ECLI:NL:RBAMS:2025:4598

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 juni 2025
Publicatiedatum
3 juli 2025
Zaaknummer
13-103459-25
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift ex artikel 61 OLW inzake opgelegde beperkingen in detentie, bezwaarschrift gegrond verklaard

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 5 juni 2025 uitspraak gedaan op een bezwaarschrift van klager tegen het bevel van de officier van justitie te Amsterdam, dat op 13 mei 2025 beperkingen oplegde in de detentie van klager. Klager, geboren in 1999 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, was gedetineerd op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat door de Duitse autoriteiten was uitgevaardigd. De rechtbank heeft de procesgang en de feiten in detail besproken, waarbij werd vastgesteld dat de officier van justitie beperkingen had opgelegd om het onderzoek te beschermen. Klager heeft in zijn bezwaarschrift aangevoerd dat hij diep geworteld is in Nederland en dat de beperkingen zijn bestaan bemoeilijken. De officier van justitie heeft echter gesteld dat de beperkingen noodzakelijk zijn om vluchtgevaar en het wegmaken van bewijs te voorkomen. De rechtbank heeft de noodzaak van de opgelegde beperkingen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet strikt noodzakelijk zijn voor het lopende Duitse onderzoek. De rechtbank heeft het bezwaarschrift gegrond verklaard en de beperkingen opgeheven.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
RK-nummer: 013091-25
BESCHIKKING
in raadkamer op het bezwaarschrift ex artikel 61 van de Overleveringswet (OLW) jo. artikel 62a, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) in de zaak van
[klager],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1999,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
feitelijk verblijfadres: [adres],
thans gedetineerd in [detentieadres],
hierna te noemen “klager”,
tegen het bevel van de officier van justitie te Amsterdam van 13 mei 2025, tot het opleggen van beperkingen als bedoeld in artikel 62 Sv.

1.Procesgang

Het bezwaarschrift, gedateerd op 19 mei 2025, is op 20 mei 2025 ter griffie van deze rechtbank ingediend.
De rechtbank heeft op 5 juni 2025 klager, mr. R.D. Maessen, advocaat te Heerlen, en de officier van justitie, mr. A.L. Wagenaar, in besloten raadkamer gehoord.

2.Feiten

Op 26 maart 2025 hebben de Duitse justitiële autoriteiten een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) tegen klager uitgevaardigd. Zijn overlevering wordt gevraagd om hem in Duitsland te vervolgen op grond van de verdenking van betrokkenheid bij strafbare feiten.
Klager is op 13 mei 2025 op grond van de OLW aangehouden. Klager verblijft sindsdien in overleveringsdetentie uit hoofde van de OLW.
De officier van justitie heeft bij bevel van 13 mei 2025 bevolen dat in het belang van het onderzoek beperkende maatregelen worden getroffen.
Die maatregelen luiden:
de opgeëiste persoon mag zonder uitdrukkelijke toestemming van de officier van justitie geen bezoek ontvangen; deze beperking geldt niet ten aanzien van bezoek door de raadsman en politie;
de opgeëiste persoon mag geen telefonisch contact, middellijk noch onmiddellijk, hebben met anderen zonder uitdrukkelijke toestemming van de officier van justitie te Amsterdam; deze beperking geldt niet ten aanzien van telefonisch verkeer met de raadsman, justitiële autoriteiten en commissie van toezicht;
de opgeëiste persoon mag geen brieven resp. pakketjes verzenden of ontvangen zonder uitdrukkelijke toestemming van en na controle door of vanwege de officier van justitie; deze beperking geldt niet ten aanzien van correspondentie met de raadsman, en justitiële autoriteiten en commissie van toezicht;
de opgeëiste persoon mag geen enkel contact hebben - mondeling noch schriftelijk noch telefonisch, middellijk noch onmiddellijk - met medegedetineerde(n);
Het is de opgeëiste persoon
NIETtoegestaan hierbij gebruik te maken van een computer / mobiele telefoon.
Op 15 mei 2025 heeft de officier van justitie haar vordering ex artikel 23 van de OLW ingediend bij deze rechtbank.

3.Inhoud van het bezwaarschrift

Het bezwaarschrift, dat ter zitting nader is toegelicht, strekt tot opheffing van de beperkingen. Klager is diep geworteld in Nederland, heeft verschillende ondernemingen en vergaart daaruit zijn inkomen. Daarnaast heeft hij de Nederlandse nationaliteit, een woning en een relatie. De beperkingen maken het moeilijk om zijn bestaan in Nederland te kunnen voortzetten. Klager heeft dan ook een persoonlijk belang dat de beperkende maatregelen worden opgeheven. Van vluchtgevaar is geen sprake. Bovendien wordt het belang dat de beperkende maatregel blijven voortduren verminderd doordat medeverdachten zich inmiddels ook in detentie bevinden.

