ECLI:NL:RBAMS:2025:4617

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 juli 2025
Publicatiedatum
3 juli 2025
Zaaknummer
81/267766-23 (A), 81/057602-25 (B) en 81/046240-20 (TUL)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Meervoudige strafzaak tegen veehouder wegens overtredingen van de Wet dieren

In deze strafzaak heeft de rechtbank Amsterdam op 2 juli 2025 uitspraak gedaan tegen een veehouder die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere overtredingen van de Wet dieren. De verdachte, geboren in 1966 en ingeschreven in de Basisregistratie Personen, heeft gedurende een langere periode zijn dieren niet de juiste zorg geboden. De omstandigheden in zijn veehouderij waren onhygiënisch, met onvoldoende verzorging van de dieren, zoals het niet tijdig behandelen van zieke dieren en het niet zorgen voor voldoende water en voedsel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op verschillende data, waaronder 18 juli 2023, 12 juni 2024 en 16 oktober 2024, inbreuken heeft gemaakt op de wetgeving die het welzijn van dieren beschermt. De rechtbank heeft een geldboete van € 25.000 opgelegd, waarvan € 15.000 voorwaardelijk, en een voorwaardelijke stillegging van de onderneming voor de duur van één jaar, met een proeftijd van twee jaar. Een bijzondere voorwaarde is dat de verdachte gedurende de proeftijd niet meer dan 60 productiedieren mag houden. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de verantwoordelijkheid van de verdachte voor het welzijn van zijn dieren benadrukt, en heeft geoordeeld dat de opgelegde straffen passend zijn.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Team Strafrecht
Parketnummers: 81/267766-23 (A) en 81/057602-25 (B)
Parketnummer vordering tenuitvoerlegging: 81/046240-20
Datum uitspraak: 2 juli 2025
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens] 1966,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 18 juni 2025.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde
parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk
zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. J.A. Bekke, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. J.L. L’Homme, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort weergegeven – ten laste gelegd dat hij zich al dan niet opzettelijk heeft schuldig gemaakt aan verschillende overtredingen van de Wet dieren in de uitoefening van zijn veehouderij in [plaats]. Specifiek is ten laste gelegd het:
Zaak A, feit 1
op 18 juli 2023 geen zorg dragen voor
  • zieke dieren
  • voldoende hygiënische omstandigheden voor de dieren en voldoende ligboxen
  • water voor de dieren
  • onderkomens waarin de dieren zich niet konden verwonden
Zaak A, feit 2
op 12 juni 2024 geen zorg dragen voor
  • voldoende hygiënische omstandigheden voor de dieren en voldoende ligboxen
  • voldoende geschikt voer voor de dieren
  • water voor de dieren
  • een melkput en onderkomens waarin de dieren zich niet konden verwonden
Zaak B
op 16 oktober 2024 geen zorg dragen voor
  • voldoende hygiënische omstandigheden voor de dieren
  • onderkomens waarin de dieren zich niet konden verwonden
  • het niet huisvesten van kalveren die niet ouder zijn dan 8 weken in eenlingboxen
De tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Ibij dit vonnis.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle tenlastegelegde
feiten in zaak A en zaak B kunnen worden bewezen.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte op onderdelen moet worden vrijgesproken vanwege gebrek aan bewijs. Voor het overige heeft hij zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat alle ten laste gelegde feiten in zaak A en zaak B zijn bewezen. Over het bewijs overweegt de rechtbank het volgende.
Zaak A, feit 1
De raadsman heeft naar voren gebracht dat verdachte nadrukkelijk stelt dat hij zijn dieren wél de passende zorg heeft geboden. Het kalf met open wonden op de knieën heeft hij behandeld met violetspray en honingzalf. Dat dit niet is waargenomen door de dierenarts, betekent niet dat deze behandeling niet heeft plaatsgevonden. Ook het hoestende kalf is direct door verdachte behandeld. Het is gebruikelijk om de eerste dagen te kijken of een behandeling aanslaat.
