ECLI:NL:RBAMS:2025:4507

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 juni 2025
Publicatiedatum
30 juni 2025
Zaaknummer
762218
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg koopovereenkomsten en beroep op onvoorziene omstandigheden afgewezen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 25 juni 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een holdingvennootschap, [eiser 1] B.V., en de Belgische holding Weerts Group N.V. De eisers, bestaande uit meerdere partijen, vorderden een verklaring voor recht dat Weerts een aanvullende vergoeding moest betalen op basis van koopovereenkomsten die zij hadden gesloten. De kern van het geschil draaide om de uitleg van bepalingen in deze overeenkomsten, met name de voorwaarden waaronder een aanvullende vergoeding verschuldigd zou zijn. Eisers stelden dat de einddatum van 31 december 2024, zoals opgenomen in de overeenkomsten, niet meer redelijk was gezien de onvoorziene vertragingen bij de Raad van State in de goedkeuring van een bestemmingsplan. Weerts voerde aan dat de tekst van de overeenkomsten duidelijk was en dat de partijen bewust hadden gekozen voor deze einddatum. De rechtbank oordeelde dat de bepalingen in de koopovereenkomsten niet de door eisers voorgestane betekenis hadden en dat er geen sprake was van onvoorziene omstandigheden die wijziging van de overeenkomst rechtvaardigden. De rechtbank wees de vorderingen van eisers af en veroordeelde hen in de proceskosten van Weerts.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer: C/13/762218 / HA ZA 25-32
Vonnis van 25 juni 2025
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser 1] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2.
[eiser 2],
wonende te [woonplaats 1] ,
3.
[eiser 3],
wonende te [woonplaats 2] ,
4.
[eiser 4],
wonende te [woonplaats 3] ,
5.
[eiser 5],
wonende te [woonplaats 4] ,
eisers,
advocaat: mr. L.C.M. Veerbeek,
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
WEERTS GROUP N.V.,
gevestigd te Herstal (België),
gedaagde,
advocaat: mr. P.L. Loeb.
Eisers worden hierna gezamenlijk [eisers] genoemd. Voor zover eiser sub 1 afzonderlijk wordt bedoeld, zal zij [eiser 1] worden genoemd. Voor zover eisers sub 2 tot en met 5 gezamenlijk worden bedoeld, zullen zij worden aangeduid als [eisers sub 2-5]
Gedaagde zal hierna Weerts worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 31 december 2024 met producties,
- de conclusie van antwoord met producties,
- het tussenvonnis van 19 maart 2025 waarbij een mondelinge behandeling is bepaald,
- het proces-verbaal van de op 12 mei 2025 gehouden mondelinge behandeling met de daarin genoemde stukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser 1] is een holdingvennootschap van de familie [familienaam] , die via haar dochtervennootschappen actief is in de opslag van handelsgoederen
.
2.2.
Weerts is een Belgische holdingvennootschap die via haar dochtervennootschappen actief is in onder andere logistiek, vastgoed en duurzame energie.
2.3.
Na het voeren van onderhandelingen in de loop van 2021 hebben [eiser 1] en Weerts op 17 december 2021 een koopovereenkomst ondertekend voor de verwerving door Weerts van de aandelen in Exmijro B.V. (‘Expeditiemaatschappij [familienaam] ’), welke aandelen tot dan werden gehouden door [eiser 1] (hierna: de koopovereenkomst). In deze koopovereenkomst staat, voor zover relevant, het volgende over de koopprijs:
6 ADDITIONAL [locatie 1] AMOUNT
6.1
An additional amount to be calculated in accordance with Clause 6.3 and taking into account Clause 6.2 shall be payable by the Guarantor (on behalf of the Buyer) to the Seller (and to the Family under the SPA Family) (theAdditional [locatie 1] Amount) if with respect to Property 1 and Property 2 the new zoning plan is adopted and is fully irrevocable (“onherroepelijk bestemmingsplan”) ultimately on 31 December 2024 and materially in line with the draft zoning plan ‘Bedrijventerrein [locatie 1] ’ dated 21 December 2020 with ref. [ref.nr. 1] […]
6.7
The Buyer will be released from its obligations following from the provisions of Clause 6.1
up until and including Clause 6.6 as per 31 December 2024.”
