ECLI:NL:RBAMS:2025:4578

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 juli 2025
Publicatiedatum
2 juli 2025
Zaaknummer
13/285921-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging tot doodslag; veroordeling poging tot zware mishandeling en openlijke geweldpleging na geweldsincident op metrostation

Op 2 juli 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met zes anderen betrokken was bij een geweldsincident op het metrostation Reigersbos in Amsterdam op 10 oktober 2023. De verdachte werd beschuldigd van poging tot doodslag en openlijke geweldpleging. De rechtbank sprak de verdachte vrij van poging tot doodslag, omdat niet kon worden vastgesteld dat er een aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer was. Wel werd de verdachte schuldig bevonden aan het medeplegen van poging tot zware mishandeling en openlijke geweldpleging. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van acht maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank overwoog dat de verdachte een significante rol had gespeeld in het geweld en dat het incident op klaarlichte dag plaatsvond, wat de onveiligheid voor omstanders vergrootte. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de eerdere veroordelingen van de verdachte en de noodzaak van begeleiding door de reclassering.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer: 13.285921.24
[verdachte]
Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/285921-24
Datum uitspraak: 2 juli 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 2002 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de zitting van 18 juni 2025. Verdachte was hierbij aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. R. Wiegant, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. J.N. Hoek, advocaat te Rotterdam, naar voren hebben gebracht.
Daarnaast zijn mevrouw L. Bosman en mevrouw I. de Jager, reclasseringswerkers, als deskundigen gehoord.

2.Beschuldiging

Aan verdachte is – kort gezegd – tenlastegelegd dat hij zich op 10 oktober 2023 in Amsterdam schuldig heeft gemaakt aan:
feit 1:het medeplegen van poging tot doodslag (impliciet primair) dan wel poging tot zware mishandeling (impliciet subsidiair) van [slachtoffer] (hierna: aangever);
feit 2:openlijke geweldpleging tegen aangever.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Ivan dit vonnis. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat verdachte moet worden vrijgesproken van de poging tot doodslag, omdat uit het dossier niet blijkt met welke kracht en intensiteit tegen het hoofd van aangever is geschopt. Hierom kan niet worden vastgesteld dat er een aanmerkelijke kans op de dood is geweest.
De officier van justitie vindt dat het medeplegen van de poging tot zware mishandeling wel kan worden bewezen, alsook de openlijke geweldpleging.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman vindt dat verdachte moet worden vrijgesproken van de poging tot doodslag, omdat er geen wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om vast te stellen dat sprake is geweest van een aanmerkelijke kans op een dodelijke afloop, noch dat uit het handelen blijkt dat voorwaardelijk opzet hierop gericht was. Ten aanzien van het medeplegen van de poging tot zware mishandeling en de openlijke geweldpleging refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van poging tot zware mishandeling (feit 1 impliciet subsidiair) en aan openlijke geweldpleging (feit 2). De rechtbank overweegt het volgende.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op basis van het dossier het volgende vast. Op 10 oktober 2023 komt een groep, bestaande uit zeven jongens, het metrostation Reigersbos in Amsterdam binnenlopen. De groep loopt via de ingangspoortjes door naar boven naar het perron. Op het moment dat een metro tot stilstand komt en aangever uit de metro stapt, rent één van de jongens op aangever af en geeft hij hem meerdere klappen. In de tussentijd voegen de andere jongens zich bij aangever. Aangever wordt vervolgens door de groep veelvuldig geslagen en geschopt, ook tijdens de twee momenten dat hij na een val op de grond komt te liggen. Tijdens het geweld is aangever op verschillende plaatsen van zijn lichaam geraakt, waaronder ook tegen het hoofd en in het gezicht.
De rechtbank stelt vast dat verdachte degene is geweest die op de uitgekeken camerabeelden is weergegeven als NN2. De rechtbank stelt voorop dat met herkenning op camerabeelden behoedzaam moet worden omgegaan. Op grond van de
stillsvan de camerabeelden stelt de rechtbank vast dat de beelden van goede kwaliteit zijn en voldoende kenmerken van de NN2-persoon zichtbaar zijn, zodanig dat op grond daarvan een betrouwbare herkenning mogelijk is. In het dossier bevinden zich onder andere twee ambtsedige processen-verbaal waarin verbalisanten verklaren over de contacten die zij in het verleden met verdachte hebben gehad en waardoor zij verdachte herkennen als NN2. De rechtbank ziet geen reden om te twijfelen aan de herkenningen en weegt daarbij mee dat verdachte de herkenningen niet heeft weersproken. Op grond van het voorgaande acht de rechtbank de herkenningen betrouwbaar.
