ECLI:NL:RBAMS:2025:4637

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 juli 2025
Publicatiedatum
3 juli 2025
Zaaknummer
8106087822
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor valselijk opmaken van facturen en vrijspraak voor onjuiste aangiften omzetbelasting in het kader van btw-carrouselfraude

Op 3 juli 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van valsheid in geschrifte en het doen van onjuiste aangiften omzetbelasting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, geboren in 1971 en wonende op een onbekend adres, feitelijk leiding heeft gegeven aan het opmaken van valse facturen in de periode van 1 oktober 2016 tot en met 4 januari 2017. Deze facturen waren bedoeld om als echt en onvervalst te worden gebruikt in de bedrijfsadministratie van zijn onderneming, [bedrijf 4]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte geen reële dienstverlening heeft verricht en dat de facturen zijn opgemaakt op basis van schijntransacties. Hierdoor is de verdachte vrijgesproken van het doen van onjuiste aangiften omzetbelasting, omdat er geen belastbare feiten waren die tot belastingheffing hadden geleid. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis van 60 dagen indien de taakstraf niet naar behoren wordt verricht. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak is overschreden, wat heeft geleid tot een mildere straf.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 81/060878-22
Datum uitspraak: 3 juli 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1971,
wonende op het [adres] ,
hierna: [verdachte] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 17, 20 en 25 maart 2025 en 1, 9, 10 en 14 april 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.O. van Driel, en van wat de raadsvrouw van [verdachte] , mr. E. van de Rakt, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan [verdachte] is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich in Breda en/of Rotterdam en/of Apeldoorn heeft schuldig gemaakt aan:
feitelijk leidinggeven aan het medeplegen van opzettelijk onjuiste of onvolledige aangiften omzetbelasting doen, terwijl die feiten ertoe strekten dat te weinig belasting werd geheven, in de periode van 27 januari 2017 en 15 april 2017. Subsidiair zijn deze handelingen ten laste gelegd als het medeplegen van opzettelijk onjuiste of onvolledige belastingaangifte doen;
feitelijk leidinggeven aan het medeplegen van het valselijk opmaken van facturen en de bedrijfsadministratie, met het oogmerk om deze als echt en onvervalst te gebruiken, in de periode van 1 oktober 2016 tot en met 4 januari 2017. Subsidiair zijn deze handelingen ten laste gelegd als het medeplegen van valsheid in geschrift.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezen.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen bewijsverweren gevoerd.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen het volgende vast. [1]
Naar aanleiding van de ontstane verdenking van btw-fraude en belastingontduiking is de FIOD een overzoek gestart met de naam Havana-Bakeliet.
Als verdachten in Nederland zijn, onder meer, aangemerkt:
[medeverdachte 1] ,
[medeverdachte 2] en de onderneming [bedrijf 1] ( [bedrijf 1] ),
[medeverdachte 3] en zijn eenmanszaak [bedrijf 2] ( [bedrijf 2] ),
[medeverdachte 4] en zijn onderneming [bedrijf 3] ( [bedrijf 3] ),
[verdachte] en zijn onderneming [bedrijf 4] ( [bedrijf 4] ).
De btw-carrouselfraude
[verdachte] en zijn medeverdachten hielden zich bezig met de handel in het doorgeleiden van internationale VoIP gesprekken (hierna: de handel in VoIP belminuten). [2] Uit het onderzoek van de FIOD komt naar voren dat een internationale criminele organisatie meerdere ketens van ondernemingen heeft opgezet. Deze ketens bestonden uit twee verschillende typen handelslijnen, die in combinatie met elkaar gebruikt werden om btw-carrouselfraude te plegen. Het betreft:
1.
De contra carrousellijn
Dit type handelslijn had als doel de te stelen btw-gelden in handen te brengen van de criminele organisatie.
2.
De carrousellijn of plofferlijn
Dit type handelslijn had als doel om de btw-afdrachtverplichting te laten verdwijnen. Om dit te bereiken werd de btw-afdrachtverplichting door middel van de vermoedelijk voorgewende dienstverlening doorgeschoven naar een onderneming die geen administratie bijhield en de verschuldigde btw niet afdroeg: de ploffer. [3]
In deze lijnen zaten verschillende ‘schakels’, dat wil zeggen ondernemingen die verschillende rollen vervulden.