2.4.
Exmijro B.V. is eigenaar van een pand gelegen aan de [adres] . Na levering van de aandelen aan Weerts is de naam Exmijro B.V. veranderd in Weerts Logistic Park XVII (A) B.V.
2.5.
Op 17 december 2021 is ook een koopovereenkomst (hierna: de koopovereenkomst familie) ondertekend die ziet op de aankoop door Weerts van aan [eisers sub 2-5] in eigendom toebehorende onroerende zaken, gelegen aan de [locatie 2] . In deze koopovereenkomst familie staat het volgende over de koopprijs:
8 ADDITIONAL [locatie 1] AMOUNT
8.1
An additional amount to be calculated in accordance with Clause 8.3 and taking into account Clause 8.1 shall be payable by the Guarantor (on behalf of the Buyer) to the Sellers (and to [eiser 1] B.V. under the SPA [eiser 1] ) (theAdditional [locatie 1] Amount) if with respect to Property 1 and Property 2 the new zoning plan is adopted and is irrevocable (“onherroepelijk bestemmingsplan”) ultimately on 31 December 2024 and materially in line with the draft zoning plan ‘Bedrijventerrein [locatie 1] ’ dated 21 December 2020 with ref. [ref.nr. 2] […]
8.8
The Buyer will be released from its obligations following from the provisions of Clause
8.1
up and including Clause 8.7 as per 31 December 2024”
2.6.
Op 27 januari 2022 heeft de gemeente Doesburg een nieuw bestemmingsplan bedrijventerrein [locatie 1] te Doesburg vastgesteld. Achterliggende reden voor het nieuwe bestemmingsplan was om te voorzien in de ruimtebehoefte van de op dat bedrijventerrein gevestigde ondernemingen, waaronder Exmijro. In het nieuwe bestemmingsplan zijn, onder meer en voor zover hier relevant, verruimingsmogelijkheden opgenomen ten aanzien van de toegestane bouwhoogte.
2.7.
Tegen dit (nieuwe) vastgestelde bestemmingsplan loopt een beroepsprocedure bij de Raad van State. Naar aanleiding van door belanghebbenden ingediende bezwaren is het bestemmingsplan inmiddels twee keer aangepast. Deze aanpassingen laten de voor partijen relevante verruimde bouwhoogte ongemoeid.
2.8.
Weerts is niet akkoord gegaan met een voorstel van [eisers] om de in artikel 6.1 van de koopovereenkomst en artikel 8.1 van de koopovereenkomst familie genoemde datum te verlengen totdat de Raad van State uitspraak heeft gedaan in de lopende beroepsprocedure tegen het gewijzigde bestemmingsplan.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vordert bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, na wijziging van eis, samengevat:
primair
I. voor recht te verklaren dat de aanvullende vergoeding in artikel 6.1 en 8.1 van de koopovereenkomsten door Weerts moet worden betaald aan [eisers] zodra het bestemmingsplan door een uitspraak van de Raad van State onherroepelijk is vast komen te staan;
subsidiair
II. de einddatum van 31 december 2024 in artikel 6.1 respectievelijk 6.7 en artikel 8.1 respectievelijk 8.8 van de koopovereenkomsten te wijzigen.
3.2.
[eisers] stelt allereerst (en legt dat aan haar primaire vordering ten grondslag) dat aan het bepaalde in de artikelen 6.1/6.7 van de koopovereenkomst respectievelijk in de artikelen 8.1/8.8 van de koopovereenkomst familie de betekenis moet worden toegekend dat Weerts een aanvullende vergoeding moet betalen
zodrahet gewijzigde bestemmingsplan onherroepelijk wordt vastgesteld. Voorts grondt [eisers] haar subsidiaire vordering op onvoorziene omstandigheden. De verlengde doorlooptijden bij de Raad van State kwalificeren als een onvoorziene omstandigheid als bedoeld in artikel 6:258 BW als gevolg waarvan de instandhouding van de einddatum van 31 december 2024 uit artikel 6.1 respectievelijk 6.7 en artikel 8.1 respectievelijk 8.8 van de koopovereenkomsten in redelijkheid niet van Weerts verwacht kan worden. De einddatum moet wordt gekoppeld aan de uitkomst van de beroepsprocedure bij de Raad van State of verder in de toekomst komen te liggen waardoor een uitspraak van de Raad van State binnen deze tijdsperiode komt te liggen.