Feit 1
Vrijspraak poging tot doodslag (impliciet primair)
Voor een bewezenverklaring van een poging tot doodslag moet volgens vaste rechtspraak sprake zijn van opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, op de dood van het slachtoffer en moeten de geweldshandelingen geschikt zijn om het slachtoffer te doden.
De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen niet volgt dat verdachte het volle opzet had op het overlijden van aangever. De rechtbank ziet zich daarom de vraag gesteld of sprake is geweest van voorwaardelijk opzet. Daarvan is sprake als verdachte bewust de aanmerkelijke kans op het intreden van een bepaald gevolg – in dit geval de dood van aangever – heeft aanvaard. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Daarbij kunnen bepaalde gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het niet anders kan zijn dan dat een verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
De rechtbank stelt voorop dat het meermaals slaan en schoppen tegen het hoofd ernstige complicaties kan veroorzaken en onder omstandigheden potentieel dodelijk kan zijn. Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd een zeer kwetsbaar deel van het lichaam is en dat geweld tegen het hoofd fatale gevolgen kan hebben. Daarbij is onder meer van belang waar het hoofd wordt geraakt, hoe vaak en met welke kracht dit gebeurt.
Ondanks de vaststelling dat verdachte, nadat aangever op de grond was gevallen, samen met anderen meermalen tegen het hoofd en lichaam van aangever heeft geslagen en geschopt, is de rechtbank van oordeel dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat in deze zaak een aanmerkelijke kans op de dood is ontstaan. Uit het dossier blijkt onvoldoende hoe vaak het hoofd is geraakt, op welke exacte plaatsen aangever op zijn hoofd is geraakt, met welke kracht is geslagen en geschopt en met welke kracht deze handelingen bij aangever zijn aangekomen. De rechtbank weegt ook mee dat informatie ontbreekt over de aard van het schoeisel van de verdachten. Afgaande op wat daarover op de camerabeelden valt te zien, was geen sprake van bijzonder zwaar of hard schoeisel. Daarnaast geeft de medische informatie van aangever geen uitsluitsel over waar het hoofd is geraakt en met welke kracht dit is gebeurd. De rechtbank kan op grond van voorgaande niet vaststellen dat er een aanmerkelijke kans was op de dood van aangever.
Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank verdachte zal vrijspreken van de impliciet primair tenlastegelegde poging tot doodslag.
Bewezenverklaring medeplegen van poging tot zware mishandeling (impliciet subsidiair)
De rechtbank is van oordeel dat het geweld van verdachte wel een poging tot zware mishandeling oplevert. Het meermaals slaan en met geschoeide voet schoppen tegen onder andere het hoofd roept zonder meer de aanmerkelijke kans in het leven dat zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht. Uit de uiterlijke verschijningsvorm van de gedragingen leidt de rechtbank af dat verdachte die aanmerkelijke kans ook bewust heeft aanvaard. Zo bleef verdachte doorgaan met schoppen terwijl aangever op de grond lag, ook toen het grootste deel van de groep al was weggerend en verdachte nog schoppen na heeft gegeven. Gelet op het gegeven dat er geen zwaar lichamelijk letsel is toegebracht, is het bij een poging gebleven.
De rechtbank acht ook het medeplegen bewezen. Uit de voorgenoemde feiten en omstandigheden blijkt dat de groep samen het metrostation binnen is gekomen en op het perron direct is begonnen met het gezamenlijk plegen van geweld zodra aangever uit de metro stapte. Verdachte heeft in het geweld een significante rol gehad. Hij heeft meerdere trappen uitgedeeld en heeft zich op geen enkel moment gedistantieerd van het geweld. De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat verdachte nauw en bewust heeft samengewerkt met anderen en dat hij een wezenlijke en substantiële bijdrage aan het geweld heeft geleverd.