Ploffer
Eén van de ondernemingen die in het dossier als ploffer naar voren komt is [naam 1] (hierna: [naam 1] ). [4] Uit gegevens van de Belastingdienst komt naar voren dat over het 4e kwartaal van 2016 en het 1e kwartaal van 2017 ten onechte een nihil respectievelijk geen aangifte omzetbelasting door [naam 1] is ingediend. De opgelegde naheffingsaanslagen zijn niet betaald. [5] De Belastingdienst is er niet in geslaagd een bedrijfsbezoek te verrichten omdat op het bedrijfsadres van [naam 1] niemand werd aangetroffen. De FIOD kon niet in contact komen met [naam 1] of haar bestuurder en haar bestuurder had zich formeel uitgeschreven uit Nederland. [6]
Buffer
Ter afscherming van de fraude werden bufferondernemingen gebruikt. [7] Onder meer [bedrijf 4]
,de vennootschap waarvan verdachte middellijk directeur was, [8] is aangemerkt als buffer. [bedrijf 3] is aangemerkt als super buffer. [9]
Broker
In zowel de carrousellijn/plofferlijn als in de contra carrousellijn bevond zich een onderneming die in het dossier wordt aangeduid als contra trader of balanced broker (hierna: broker). Brokers zijn de laatste binnenlandse schakels in de keten. De broker had in de contra carrousellijn een buitenlandse vennootschap als leverancier en een binnenlandse buffer als afnemer. Vanuit de buitenlandse vennootschap ontving de broker een factuur met 0% btw. Aan de binnenlandse afnemer stuurde de broker een factuur met 21% btw. Door deze positie in de contra carrousellijn kreeg de broker een btw-afdrachtverplichting. Per saldo moest de broker 21% aan btw aan de Belastingdienst afdragen. Dit werd door de criminele organisatie voorkomen door deze btw-afdrachtverplichting met een contratrade te verschuiven naar een ploffer.
Methode
Hiervoor werd de carrousellijn/plofferlijn gebruikt. In deze carrousellijn leverde de broker belminuten aan de buitenlandse vennootschap en nam deze af van een binnenlandse buffer. De buitenlandse rechtspersoon kreeg een factuur van de broker met 0% btw. De broker ontving zelf een factuur van de buffer met 21% btw.
Door de financiële omvang (de omzet) van de beide typen handelslijnen (de carrousellijn en de contra carrousellijn) op elkaar of te stemmen, werd de btw positie van de broker naar nagenoeg nul gebracht. [10] Onder meer [onderneming 1] (
hierna: [onderneming 1] )is in het dossier aangemerkt als broker.
[onderneming 2] is in het onderzoek naar voren gekomen als de partij die de voor de btw-carrouselfraude benodigde werkkapitaal verschafte. [onderneming 2] verschafte financiering aan de kleinere telecommunicatie ondernemingen, die diensten leverden aan grotere telecommunicatie ondernemingen, zoals [communicatieonderneming] . [11] Door middel van cessie werd bewerkstelligd dat de vorderingen uit hoofde van de facturen van de klant van [onderneming 2] aan de grotere telecommunicatie onderneming, rechtstreeks door die grotere telecommunicatie onderneming aan [onderneming 2] werden betaald. Met deze directe betaling werd het bruto bedrag van de factuur van de klant ontvangen en daarmee kregen [onderneming 2] en de criminele organisatie de beoogd te ‘stelen’ btw-gelden in handen. [12] Het Openbaar Ministerie heeft met [onderneming 2] een schikking getroffen wegens haar rol in de criminele organisatie, de btw-fraude en wegens valsheid in geschrifte voor een totaalbedrag van € 7.7 miljoen. [13]
Op basis van de facturen van alle entiteiten in de btw-carrousels, zou over het 4e kwartaal van 2016 $ 3.699.180,60 aan btw moeten zijn afdragen. Van dit bedrag is $ 3.676.259,54 niet afgedragen aan de Belastingdienst. [14] Over het 1e kwartaal van 2017 zou er in de ketens in totaal $ 7.077.748,64 afgedragen moeten worden aan de Belastingdienst. Van dit bedrag is $ 6.971.723,89 niet afgedragen. [15]
De handel in VoIP belminuten van [bedrijf 4]
Uit het dossier komt naar voren dat [bedrijf 4] in 2016 en 2017 belminuten heeft ingekocht van [naam 1] en deze belminuten één op één heeft door gefactureerd aan [onderneming 1] . [16] Uit schema 1 van DOC-1342A blijkt dat [bedrijf 4] daarvoor over de periode van 16 september 2016 tot en met 31 december 2016 in totaal $ 8.521.782,06 aan [onderneming 1] heeft gefactureerd [17] , waarvan $ 1.478.986,97 aan btw. [naam 1] heeft over deze periode in totaal $ 8.513.268,87 aan [bedrijf 4] gefactureerd, waarvan $ 1.477.509,47 aan btw. [18]
Uit schema 5 van DOC-1342A blijkt dat [bedrijf 4] over de periode 1 januari 2017 tot 31 maart 2017 in totaal $ 8.247.232,07 aan [onderneming 1] heeft gefactureerd, [19] waarvan $ 1.431.337,80 aan btw. Over deze periode heeft [naam 1] in totaal $ 8.230.770,52 aan [bedrijf 4] gefactureerd, waarvan $ 1.428.480,83 aan btw.