De rechtbank is van oordeel dat dit standpunt wordt weerlegd door de verklaring van de dierenarts. Over het kalf met de beschadigingen aan de beide voorknieën heeft de dierenarts verklaard dat hij geen enkel teken heeft waargenomen, zoals blauwverkleuring door bijvoorbeeld violetspray of vettigheid op de wond of omringende haren, dat erop duidde dat een behandeling van de wonden had plaatsgevonden. Over het hoestende kalf heeft de dierenarts verklaard dat het een ernstig ziek kalf betrof. Het kalf kon niet meer worden gered en is dezelfde middag geëuthanaseerd. De rechtbank leidt hieruit af dat ook al zou verdachte het kalf hebben ingespoten met antibiotica, hiermee niet kon worden volstaan en dat het dier zo ziek was dat een dierenarts had moeten worden geraadpleegd en dat het resultaat van de door verdachte gestelde behandeling niet meer kon worden afgewacht.
Met betrekking tot de hygiënische omstandigheden heeft de raadsman bepleit dat sprake is van incidentele afwijkingen en dat deze niet afdoen aan de structurele zorg die verdachte voor zijn dieren betracht. De rechtbank is echter van oordeel dat uit de processen-verbaal van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit en de rapporten van de dierenarts naar voren komt dat er geen sprake was van incidentele afwijkingen.
Met betrekking tot het ontbreken van drinkwater voor de runderen heeft de raadsman bepleit dat verdachte ontkent dat hij de dieren onvoldoende drinkwater zou hebben verstrekt en dat verdachte het drinkwaterniveau structureel in de gaten houdt. De rechtbank is van oordeel dat dit standpunt wordt weerlegd door de bewijsmiddelen. De dieren moeten altijd over drinkwater kunnen beschikken en tijdens de controle zijn lege drinkbakken geconstateerd. Uit de verklaring van verdachte ter zitting blijkt bovendien dat het zijn werkwijze was om de dieren maar één keer per dag van water te voorzien.
De rechtbank verwerpt de verweren.
Zaak A, feit 2
De raadsman heeft bepleit dat de hygiëne in de onderkomens misschien beter had gekund maar zeker niet ontoereikend dan wel onvoldoende was. De dierenarts heeft immers verklaard dat de hygiëne in de hokken voldoende was. Hij beoordeelde de hygiëne met een cijfer zes. De rechtbank is van oordeel dat dit standpunt wordt weerlegd door de bewijsmiddelen. De dierenarts heeft verklaard dat de ligboxen in hok 3 besmeurd waren met voornamelijk ingedroogde mest en soms ook verse mest en urine en daarom onvoldoende schoon waren. Voor de roostervloer geldt hetzelfde. Hij heeft geconcludeerd dat de omstandigheden in dit hok onvoldoende hygiënisch waren met als cijfer een vijf.
Verder heeft de raadsman bepleit dat het bruine, deels verrotte voer niet aan de dieren is verstrekt. Een medewerker van de Land- en Tuinbouworganisatie (LTO) heeft bovendien verklaard dat dergelijk voer, mits gemengd met geschikt kuilvoer, binnen de geldende normen toelaatbaar is om aan runderen te verstrekken. De rechtbank is van oordeel dat dit standpunt wordt weerlegd door de bewijsmiddelen. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij dit voer aan de dieren heeft gegeven en ‘dat ze er goed van aten’. Uit het proces-verbaal van de toezichthouder van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) blijkt dat het natte, slijmerige en penetrant ruikende voer in de voergang voor de voerhekken lag. De toezichthouder achtte dit kuilvoer ongeschikt om aan de runderen te voeren. Het ongeschikte voer was vermengd met geschikt kuilvoer en was aanwezig voor alle voerhekken. De dierenarts heeft verklaard dat hij op de kuilplaat zag dat de bovenste laag erg nat, donker van kleur en slijmerig was en bedorven rook. Aan de kuil en de machine die op de voergang stond, zag dat hij dat deze bovenlaag door het goede kuilvoer eronder werd gemengd, zodat de runderen niet konden selecteren maar het mengsel als geheel moesten eten. Ander ruw voer was niet beschikbaar. De runderen in deze stal konden daardoor niet beschikken over een toereikende hoeveelheid gezond en voor de soort en de leeftijd geschikt voer dat past bij het ontwikkelingsstadium van deze dieren. De slechte laag mag niet gevoerd worden en dient voor het uitkuilen te worden verwijderd, zodat alleen het onderste goede deel van de kuil wordt gevoerd.