Feit 2
Bewezenverklaring openlijke geweldpleging
Op basis van de bewijsmiddelen en dat wat hierboven is overwogen, is ook bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging. Er is sprake van eendaadse samenloop. Verdachte maakte onderdeel uit van de groep personen die op een openbare weg meerdere geweldshandelingen verrichte tegen aangever. Ook het filmen beschouwt de rechtbank daarbij als een handeling die heeft bijgedragen aan en deel uitmaakt van het openlijk geweld. Het filmen was bedoeld om aangever te vernederen en had zo een extra aanmoedigend effect.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIopgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
feit 1
op 10 oktober 2023 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- meermaals (met kracht) (terwijl voornoemde [slachtoffer] op de grond lag) tegen het hoofd van voornoemde [slachtoffer] heeft geschopt en
- meermaals (met kracht) (terwijl voornoemde [slachtoffer] op de grond lag) tegen het hoofd van voornoemde [slachtoffer] heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 2
op 10 oktober 2023 te Amsterdam, openlijk, te weten op het perron van metrostation Reigersbos, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten
[slachtoffer] , door
- meermaals (met kracht) in het gezicht van voornoemde [slachtoffer] te slaan waardoor voornoemde [slachtoffer] op de grond viel en
- vervolgens meermaals (met kracht) (terwijl voornoemde [slachtoffer] op de grond ligt) in het gezicht, tegen het hoofd, tegen de nek, tegen de rug, tegen het bovenlichaam en tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer] te schoppen en te slaan en
- de voornoemde handelingen te filmen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezenverklaarde feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Verdachte is strafbaar. Er zijn geen bijzondere omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.

7.Motivering van de straffen

7.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie vordert dat verdachte volgens het volwassenstrafrecht wordt veroordeeld tot een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vijf maanden. De officier van justitie neemt het verdachte kwalijk dat hij geen verantwoordelijkheid neemt voor de stevige geweldshandelingen die hij samen met anderen heeft uitgevoerd.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft – bij een veroordeling – verzocht om in strafmatigende zin rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, de eendaadse samenloop tussen de feiten en de toepassing van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht. De raadsman vindt het passend om een taakstraf op te leggen. Daarnaast kunnen aan een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf de bijzondere voorwaarden worden verbonden, zoals door de reclassering is geadviseerd.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals op zitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van poging tot zware mishandeling en openlijke geweldpleging. Verdachte heeft, samen met zes anderen, aangever opgewacht op het perron van een metrostation. Direct nadat aangever uit de metro stapte, werd hij aangevallen door de groep. Aangever werd van alle kanten geslagen en geschopt, ook toen hij op de grond lag. De rechtbank rekent het verdachte in het bijzonder aan dat hij een significante rol had in het forse geweld dat is gebruikt. Verdachte heeft harde trappen uitgedeeld en is doorgegaan met het geweld op het moment dat een deel van de groep was weggerend. Zelfs toen hij als laatste van de groep wegging, is hij nogmaals teruggelopen naar aangever en heeft hij hem nog een harde trap in het gezicht gegeven. Aangever heeft verwondingen opgelopen aan zijn (achter)hoofd en heeft langere tijd slecht kunnen slapen van wat er is gebeurd. Omdat het geweldsincident op klaarlichte dag heeft plaatsgevonden op een metrostation in Amsterdam, zijn ook voorbijgangers ongevraagd geconfronteerd met deze heftige geweldsuitbarsting. Op de beelden is treffend te zien hoe enkele omstanders zich nog maar net uit de voeten kunnen maken als de groep losgaat op aangever. Dit soort gedrag maakt dat mensen zich onveilig kunnen voelen op straat en in het openbaar vervoer.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft in het strafblad van verdachte van 15 mei 2025 gezien dat verdachte eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten. Blijkbaar heeft verdachte niet, of onvoldoende, van eerdere veroordelingen geleerd. Verdachte heeft bovendien, zoals blijkt uit zijn proceshouding, geen enkele verantwoordelijkheid voor zijn daden genomen noch heeft hij enig berouw getoond. Wel is het zo dat verdachte hulp en begeleiding nodig heeft, zo blijkt uit het rapport van de reclassering van 11 juni 2025 en de toelichting daarop door de deskundigen op de zitting. Het risico op recidive door verdachte wordt als hoog ingeschat. De reclassering adviseert om bij een veroordeling aan een voorwaardelijk strafdeel bijzondere voorwaarden te verbinden.