3.3.
Weerts voert gemotiveerd verweer. Kort samengevat voert zij aan dat tekst van de overeenkomsten duidelijk en overeenkomstig de bedoeling van partijen is. Partijen zijn een voorwaardelijke verplichting tot het betalen van een aanvullend bedrag voor een beperkte duur overeengekomen. Hier is uitdrukkelijk over onderhandeld. Vaststaat dat het bestemmingsplan niet onherroepelijk is vastgesteld uiterlijk 31 december 2024, waarmee iedere aanspraak op de overeengekomen aanvullende vergoeding is komen te vervallen. Weerts betwist verder dat de koopovereenkomsten vatbaar zijn voor wijziging op grond van onvoorziene omstandigheden.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Ambtshalve bevoegdheid en vaststelling toepasselijk recht
4.1.
Het geschil tussen partijen heeft een internationaal karakter, nu Weerts niet in Nederland maar in België is gevestigd. Eerst moet daarom ambtshalve worden getoetst aan de hand van de Brussel I bis-Verordening (EU) nr. 1215/2012 (hierna: Brussel I-bis) of de rechtbank bevoegd is. Dit is het geval. Partijen hebben in de koopovereenkomst (artikel 26.2) en in de koopovereenkomst familie (artikel 30.2) de rechtbank Amsterdam aangewezen als bevoegde rechterlijke instantie.
4.2.
Partijen hebben in de koopovereenkomsten ook een rechtskeuze gemaakt voor Nederlands recht (artikel 26.1 van de koopovereenkomst respectievelijk artikel 30.1 van de koopovereenkomst familie).
Wat is er in de gesloten koopovereenkomsten overeengekomen
4.3.
Allereerst moet worden vastgesteld wat tussen partijen precies is overeengekomen en hoe in dat verband de artikelen 6.1 en 6.7 van de koopovereenkomst en de artikelen 8.1 en 8.8 van de koopovereenkomst familie (zoals hiervoor onder 2.3 en 2.5 geciteerd) moeten worden uitgelegd. De vraag hoe deze artikelen moeten worden uitgelegd kan niet worden beantwoord op grond van alleen een zuiver taalkundige uitleg van die bepalingen. Voor de beantwoording van die vraag komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
4.4.
[eisers] stelt dat gekeken moet worden naar de intentie/de bedoeling die partijen hadden met het opnemen van de artikelen 6.1/6.7 van de koopovereenkomst respectievelijk de artikelen 8.1/8.8 van de koopovereenkomst familie. Het was de bedoeling dat Weerts een aanvullende vergoeding verschuldigd zou zijn
zodrahet bestemmingsplan onherroepelijk zou worden vastgesteld. Aanvankelijk was er helemaal geen einddatum in de conceptovereenkomsten opgenomen, pas later is er een datum in gekomen op verzoek van Weerts. Deze datum is uiteindelijk vastgesteld op 31 december 2024. Partijen gingen ervan uit dat de Raad van State tegen die tijd wel uitspraak zou hebben gedaan in de eventuele beroepsprocedure en wensten te voorkomen dat sprake zou zijn van een eeuwigdurend recht, aldus [eisers]
4.5.