De rechtbank verwerpt de verweren.
Zaak B
De raadsman heeft ook in deze zaak bepleit dat de hygiëne misschien beter had gekund, maar dat deze zeker niet ontoereikend, dan wel onvoldoende was. Ook hier heeft de dierenarts de hokken meermalen becijferd met een zes, aldus de raadsman. De rechtbank overweegt dat de dierenarts heeft verklaard dat in hok drie 47 runderen waren gehuisvest en dat de omstandigheden in dit hok onvoldoende hygiënisch waren. Veel ligboxen waren besmeurd met voornamelijk ingedroogde mest en soms ook verse mest en urine en waren derhalve onvoldoende schoon. Op de roostervloeren lagen ophopingen van mest tot 15 centimeter hoog.
Aangezien de dierenarts de hygiëne in hok één en hok twee heeft beoordeeld met een “zesje” en hok zeven met een “mager zesje”, zal de rechtbank verdachte voor wat betreft de dieren in deze hokken partieel vrijspreken van het niet zorgdragen van voldoende hygiënische omstandigheden.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
Zaak A, feit 1
op 18 juli 2023 te Slootdorp als houder van dieren, te weten runderen, al dan niet opzettelijk, er geen zorg voor heeft gedragen dat,
- 2, zieke en/of gewonde runderen onmiddellijk op passende wijze werden verzorgd, immers werd een kalf met open wonden aan de knieën en/of werd een vermagerd kalf met een sterk verhoogde ademhaling niet tijdig afgezonderd en/of werd niet tijdig een dierenarts geraadpleegd voor deze zieke en/of gewonde runderen,
- 98, runderen een toereikende behuizing hadden
onder voldoende hygiënische omstandigheden, immers lag er natte mest en/of
urine op de grond van één of meer stallen, waren ligboxen niet uitgekrabd en waren er minder ligboxen dan het aantal runderen, waardoor één of meer runderen geen beschikking hadden over een droge en/of schone ligplaats,
- 9, runderen, toegang hadden tot een toereikende hoeveelheid
water van passende kwaliteit en/of op een andere wijze aan hun behoefte aan water
konden voldoen, immers waren waterbakken leeg in
hokken en/of boxen en/of
- de hokken, de ligboxstal (met 48 runderen en 1 kalf) en/of de melkput,
zijnde behuizingen waarin een dier verblijft, op zodanige wijze waren
ontworpen, gebouwd en/of onderhouden dat bij
runderen, geen pijn en/of letsel kon worden veroorzaakt en/of dat runderen zich niet konden verwonden, immers bestonden
hokken uit aan elkaar geknoopte hekwerken, waardoor er speling tussen de
hekwerken zat en hadden de hokken, de ligboxstal en de melkput (metalen) uitsteeksels en/of delen met scherpe randen
zulks terwijl voornoemde overtredingen plaatsvonden in de uitoefening van een
bedrijf waar dieren van krachtens artikel 2.3, tweede lid, van de Wet dieren
aangewezen soorten of categorieën worden gehouden;
Zaak A, feit 2
op 12 juni 2024 te Slootdorp als houder van dieren, te weten één of meer runderen,
al dan niet opzettelijk, er geen zorg voor heeft gedragen dat,
- 89 runderen een toereikende behuizing hadden onder voldoende hygiënische omstandigheden, immers lag er natte mest en/of urine op de grond van hokken, waren ligboxen niet uitgekrabd, waren ligboxen besmeurd met ingedroogde mest en/of urine en/of waren er minder ligboxen dan het aantal runderen, waardoor één of meer runderen geen beschikking hadden over een droge en/of schone ligplaats,