4.Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de noodzaak tot het opleggen van beperkende maatregelen nog onverkort bestaat. Ter onderbouwing heeft zij verwezen naar het e-mailbericht van de
Staatsanwaltschaft Kölnvan 14 mei 2025. Bovendien loopt het onderzoek in Duitsland nog en zijn een aantal geldbedragen nog niet achterhaald. De belangen van de Duitse autoriteiten bij het voortduren van de beperkende maatregelen ten aanzien van klager wegen zwaarder dan de belangen van klager bij opheffing van de beperkingen.
Daarbij is zicht op de overlevering van klager naar Duitsland. Hierom is de behandeling van het overleveringsverzoek snel en gelijktijdig met onderhavig bezwaarschrift op een zitting gepland.

5.Beoordeling door de rechtbank

Wettelijke grondslag
De officier van justitie moet bevoegd worden geacht tot het opleggen van beperkingen.
Artikel 61 van de OLW bepaalt namelijk dat de klager die op basis van deze wet van zijn vrijheid wordt beroofd, wordt behandeld als een verdachte die krachtens Sv aan een overeenkomstige maatregel is onderworpen. Aangenomen dient te worden dat, ook al wordt artikel 62 Sv niet genoemd bij de bepalingen die in artikel 30 van de OLW van overeenkomstige toepassing zijn verklaard, hiermee artikel 62 Sv van overeenkomstige toepassing is in geval van overleveringsdetentie.
De officier van justitie moet dan ook in beginsel bevoegd worden geacht tot het treffen van de in artikel 62 Sv bedoelde maatregelen, waaronder het nemen van vingerafdrukken en foto’s, maar ook het opleggen van beperkingen, krachtens een rechtshulpverzoek van de betreffende buitenlandse autoriteit, die om overlevering van klager heeft gevraagd.
De uitvoering van buitenlandse rechtshulpverzoeken is geregeld in de eerste en derde afdeling van Boek 5, Titel 1, Sv.
Artikel 5.1.1, tweede lid, Sv luidt:
Als verzoeken om rechtshulp worden aangemerkt verzoeken van daartoe bevoegde autoriteiten van een staat aan de bevoegde autoriteiten van een andere staat tot het al dan niet gezamenlijk verrichten van handelingen van onderzoek of het verlenen van medewerking daaraan, verzoeken ter bepaling van de aanwezigheid van wederrechtelijk verkregen voordeel, het toezenden van documenten, dossiers of stukken, of het geven van inlichtingen, dan wel het betekenen of uitreiken van stukken of het doen van aanzeggingen of mededelingen aan derden.
Artikel 5.1.4, tweede en derde lid, Sv luiden:

2. Voor zover het verzoek om rechtshulp van een vreemde staat is gegrond op een verdrag wordt daaraan zoveel mogelijk het verlangde gevolg gegeven;

3. In gevallen waarin het betreft een verzoek dat niet op een verdrag is gegrond, alsmede in gevallen waarin het toepasselijke verdrag niet tot inwilliging verplicht, kan een verzoek om rechtshulp van een bevoegde autoriteit van een vreemde staat worden ingewilligd indien de inwilliging niet in strijd is met een wettelijk voorschrift of dient te worden geweigerd in het kader van het algemeen belang.

Het verlenen van medewerking aan handelingen van onderzoek als bedoeld in artikel 5.1.1., tweede lid, Sv moet ruim worden opgevat en daaronder kan ook worden begrepen het opleggen van beperkingen in het belang van strafrechtelijk onderzoek van het land dat het rechtshulpverzoek heeft ingediend. Dat als gevolg van deze medewerking de persoonlijke levenssfeer van een opgeëiste persoon (nader) kan worden beperkt, maakt dat niet anders.
Uit artikel 5.1.4, derde lid, Sv, volgt, onder meer, dat indien het rechtshulpverzoek niet op een verdrag is gegrond, aan dit verzoek wordt voldaan, mits het een redelijk verzoek betreft en inwilliging ervan niet in strijd is met een wettelijk voorschrift. Genoemd artikel 62 Sv biedt een wettelijke basis voor het opleggen van beperkingen aan klager.
Het opleggen van beperkingen in het belang van buitenlands strafrechtelijk onderzoek vindt dan ook zijn wettelijke grondslag in de artikelen 5.1.1 en 5.1.4 Sv juncto artikel 62 Sv.
Het rechtshulpverzoek
De
Staatsanwaltschaft Kölnheeft per e-mail van 14 mei 2025 het verzoek om beperkingen op te leggen als volgt toegelicht:

reason for the special restrictions on the suspect [klager]'s detention is the assumed risk of him fleeing and concealing evidence. The suspect is alleged to have been involved in drug trafficking on a large scale, so there are indications that he has contacts in the international drug trade that could enable him to flee. Furthermore, during his arrest, the suspect attempted to conceal a mobile phone from the authorities by throwing it out of a window. It has been shown that he is prepared to take steps to conceal evidence even in the presence of investigating authorities. It can therefore be assumed that he will continue to attempt to do so while in detention, possibly with the involvement of co-detainees. Consequently, the detention restrictions ordered here are of considerable relevance for the continuation of the proceedings.”
De rechtbank beschouwt dit verzoek als rechtshulpverzoek in de zin van artikel 552h, tweede lid, Sv.
De beoordeling van het bezwaarschrift
Voor de beantwoording van de vraag of in een concrete zaak beperkingen mogen worden opgelegd ten behoeve van een buitenlands strafrechtelijk onderzoek, dient naar het oordeel van de rechtbank gelet op hetgeen in artikel 62, eerste lid, Sv is bepaald te worden bezien of die beperkingen in het belang van het onderzoek volstrekt noodzakelijk zijn.
Het gaat in zoverre om een marginale toets, waarbij de inschatting van de noodzaak en het concrete collusiegevaar ter beoordeling is van de Duitse autoriteiten. Het is aan de rechtbank enkel om te beoordelen of het verzoek tot het opleggen van beperkingen voldoende onderbouwd is.
De rechtbank is van oordeel dat uit bovenstaande e-mail van 14 mei 2025 niet blijkt dat de bevolen beperkingen strikt noodzakelijk zijn in het kader van het lopende Duitse onderzoek. De Duitse autoriteiten schrijven dat de beperkingen bedoeld zijn om het vluchtgevaar in te beperken en het wegmaken van bewijsmateriaal te voorkomen. Klager wordt verdacht van betrokkenheid bij grootschalige drugshandel, waardoor indicaties bestaan dat hij contacten heeft binnen de internationale drugshandel die hem in staat zouden kunnen stellen te vluchten. Bovendien heeft hij bij zijn arrestatie geprobeerd een mobiele telefoon kwijt te maken door deze uit het raam te gooien. Daarmee zou klager hebben aangetoond dat hij bereid is tot het kwijtmaken van bewijs en wordt aangenomen dat hij dit ook in detentie zal blijven proberen. Vluchtgevaar ziet de rechtbank niet zolang klager in detentie verblijft. Hierdoor wordt evenmin ingezien dat de beperkingen in dat verband volstrekt noodzakelijk zijn. Het enkele feit dat klager zijn telefoon heeft weggegooid bij zijn aanhouding rechtvaardigt niet de aanname van de Duitse autoriteiten dat hij ook in detentie zal proberen bewijsmateriaal weg te maken. Hiertoe is onvoldoende aangevoerd zodat naar het oordeel van de rechtbank te algemeen en onvoldoende concreet onderbouwd is waarom de beperkingen in onderhavig geval volstrekt noodzakelijk zijn. Daarbij merkt de rechtbank op dat de beperkingen weliswaar luiden dat klager met uitdrukkelijke toestemming van de officier van justitie wel bezoek mag ontvangen, telefonisch contact mag hebben met anderen of brieven mag verzenden of ontvangen, maar de praktijk uitwijst dat deze toestemming niet wordt gegeven omdat het toelaten van sociaal contact niet uitvoerbaar blijkt binnen de mogelijkheden die het openbaar ministerie heeft.
De rechtbank zal hierom het bezwaarschrift gegrond verklaren en het bevel beperkingen opheffen.

6.Beslissing

De rechtbank:
VERKLAARThet bezwaar tegen het bestreden bevel van de officier van justitie gegrond;
HEFT OPde beperkingen door de officier van justitie bij bevel van 13 mei 2025 opgelegd.
Deze beschikking is gegeven op 5 juni 2025 in raadkamer van deze rechtbank door
mr. R.A. Sipkens, voorzitter,
mrs. M.C. Danel en D.M.S. Gribling, rechters,
in tegenwoordigheid van G. Riedijk, griffier
en ondertekend door de voorzitter en de griffier.