[boekhouder] heeft namens [bedrijf 4] belastingaangifte gedaan over deze tijdvakken. [20] Zij heeft deze aangiften ingediend op basis van de facturen die zij van [verdachte] heeft ontvangen. [21]
Op de computer van [verdachte] zijn onder meer de volgende Skype-berichten tussen [bedrijf 4] en ‘ [bedrijf 5] ’ aangetroffen:
[bedrijf 4] 23-1-2017 Hi [bedrijf 5] , I’d like to add you as a
contact.
[bedrijf 5] 23-1-2017 Can you do the invocies now?
[bedrijf 5] 23-1-2017 and meet [naam 2] later in the evening?
[…]
[bedrijf 5] 23-1-2017 u need to create invoice for my
core
[bedrijf 4] 23-1-2017 ok [22]
[bedrijf 5] 23-1-2017 u can go and meet [naam 2] and sign
agreement [23]
[bedrijf 5] 26-1-2017 [onderneming 1] AND [bedrijf 4] -agreement
already done – u signed it in [naam 2]
office
[bedrijf 5] 26-1-2017 now u need to make ur company
agreement
[bedrijf 5] 26-1-2017 and sign it with supplier
[bedrijf 5] 26-1-2017 [naam 1] [24]
Op 5 en 13 april 2017 heeft de Belastingdienst een bedrijfsbezoek afgelegd bij [bedrijf 4] , waarna een vervolgbezoek in de week van 24 april 2017 is aangekondigd. Uit een door de Belastingdienst opgesteld memo naar aanleiding van deze bezoeken volgt dat [verdachte] heeft verklaard geen enkele kennis te hebben van VoIP en niet te weten of hij gebruik maakt van een switch. [25]
In de telefoon van [verdachte] is een WhatsApp bericht aangetroffen waarmee correspondentie over het vervolgbezoek van de Belastingdienst is doorgestuurd aan ‘ [naam 3] ’. Op 21 april 2017 vraagt [verdachte] aan [naam 3] :
wat zal ik ze laten zien maandag? waarop [naam 3] antwoordt:
kan je deze ontmoeting niet een paar dagen uitstellenen
want denk eraan je deed gedateerd werk. Vervolgens schrijft [naam 3] :
we hebben switch en allesen
maar niet de gedateerde data. Volgens een bericht van 24 april 2017 krijgt [naam 3] van [verdachte] toegang tot zijn computer via teamviewer en wordt een switch geïnstalleerd. Dezelfde dag schrijft [naam 3] :
dit is wat je ze moet laten zien. [26]
3.3.2.
Het oordeel van de rechtbank ten aanzien van feit 2
De rechtbank is van oordeel dat de facturen die onder feit 2 ten laste zijn gelegd vals zijn, omdat deze facturen zijn opgemaakt op basis van schijntransacties. [verdachte] had geen enkele kennis van de VoIP-business en beschikte niet over een switch. De facturen zijn gedateerd tussen 1 oktober 2016 en 4 januari 2017, terwijl de betrokken partijen pas na deze periode voor het eerst contact met elkaar hadden. Door deze facturen op te nemen in de bedrijfsadministratie van [bedrijf 4] , is voldaan aan het oogmerk dat deze facturen als echt en onvervalst werden gebruikt en is de bedrijfsadministratie, als samenstel van geschriften bestemd om tot bewijs van enig feit te dienen, vals.