- runderen toegang hadden tot een toereikende hoeveelheid gezond, voor de soort en/of de leeftijd geschikt voer, immers haddenrunderen onvoldoende voer en/of had het voer dat werd aangeboden aan runderen een donkere kleur, was het voer nat, was het voer slijmerig en/of kwam er een penetrante geur van het voer af,
- 8, runderen toegang hadden tot een toereikende hoeveelheid
water van passende kwaliteit en/of op een andere wijze aan hun behoefte aan water
konden voldoen, immers hadden runderen geen toegang tot een
waterbak en/of waren één of meer waterbakken leeg in één of meer hokken en/of boxen
- dehokken en de melkput, zijnde behuizingen waarin een
dier verblijft, op zodanige wijze waren ontworpen, gebouwd en/of onderhouden dat
bij runderen, geen pijn en/of letsel kon worden
veroorzaakt en/of dat runderen zich niet konden verwonden, immers bestonden hokken uit aan elkaar geknoopte hekwerken, waardoor er speling tussen de hekwerken zat en/of hadden hokken en de melkput uitsteeksels en/of
delen met scherpe randen,
zulks terwijl voornoemde overtredingen plaatsvonden in de uitoefening van een
bedrijf;
Zaak B
op 16 oktober 2024, te Slootdorp als houder van dieren, te weten één of meer runderen, al dan niet opzettelijk, er geen zorg voor heeft gedragen dat,
- ( ongeveer) 47 runderen een toereikende behuizing hadden onder voldoende hygiënische omstandigheden, immers lagen er in één of meer hokken een dikke laag stro en/of mest en/of lagen er één of meer (hoge) mesthopen
op de roostervloer en/of waren één of meer ligboxen vervuild met mest,
- behuizingen waarin een dier verblijft en/of één of meer inrichtingen voor de beschutting voor een dier, op zodanige wijze was ontworpen, gebouwd en/of onderhouden dat (bij) 6, runderen geen pijn en/of letsel veroorzaakt kon worden en/of dat die runderen zich niet konden verwonden, immers staken ijzers uit bij een hek en/of spant en/of waren de mestlagen in één of meer hokken zodanig hoog en/of waren de bovenzijden van één of meer hokken zodanig laag dat runderen hieruit konden springen en/of in vast
konden komen te zitten en/of
- 2 kalveren, zijnde één of meer productiedieren krachtens artikel 2.3, tweede lid, van de Wet dieren, niet in een eenlingbox waren gehuisvest, terwijl zij ouder waren dan 8 weken,
zulks terwijl voornoemde overtredingen plaatsvonden in de uitoefening van een
bedrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen

7.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 25.000,- waarvan € 15.000,- voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar,
met als bijzondere voorwaarde het verbod om gedurende de proeftijd zowel middellijk als
onmiddellijk meer dan 60 productiedieren te houden. Voorts heeft hij verzocht een voorwaardelijke stillegging van de onderneming voor de duur van één jaar, met een proeftijd van twee jaar op te leggen.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft naar voren gebracht dat sprake is van verbeteringen in de bedrijfsvoering en dat verdachte een plan van aanpak heeft opgesteld en inmiddels actief stappen heeft ondernomen om hulp te organiseren. Een (gedeeltelijke) stillegging van de onderneming zal niet alleen het wegvallen van de dagelijkse bezigheden van verdachte betekenen, maar ook het verlies van zijn enige bron van inkomen. In plaats van verbetering zou een dergelijke maatregel juist averechts uitpakken voor verdachte en zijn dieren.
