3.3.Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van poging tot zware mishandeling (feit 1 impliciet subsidiair) en aan openlijke geweldpleging (feit 2). De rechtbank overweegt het volgende.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op basis van het dossier het volgende vast. Op 10 oktober 2023 komt een groep, bestaande uit zeven jongens, het metrostation Reigersbos in Amsterdam binnenlopen. De groep loopt via de ingangspoortjes door naar boven naar het perron. Op het moment dat een metro tot stilstand komt en aangever uit de metro stapt, rent één van de jongens op aangever af en geeft hij hem meerdere klappen. In de tussentijd voegen de andere jongens zich bij aangever. Aangever wordt vervolgens door de groep veelvuldig geslagen en geschopt, ook tijdens de twee momenten dat hij na een val op de grond komt te liggen. Tijdens het geweld is aangever op verschillende plaatsen van zijn lichaam geraakt, waaronder ook tegen het hoofd en in het gezicht.
De rechtbank stelt vast dat verdachte degene is geweest die op de uitgekeken camerabeelden is weergegeven als NN2. De rechtbank stelt voorop dat met herkenning op camerabeelden behoedzaam moet worden omgegaan. Op grond van de
stillsvan de camerabeelden stelt de rechtbank vast dat de beelden van goede kwaliteit zijn en voldoende kenmerken van de NN2-persoon zichtbaar zijn, zodanig dat op grond daarvan een betrouwbare herkenning mogelijk is. In het dossier bevinden zich onder andere twee ambtsedige processen-verbaal waarin verbalisanten verklaren over de contacten die zij in het verleden met verdachte hebben gehad en waardoor zij verdachte herkennen als NN2. De rechtbank ziet geen reden om te twijfelen aan de herkenningen en weegt daarbij mee dat verdachte de herkenningen niet heeft weersproken. Op grond van het voorgaande acht de rechtbank de herkenningen betrouwbaar.
Vrijspraak poging tot doodslag (impliciet primair)
Voor een bewezenverklaring van een poging tot doodslag moet volgens vaste rechtspraak sprake zijn van opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, op de dood van het slachtoffer en moeten de geweldshandelingen geschikt zijn om het slachtoffer te doden.
De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen niet volgt dat verdachte het volle opzet had op het overlijden van aangever. De rechtbank ziet zich daarom de vraag gesteld of sprake is geweest van voorwaardelijk opzet. Daarvan is sprake als verdachte bewust de aanmerkelijke kans op het intreden van een bepaald gevolg – in dit geval de dood van aangever – heeft aanvaard. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Daarbij kunnen bepaalde gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het niet anders kan zijn dan dat een verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
De rechtbank stelt voorop dat het meermaals slaan en schoppen tegen het hoofd ernstige complicaties kan veroorzaken en onder omstandigheden potentieel dodelijk kan zijn. Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd een zeer kwetsbaar deel van het lichaam is en dat geweld tegen het hoofd fatale gevolgen kan hebben. Daarbij is onder meer van belang waar het hoofd wordt geraakt, hoe vaak en met welke kracht dit gebeurt.
Ondanks de vaststelling dat verdachte, nadat aangever op de grond was gevallen, samen met anderen meermalen tegen het hoofd en lichaam van aangever heeft geslagen en geschopt, is de rechtbank van oordeel dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat in deze zaak een aanmerkelijke kans op de dood is ontstaan. Uit het dossier blijkt onvoldoende hoe vaak het hoofd is geraakt, op welke exacte plaatsen aangever op zijn hoofd is geraakt, met welke kracht is geslagen en geschopt en met welke kracht deze handelingen bij aangever zijn aangekomen. De rechtbank weegt ook mee dat informatie ontbreekt over de aard van het schoeisel van de verdachten. Afgaande op wat daarover op de camerabeelden valt te zien, was geen sprake van bijzonder zwaar of hard schoeisel. Daarnaast geeft de medische informatie van aangever geen uitsluitsel over waar het hoofd is geraakt en met welke kracht dit is gebeurd. De rechtbank kan op grond van voorgaande niet vaststellen dat er een aanmerkelijke kans was op de dood van aangever.
Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank verdachte zal vrijspreken van de impliciet primair tenlastegelegde poging tot doodslag.
Bewezenverklaring medeplegen van poging tot zware mishandeling (impliciet subsidiair)
De rechtbank is van oordeel dat het geweld van verdachte wel een poging tot zware mishandeling oplevert. Het meermaals slaan en met geschoeide voet schoppen tegen onder andere het hoofd roept zonder meer de aanmerkelijke kans in het leven dat zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht. Uit de uiterlijke verschijningsvorm van de gedragingen leidt de rechtbank af dat verdachte die aanmerkelijke kans ook bewust heeft aanvaard. Zo bleef verdachte doorgaan met schoppen terwijl aangever op de grond lag, ook toen het grootste deel van de groep al was weggerend en verdachte nog schoppen na heeft gegeven. Gelet op het gegeven dat er geen zwaar lichamelijk letsel is toegebracht, is het bij een poging gebleven.
De rechtbank acht ook het medeplegen bewezen. Uit de voorgenoemde feiten en omstandigheden blijkt dat de groep samen het metrostation binnen is gekomen en op het perron direct is begonnen met het gezamenlijk plegen van geweld zodra aangever uit de metro stapte. Verdachte heeft in het geweld een significante rol gehad. Hij heeft meerdere trappen uitgedeeld en heeft zich op geen enkel moment gedistantieerd van het geweld. De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat verdachte nauw en bewust heeft samengewerkt met anderen en dat hij een wezenlijke en substantiële bijdrage aan het geweld heeft geleverd.
Bewezenverklaring openlijke geweldpleging
Op basis van de bewijsmiddelen en dat wat hierboven is overwogen, is ook bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging. Er is sprake van eendaadse samenloop. Verdachte maakte onderdeel uit van de groep personen die op een openbare weg meerdere geweldshandelingen verrichte tegen aangever. Ook het filmen beschouwt de rechtbank daarbij als een handeling die heeft bijgedragen aan en deel uitmaakt van het openlijk geweld. Het filmen was bedoeld om aangever te vernederen en had zo een extra aanmoedigend effect.