Geen jeugdstrafrecht
Ten tijde van de mishandeling was verdachte 21 jaar oud. Ten aanzien van jongeren in de leeftijdscategorie 18 tot 23 jaar, kan het jeugdstrafrecht worden toegepast indien omstandigheden gelegen in de persoon van verdachte of omstandigheden waaronder het feit is begaan, daartoe aanleiding geven. Ter terechtzitting hebben de deskundigen in aanvulling op hun schriftelijke rapport, uitgesproken dat, hoewel zij enkele indicaties zien, er onvoldoende aanknopingspunten zijn voor toepassing van het jeugdstrafrecht. Het gedrag van verdachte komt naar hun oordeel niet zozeer voort uit onvermogen, maar juist uit de ontwikkeling naar volwassenheid en autonomie. Het geweten van verdachte is voldoende ontwikkeld. Daarnaast woont verdachte alleen, waardoor de reclassering geen aanleiding ziet voor gezinshulpverlening. De rechtbank kan zich verenigen met de hiervoor vermelde conclusie en het advies van de reclassering en neemt deze over. Gelet hierop zal de rechtbank het volwassenstrafrecht toepassen.
Strafoplegging
De rechtbank heeft gekeken naar de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Voor een voltooide zware mishandeling door middel van schoppen tegen het hoofd is het uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden. Omdat het in dit geval gaat om een poging, wordt van een lager uitgangspunt uitgegaan. De rechtbank neemt daarbij wel mee dat het in dit geval gaat om een hele heftige aanval, in vereniging gepleegd waarbij verdachte een grote rol heeft gehad in het geweld. Ook houdt de rechtbank rekening met recidive van verdachte ten aanzien van geweldsdelicten. De rechtbank heeft tenslotte meegewogen dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
In overeenstemming met het advies van de reclassering ziet de rechtbank meerwaarde in het opleggen van bijzondere voorwaarden bij een deels voorwaardelijke straf, met uitzondering van het contactverbod met aangever en de medeverdachten. De rechtbank ziet hier geen aanleiding toe. Het geweld heeft inmiddels geruime tijd geleden plaatsgevonden, verdachte heeft niet in voorlopige hechtenis gezeten en heeft niet eerder een contactverbod gehad. Niet is gebleken dat dat tot problemen heeft geleid. Tegen die achtergrond is niet voldoende uitgelegd dat een contactverbod nodig zou zijn.
Alles afwegende acht de rechtbank het passend en geboden om aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van acht maanden waarvan twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast zal de rechtbank aan het voorwaardelijke strafdeel – naast
de algemene voorwaarden – de bijzondere voorwaarden verbinden zoals door de reclassering
is geadviseerd, met uitzondering van het contactverbod met aangever en de medeverdachten.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45, 47, 55, 63, 141 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart niet bewezen dat verdachte het onder feit 1 impliciet primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders ten laste is gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1, feit 2
de eendaadse samenloop van:
medeplegen van poging tot zware mishandeling
en
openlijke geweldpleging
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte, groot
2 (twee) maanden, van deze gevangenisstraf
niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een
proeftijd van 2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen als veroordeelde gedurende de proeftijd niet aan de hierna vermelde bijzondere voorwaarden voldoet.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
Meldplicht bij reclassering
Veroordeelde meldt zich op afspraak (telefonisch) bij Reclassering Nederland op het adres Oostvest 60, 2011 AK te Haarlem. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
Gedragsinterventie cognitieve vaardigheden
Veroordeelde neemt actief deel aan de gedragsinterventie CoVa+. Veroordeelde houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider.
Dagbesteding
Veroordeelde spant zich in voor het vinden en behouden van betaald werk en/of een opleiding, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag.
Meewerken aan schuldhulpverlening
Veroordeelde werkt mee aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden.
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14e, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14e, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Dit vonnis is gewezen door
mr. D. Bode, voorzitter,
mrs. A.A. Spoel en J.H.C. van der Roest, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. B. Ketelaers, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 juli 2025.