Weerts stelt daar het volgende tegenover. De tekst van de artikelen 6.1 respectievelijk 8.1 in de koopovereenkomsten is duidelijk, zeker ook in combinatie met de artikelen 6.7/8.8. Er is bewust gekozen voor een voorwaardelijke verplichting met een beperkte duur. Weerts wilde niet voor een langere tijdsperiode in onzekerheid verkeren en alsnog kunnen worden geconfronteerd met een mogelijke aanspraak van [eisers] op een aanvullende vergoeding. In de wereld van vastgoed is verloop van tijd niet neutraal, aan tijdsverloop zijn risico’s verbonden rondom vraag en aanbod, waardering en stijging van kosten van financiering en bouwmateriaal. Het tijdsverloop is inmiddels zeer nadelig voor Weerts. Het was niet de bedoeling om een eeuwigdurend recht op een aanvullende vergoeding af te spreken. De overeengekomen basisprijs was al marktconform. Over de uiteindelijk afgesproken datum is uitvoerig en specifiek onderhandeld en deze is akkoord bevonden als onderdeel van een package-deal, na afweging van alle risico’s over en weer. Nu het (nieuwe) bestemmingsplan niet uiterlijk op 31 december 2024 onherroepelijk is vastgesteld, kan [eisers] geen aanspraak meer maken op de aanvullend te betalen som, aldus steeds Weerts.
4.6.
Geoordeeld wordt als volgt. De hier relevante bedingen zijn duidelijk verwoord en niet voor tweeërlei uitleg vatbaar. De artikelen 6.1 en 8.1 in de koopovereenkomsten hebben een voorwaardelijk karakter (indien het bestemmingsplan met de verruimde bouwmogelijkheden wat betreft de bouwhoogte onherroepelijk wordt). Daarnaast zijn de artikelen beperkt in duur (uiterlijk 31 december 2024). Deze uiterste datum wordt nog eens herhaald in de artikelen 6.7 en 8.8 waarin is bepaald dat de koper (Weerts) van zijn verplichting tot het betalen van een aanvullende vergoeding zal zijn bevrijd na 31 december 2024. Puur tekstueel bezien is er geen ruimte voor de opvatting van [eisers] dat aan het bepaalde in de koopovereenkomsten de betekenis toekomt dat er ingevolge artikel 6.1 van de koopovereenkomst respectievelijk artikel 8.1 van de koopovereenkomst familie een aanvullende vergoeding voor Weerts aan [eisers] dient te worden betaald
zodrahet gewijzigde bestemmingsplan onherroepelijk wordt (na afloop van de beroepsprocedures). Dat partijen een andere bedoeling hadden, zoals door [eisers] betoogd, wordt ook niet gevolgd.
4.7.
Partijen hebben uitgebreid onderhandeld over (de tekst van) de artikelen 6.1 en 6.7 van de koopovereenkomst respectievelijk de artikelen 8.1 en 8.8 van de koopovereenkomst familie en in het bijzonder over de einddatum. Beide partijen werden in de onderhandelingen bijgestaan door advocaten. Voor 3 september 2021 stond in de koopovereenkomsten nog geen einddatum. Op 3 september 2021 heeft Weerts voor het eerst een einddatum (toen nog 31 maart 2023) in de conceptkoopovereenkomst opgenomen. Op 5 september 2021 heeft [eiser 1] de datum in een volgend concept weer doorgehaald, waarna Weerts op 15 september 2021 (in de concepten voor beide koopovereenkomsten) de einddatum weer heeft toegevoegd (toen nog steeds 31 maart 2023). In het concept van de koopovereenkomst versie 25 september 2021 heeft [eisers] de einddatum in 1 maart 2028 veranderd.
Op 30 september 2021 heeft [eiser 1] , in het kader van een package-deal, voorgesteld om de datum op 1 maart 2025 te zetten:
“Wij hebben ons aanbod voor de te beslechten van de uitstaande onderhandelingspunten in bijgesloten voorstel uiteengezet als package deal (…).”. Na een telefonisch overleg tussen partijen op 30 september 2021 heeft Weerts op 1 oktober 2021 per e-mail aan [eiser 1] bevestigd:
“looptijd verplichting tot betaling eindigt op 31/12/24 rest van het voorstel is akkoord”. In nadien nog gevoerde onderhandelingen over de tekst van de overeenkomsten is de afgesproken datum van 31 december 2024 verder ongemoeid gelaten.
4.8.