Uit het dossier komen geen andere personen naar voren die werkzaamheden voor [bedrijf 4] hebben verricht dan [verdachte] . De boekhouder van [bedrijf 4] heeft verklaard dat zij de (valse) facturen van [verdachte] heeft ontvangen. Het opmaken van (valse) facturen past binnen de gebruikelijke bedrijfsactiviteiten van [bedrijf 4] en kan dus aan haar worden toegerekend. Verdachte heeft hieraan, als bestuurder en enig medewerker, feitelijke leiding gegeven. Nu er niet is gebleken van een nauwe en bewuste samenwerking met een ander, zal [verdachte] partieel worden vrijgesproken van het medeplegen van dit feit.
3.3.3.
Het oordeel van de rechtbank ten aanzien van feit 1
De rechtbank is van oordeel dat de aangiften omzetbelasting van [bedrijf 4] over het 4e kwartaal van 2016 en 1e kwartaal 2017 onjuist zijn. De rechtbank concludeert op grond van het hetgeen is opgenomen onder 3.3.2. dat de aangiften omzetbelasting zijn opgemaakt op basis van valse facturen. [bedrijf 4] is slechts als tussenschakel opgetreden om te verhullen dat er btw-fraude werd gepleegd. Daarom is in strijd met de waarheid in de aangiften omzetbelasting omzet vermeld.
Het doen van onjuiste aangiften omzetbelasting is echter slechts strafbaar indien het feit ertoe strekt dat er te weinig belasting wordt geheven. De rechtbank constateert dat [bedrijf 4] in werkelijkheid geen diensten heeft verricht waarvoor zij omzetbelasting verschuldigd kan zijn geworden en ook ontbreekt een andere grond om omzetbelasting van haar te heffen. Nu er voor de btw geen belastbare feiten zijn zal verdachte worden vrijgesproken van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Ten aanzien van feit 2:
[bedrijf 4] in de periode van 1 oktober 2016 tot en met 4 januari 2017 in Nederland geschriften, te weten:
- een verkoopfactuur aan [onderneming 1] , voorzien van het factuurnummer 20160021, gedateerd 1 oktober 2016, met factuurbedrag EUR 1.295.710,92, waarvan EUR 224.875,45 aan btw, en
- een verkoopfactuur aan [onderneming 1] ., voorzien van het factuurnummer 20160022, gedateerd 1 november 2016, met factuurbedrag USD 7.226.014,22, waarvan USD 1.254.101,64 aan btw, en
- een verkoopfactuur aan [onderneming 1] , voorzien van het factuurnummer 20170001, gedateerd 4 januari 2017, met factuurbedrag USD 8.247.232,06, waarvan USD 1.431.337,80 aan btw, en
- een deel van de bedrijfsadministratie, die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt, door:
- in die facturen - in strijd met de waarheid - terzake de dienstverlening inzake VoIP belminuten tussen voornoemde afnemers en [bedrijf 4] te vermelden dat [bedrijf 4] een geldbedrag en omzetbelasting zou ontvangen, terwijl in werkelijkheid aan voornoemde facturen geen reële dienstverlening ten grondslag lag, immers was sprake van schijntransacties, en
- voornoemde valse facturen in de bedrijfsadministratie opnemen, althans doen of laten opnemen,
zulks met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken, tot welk feit hij, verdachte, feitelijke leiding heeft gegeven.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 60 dagen.
7.2.
Het strafmaatverweer van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om aan verdachte een taakstraf van 120 uren op te leggen.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
[verdachte] heeft zich schuldig gemaakt aan valsheid in geschrifte, door het opstellen van facturen terwijl er geen sprake was van handel. Deze facturen zijn vervolgens gebruikt in aangiften omzetbelasting van [bedrijf 4] . [bedrijf 4] is daardoor onderdeel geweest van een keten van omvangrijke btw-fraude in Nederland. Dit feit heeft ertoe geleid dat er binnen de btw-carrousellijn waar verdachte aan mee heeft gewerkt, te weinig btw werd afgedragen. Het belastingnadeel dat is veroorzaakt door de btw-carrouselfraude in het onderhavige onderzoek bedraagt vermoedelijk meer dan € 7.700.000. Hierdoor is niet alleen de Belastingdienst, maar feitelijk de hele samenleving benadeeld.
