschap worden geschaad zoals bedoeld in de Overeenkomst van 26 juli 1995 aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van deze feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.
4.2
Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten 1 en 5 niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht telkens op:
oplichting.

5.Verzoek weigering overlevering en overname straf door Nederland

De raadsman heeft de rechtbank verzocht de overlevering te weigeren en te bepalen dat de opgeëiste persoon zijn straf in Nederland mag ondergaan. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat Polen geen rechtsstaat is, hetgeen blijkt uit de omstandigheden dat aan de opgeëiste persoon in Polen een disproportionele straf is opgelegd, dat de opgeëiste persoon inmiddels in Polen ook wordt vervolgd voor ‘ontsnappen uit de gevangenis’, wat in Nederland niet strafbaar is, en dat de omstandigheden in de Poolse gevangenissen slecht zijn.
In de aangevoerde omstandigheden, waaraan de raadsman ook desgevraagd geen juridische duiding heeft gegeven, ziet de rechtbank geen grond om de overlevering te weigeren dan wel geen gevolg te geven aan het EAB.
Allereerst is van belang dat weigering van de overlevering en overname van de tenuitvoerlegging van de straf door Nederland op grond van artikel 6a, OLW bij een vreemdeling slechts mogelijk is indien die vreemdeling met een Nederlander kan worden gelijkgesteld. Gesteld noch gebleken is dat de opgeëiste persoon voldoet aan de voorwaarden voor gelijkstelling met een Nederlander.
Verder is het in beginsel niet aan de rechtbank als uitvoerende rechterlijke autoriteit in een overleveringsprocedure een oordeel te vellen over de (on)evenredigheid van de aan de opgeëiste persoon in Polen opgelegde straf. Het mogelijk onevenredige karakter van de in de uitvaardigende lidstaat opgelegde straf levert geen grond op voor verplichte of facultatieve weigering van de tenuitvoerlegging van een Europees aanhoudingsbevel in de zin van artikelen 3, 4 en 4 bis van Kaderbesluit 2002/584. Voor zover de raadsman in dit kader heeft beoogd een beroep te doen op het bepaalde in artikel 11 OLW wegens een mogelijke schending van artikel 49, derde lid, Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, slaagt dit beroep alleen al niet omdat de raadsman op geen enkele manier heeft onderbouwd dat in het geval van de opgeëiste persoon de opgelegde straf onevenredig is aan de strafbare feiten.
Wat betreft de vervolging van de opgeëiste persoon in Polen voor ‘ontsnappen uit de gevangenis’ geldt dat het onderhavige EAB niet ziet op die vervolging. Het is dus geen factor die de rechtbank meeweegt bij de beslissing over het onderhavige EAB.
Tot slot geldt ten aanzien van de detentieomstandigheden voor veroordeelde gedetineerden in Polen die een straf ondergaan, geen algemeen gevaar van schending van grondrechten in detentie. De verklaring van de opgeëiste persoon over zijn ervaringen in detentie in Polen levert geen objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens op die nopen tot een ander oordeel. De detentieomstandigheden geven dus geen aanleiding de overlevering te weigeren.

6.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 326 Wetboek van Strafrecht en 2, 5 en 7 van de OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the District Court in Zamość(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. O.P.M. Fruytier, voorzitter,
mrs. M.C. Danel en L. Sanders, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.R. Eijsten, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 8 juli 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.