Uit dit alles volgt dat beide partijen met de uiteindelijke tekst, en de daarin genoemde uiterste datum van 31 december 2024, bewust akkoord zijn gegaan. Daarbij is ten tijde van de gevoerde onderhandelingen op schrift geen enkel voorbehoud gemaakt ten aanzien van de duur van een eventuele beroepsprocedure. Dat [eisers] akkoord is gegaan met de datum van 31 december 2024, ook al wist zij dat het onzeker was of het (nieuwe) bestemmingsplan dan definitief zou zijn, wordt, zoals Weerts terecht stelt, ook ondersteund door de schriftelijke verklaringen van de heren die namens [eisers] de onderhandelingen over de koopovereenkomsten hebben gevoerd, (indirect) bestuurder van [eiser 1] , [naam 1] , en [naam 2] (financieel adjunct directeur), die [eisers] in het geding heeft gebracht. Bestuurder [familienaam] heeft verklaard dat hij wist dat dit punt ongewis zou blijven qua definitieve afloop, aangezien men afhankelijk was van externe partijen zoals de gemeente en de Raad van State. Financieel adjunct directeur [naam 2] heeft verklaard dat hij op basis van de toen beschikbare informatie het vertrouwen had dat eind 2024 haalbaar was gebaseerd op de doorlooptijden bij de Raad van State, maar dat dat géén garantie was en de datum een zwaarwegend punt bleef. Ook staat in de verklaring van financieel adjunct directeur [naam 2] dat na lang onderhandelen met het bepalen van de datum op 31 december 2024 dat punt afhankelijk werd van een datum en niet meer, zoals oorspronkelijk beoogd, slechts afhankelijk van het succesvol wijzigen van het bestemmingsplan. Met het toevoegen van de datum van 31 december 2024 zijn partijen daarmee dus welbewust akkoord gegaan met een beperkte duur waarbinnen aanspraak gemaakt kon worden op de aanvullende vergoeding. Een uitdrukkelijk voorbehoud ten aanzien van de beroepsprocedure bij de Raad van State is niet gemaakt.
4.9.
Dit leidt tot de slotsom dat de bepalingen 6.1/6.7 respectievelijk 8.1/8.8 niet de door [eisers] voorgestane betekenis hebben maar de betekenis die Weerts daaraan geeft, te weten een voorwaardelijke verplichting tot het betalen van een aanvullende vergoeding voor een beperkte duur tot uiterlijk 31 december 2024, ongeacht of de Raad van State dan al uitspraak heeft gedaan in de beroepsprocedure. De primair gevorderde verklaring voor recht is dus niet toewijsbaar.
Het beroep op onvoorziene omstandigheden
4.10.
Subsidiair doet [eisers] een beroep op onvoorziene omstandigheden en vraagt zij om aanpassing van de koopovereenkomsten. Zij licht dit als volgt toe.
4.10.1.
Na het sluiten van de koopovereenkomsten is sprake geweest van onvoorziene veel langere doorlooptijden bij de Raad van State. Partijen gingen uit van een doorlooptijd van 21 weken en dat blijkt nu inmiddels 42 weken te zijn. Bovendien is de Raad van State voorrang gaan geven aan woningbouwzaken, waardoor andere zaken langer blijven liggen. Dat levert onvoorziene omstandigheden op die van dien aard zijn dat naar de maatstaven van redelijkheid en billijkheid van Weerts niet een ongewijzigde instandhouding van de einddatum van 31 december 2024 verwacht kan worden. De afgesproken datum dient daarom te worden gewijzigd in die zin dat deze wordt gekoppeld aan de uitkomst van de beroepsprocedure bij de Raad van State.
4.10.2.
Ongewijzigde instandhouding kan in redelijkheid niet worden verwacht omdat dat een scheve waardeverhouding tussen de wederzijds geleverde prestaties zou opleveren. Gelet op het ingewonnen procesadvies is de kans groot dat de beroepsprocedure in het voordeel van Exmijro en Weerts uitpakt en dat het bestemmingsplan (ten aanzien van de verruimde bouwhoogte) onherroepelijk komt vast te staan. Exmijro kan dan gebruik maken van de verruimde bouwvoorschriften uit dat bestemmingsplan en daarmee haar onroerend goed uitbreiden ten faveure van haar onderneming en de daaraan verbonden omzet. Als de datum van 31 december 2024 in stand blijft, loopt [eisers] de aanvullende vergoeding mis, ook indien het (nieuwe) bestemmingsplan wel onherroepelijk wordt en Weerts wel gebruik kan maken van de verruimde bouwvoorschriften.