7.3
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte en zijn draagkracht, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan meerdere overtredingen van bepalingen in de Wet dieren, gepleegd in de uitoefening van zijn veehouderij. De overtredingen vonden op meerdere momenten plaats. Als veehouder is verdachte verantwoordelijk voor de noodzakelijke zorg voor zijn dieren. De dieren zijn voor hun welzijn immers afhankelijk van verdachte. Verdachte is in deze verantwoordelijkheid ernstig tekort geschoten. De dieren in de veehouderij van verdachte leefden onder andere in onvoldoende hygiënische verblijven vanwege de hoeveelheid mest en urine die niet werd opgeruimd. Voor sommige runderen was geen ligbox beschikbaar. De verblijven waren niet veilig voor de dieren omdat zij zich bijvoorbeeld aan scherpe uitsteeksels konden verwonden. Er waren dieren die geen (toegang tot) water en voldoende gezond voer hadden. Twee kalveren werden in eenlingboxen gehouden terwijl zij ouder waren dan acht weken. Een kalf met verwondingen werd niet behandeld, een ernstig ziek kalf werd niet afgezonderd en er werd niet tijdig een dierenarts geraadpleegd, waarna het geëuthanaseerd moest worden. Verdachte heeft al met al meermalen een veelheid aan regels geschonden, die stuk voor stuk in het leven zijn geroepen om (direct of indirect) het dierenwelzijn te dienen. Dat verdachte deze regels niet heeft nageleefd, met onaanvaardbare gevolgen voor het welzijn van de dieren, is niet acceptabel.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 22 april 2025. Hieruit blijkt dat verdachte in de afgelopen vijf jaar eerder is veroordeeld voor strafbare feiten die te maken hebben met dierenwelzijn, in de uitoefening van zijn veebedrijf.
De dierenarts heeft in zijn rapporten beschreven dat verdachte de geconstateerde problemen niet lijkt aan te kunnen en het nut van het oplossen van de problemen niet inziet. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij op aanwijzing van de toezichthouders de problemen telkens heeft verholpen omdat hij met de NVWA “wil meebewegen”. Op de vraag of verdachte zelf ook vindt dat de situatie problematisch was, heeft hij geen eenduidig antwoord gegeven. Uit het dossier komt naar voren dat sommige problemen al dan niet gedeeltelijk werden opgelost, maar dat de oplossingen niet structureel van aard waren. Vlak voor de zitting heeft de rechtbank een plan van aanpak van verdachte ontvangen. Hij geeft daarin aan dat hij in het verleden heeft geprobeerd de situatie op zijn erf te verbeteren, maar dat het hem helaas niet altijd is gelukt om dit consequent vol te houden. De afgelopen maanden heeft hij de tijd genomen om na te denken over een plan van aanpak om ervoor te zorgen dat er structureel verandering in de situatie komt. Hij heeft inmiddels hulp ingeschakeld en contact opgenomen met zijn neef die zelf ook veehouder is. Op de vraag van de rechtbank waarom de verdachte dat plan pas net voor de zitting had opgemaakt, antwoordde verdachte dat hij nu niet meer naar “andere adviseurs” luisterde, maar wilde voldoen aan wat de NVWA had gerapporteerd. Hoewel dat in de gegeven omstandigheden rijkelijk laat is en verdachte alle aanwijzingen van de NVWA direct had moeten opvolgen, is het plan wel aanleiding om verdachte alsnog de kans te geven zijn bedrijfsvoering aan te passen. Daarbij is wel noodzakelijk dat de veestapel van verdachte wordt teruggebracht in hoeveelheid, omdat uit de processtukken duidelijk volgt dat verdachte de zorg voor de huidige hoeveelheid vee, rond de 115 stuks, niet aankan. Daarbij weegt de rechtbank ook mee dat stillegging van het bedrijf van verdachte grote consequenties voor hem zou hebben.
Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen reden om substantieel af te wijken van de eis van de officier van justitie. De rechtbank vindt een geldboete van € 25.000,- waarvan € 15.000,- voorwaardelijk én een voorwaardelijke stillegging van de onderneming voor de duur van één jaar, met een proeftijd van twee jaar, met als bijzondere voorwaarde een houdverbod voor meer dan 60 productiedieren, passend en geboden. Anders dan de officier van justitie heeft geëist, wordt de bijzondere voorwaarde van het inkrimpen van het aantal runderen dus tevens verbonden aan de voorwaardelijke stillegging. Met de voorwaardelijke stillegging van de onderneming voor de duur van één jaar, wordt aan verdachte een signaal afgegeven dat als verdachte de bedrijfsvoering nu niet structureel aanpast, dat consequenties kan hebben voor het uitoefenen van zijn gehele veehouderij.

8.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering d.d. 23 april 2025 van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 81/046240-20. In het vonnis van. 9 juli 2020 van de economische politierechter, is verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 6.000,- en stillegging van de onderneming voor de duur van twee maanden, met bevel dat deze straffen niet tenuitvoergelegd zullen worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Dit vonnis is onherroepelijk.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden
De officier van justitie heeft verzocht de vordering gedeeltelijk toe te wijzen voor wat betreft de voorwaardelijk opgelegde geldboete en de vordering voor het overige, stillegging van de onderneming voor de duur van twee maanden, af te wijzen.
De raadsman heeft verzocht de proeftijd te verlengen.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde geldboete van € 6.000,- te bevelen. Gelet op het tijdverloop en het feit dat de rechtbank in de strafzaak tegen verdachte heeft beslist tot een voorwaardelijke stillegging van de onderneming voor de duur van één jaar, is de rechtbank van oordeel dat toewijzing van deze voorwaardelijke straf momenteel niet passend is.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
- 14 a, 14b, 14c, 23, 24c en 57 van het Wetboek van Strafrecht
- 1, 2, 6 en 7 van de Wet op de economische delicten
- 2.2 van de Wet dieren
- 1.7, 1.8, 2.4 van het Besluit houders van dieren.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Zaak A, feit 1, feit 2, zaak B:
telkens: overtreding van artikel 2.2, tiende lid, ahf/ond b en d Wet dieren, opzettelijk begaan, terwijl deze overtreding plaatsvindt in de uitoefening van een bedrijf waar dieren van krachtens artikel 2.3, tweede lid, Wet dieren aangewezen soorten of categorieën worden gehouden, meermalen gepleegd
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
geldboetevan
€ 25.000,-(vijfentwintigduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 160 (honderdzestig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte, groot
€ 15.000,-(vijftienduizend euro), van deze geldboete, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 110 (honderdtien) dagen,
nietzal worden
ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Gelast als bijkomende straf
de stillegging van de onderneming van veroordeelde, waarin het economisch delict is begaan voor de duur van
1 (één) jaar.
Bepaalt dat deze stillegging
niet ten uitvoerzal worden gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijdvan
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging van de (deels) voorwaardelijk opgelegde straffen kan worden bevolen als veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
De tenuitvoerlegging van de (deels) voorwaardelijk opgelegde straffen kan ook worden bevolen als de veroordeelde gedurende de proeftijd niet aan de hierna vermelde bijzondere voorwaarde voldoet.
Stelt als bijzondere voorwaarde:
Een verbod om gedurende de proeftijd zowel middellijk als onmiddellijk meer dan
60 (zestig) productiedierente houden.
Veroordeelde werkt mee aan controle van het houdverbod onder meer door het verstrekken van gevraagde informatie en bedrijfsbezoeken door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit. Veroordeelde verleent hiertoe toegang tot het perceel en de opstallen. Deze controle kan maximaal zes keer per jaar plaatsvinden.
De rechtbank geeft opdracht aan de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit toezicht te houden op de naleving van de bijzondere voorwaarde.
Voorwaarde daarbij is dat de veroordeelde gedurende de proeftijd ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
Beveelt de tenuitvoerleggingvan de straf, voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij genoemd vonnis van 9 juli 2020, namelijk een
geldboetevan
€ 6.000,-(zesduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 65 (vijfenzestig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.M.R. Vastenburg, voorzitter,
mrs. H.J. Bos en M. Nieuwenhuijs, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Madiol, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 juli 2025.