Verdachte heeft een relatief kleine, maar kwalijke rol gespeeld door als katvanger op te treden in deze btw-fraude.
Redelijke termijn
De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn voor de behandeling van strafzaken als bedoeld in artikel 6 EVRM is overschreden. De redelijke termijn vangt aan vanaf het moment dat ten aanzien van een verdachte een handeling is verricht waaraan hij in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen hem voor een bepaald strafbaar feit strafvervolging zou worden ingesteld. In dit geval oordeelt de rechtbank dat deze handeling is verricht op het moment dat de FIOD [verdachte] heeft aangehouden. Dat was op 5 november 2018. Wanneer geen sprake is van bijzondere omstandigheden geldt als uitgangspunt dat de redelijke termijn tussen de aanvang daarvan en het wijzen van een vonnis in eerste aanleg, twee jaar duurt. De rechtbank ziet in onderhavige zaak geen aanleiding om te oordelen dat de redelijke termijn langer zou moeten zijn. Weliswaar is veel onderzoek verricht, maar het meeste van dat onderzoek had al plaatsgevonden voor de aanhouding en dus voor de aanvang van de redelijke termijn. Nu in juli 2025, ongeveer 5,5 jaar na aanvang van de redelijke termijn, vonnis wordt gewezen, is de redelijke termijn met drie en een half jaar overschreden. De rechtbank compenseert [verdachte] voor deze overschrijding door aan hem geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, zoals in een dergelijke zaak voor de hand zou liggen, maar in plaats daarvan een onvoorwaardelijke taakstraf.
De rechtbank acht een taakstraf van 120 uur passend voor onderhavige feiten en zal deze straf daarom aan verdachte opleggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 47, 51 en 225 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 2 primair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 2 primair:
feitelijk leidinggeven aan valsheid in geschrift.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf van
120 (honderdtwintig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van
60 (zestig) dagen,met bevel dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering (en voorlopige hechtenis) is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van
2 (twee) urenper dag.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.M. Berkhout, voorzitter,
mrs. J.M.R. Vastenburg en A.A. Fase, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K. Buiskool, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 3 juli 2025.
[...]

Voetnoten

1.In de voetnoten wordt, tenzij anders vermeld, steeds verwezen naar bewijsmiddelen in het dossier, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld gaat het hierbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.ZD-002-01 Havana zaaksdossier criminele organisatie, p. 16.
3.ZD-002-01 Havana zaaksdossier criminele organisatie, p. 17.
4.DOC-1342A, p. 1 en 5.
5.1-OPV-01 Overzichtsproces-verbaal inzake [naam 1] en [naam 4] p. 20 en 22.
6.1-OPV-01 Overzichtsproces-verbaal t.a.v. [naam 1] en [naam 4] , p. 16.
7.ZD-002-01 Havana zaaksdossier criminele organisatie, p. 18.
8.2-OPV-01, Overzichtsproces-verbaal inzake [bedrijf 4] en [verdachte] , p. 8 en p.9.
9.ZD-002-01 Havana zaakdossier criminele organisatie, p. 20.
10.ZD-002-01 Havana zaaksdossier criminele organisatie, p. 19.
11.ZD-002-01 Havana zaaksdossier criminele organisatie, p. 22.
12.ZD-002-01 Havana zaaksdossier criminele organisatie, p. 23.
13.Requisitoir d.d. 31 maart 2025, p. 9.
14.AMB-257, p.1.
15.AMB-257, p.2.
16.AMB-011, p. 2.
17.DOC-004, p. 1 en 2.
18.DOC-1342A, p.1.
19.DOC-004, p. 3.
20.Proces-verbaal verhoor [naam 5] d.d. 30 augustus 2017, p.1.
21.Proces-verbaal verhoor [naam 5] d.d. 30 augustus 2017, p.4.
22.DOC-585, p.1.
23.DOC-585, p.9.
24.DOC-585, p.15.
25.DOC-002, p. 1 en 2.
26.AMB-129, p.1.