4.10.3.
Daar komt bij dat [eisers] ook aanzienlijke moeite heeft gedaan en kosten heeft gemaakt ten behoeve van het bestuurlijke besluitvormingsproces en de beroepsprocedure die enkel door [eisers] worden gedragen en niet tevens door Weerts. Het betreft verder onvoorziene omstandigheden die buiten de macht van [eisers] lagen en die niet voor haar rekening en risico komen.
4.10.4.
Nu Weerts hoe dan ook profijt ervan heeft als het (nieuwe) bestemmingsplan onherroepelijk wordt vastgesteld, is niet doorslaggevend
wanneerhet bestemmingsplan onherroepelijk komt vast te staan maar
ofhet bestemmingsplan ongewijzigd onherroepelijk komt vast te staan, aldus steeds [eisers]
4.11.
Weerts voert als volgt gemotiveerd verweer.
4.11.1.
Artikel 6:258 BW biedt in dit geval geen grondslag voor een dergelijk ingrijpen door de rechter in hetgeen partijen zijn overeengekomen. De einddatum van 31 december 2024 is bewust en uitdrukkelijk overeengekomen en liet de mogelijkheid open dat het (nieuwe) bestemmingsplan op 31 december 2024 nog niet onherroepelijk zou zijn vastgesteld. Deze onzekerheid was daarmee uitdrukkelijk in de overeenkomst verdisconteerd. Dat het (nieuwe) bestemmingsplan niet voor 31 december 2024 onherroepelijk is geworden, is niet (voornamelijk) het gevolg geweest van de verhoogde doorlooptijden bij de Raad van State dan wel het door haar geven van voorrang aan woningbouwzaken. Er waren ook andere vertragende omstandigheden, zoals de nadere besluitvorming door de gemeente (twee keer) en het inschakelen van een onafhankelijke bureau voor het uitbrengen van een advies.
4.11.2.
De veranderde doorlooptijd van 21 naar 42 weken is bovendien niet significant ten opzichte van de overeengekomen datum, die reeds een marge van 158 weken omvatte. Het is gesteld noch aannemelijk, laat staan bewezen, dat, als partijen bekend zouden zijn geweest met de langere doorlooptijden van de Raad van State, zij dan een andere uiterste datum zouden zijn overeengekomen.
4.11.3.
Het is onjuist dat bij ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst sprake is van een bijzonder scheve waardeverhouding in de over en weer geleverde prestaties. De overeengekomen koopprijs was marktconform en de afspraak rond de eventueel te betalen aanvullende vergoeding was onzeker en voorwaardelijk. De daarmee verbonden onzekerheid en risico’s waren verdisconteerd in deze marktconforme koopprijs. Weerts ondervindt daarnaast zelf ook nadeel van de opgelopen vertraging. Zodanig zelfs dat de beoogde herontwikkeling niet meer door kan gaan. De omstandigheden zijn in de afgelopen drie jaar veranderd. De kosten van financiering en bouwmaterialen zijn gestegen, er dienen inmiddels extra onderhoudswerkzaamheden te worden verricht en er is inmiddels sprake van veranderde eisen ten aanzien van verduurzaming. De investering heeft niet de beoogde vruchten afgeworpen.
4.12.
Het verweer van Weerts slaagt. De rechter kan op grond van artikel 6:258 lid 1 BW op verlangen van (een van) partijen de gevolgen van een overeenkomst slechts wijzigen of deze geheel of gedeeltelijk ontbinden indien sprake is van onvoorziene omstandigheden die van dien aard zijn dat de wederpartij naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst niet mag verwachten
.In de kern komt het erop neer dat sprake moet zijn van een fundamentele verstoring van het evenwicht van de overeenkomst. Herstel van het evenwicht kan in dat geval worden bereikt doordat de rechter met behulp van artikel 6:258 lid 1 BW de overeenkomst wijzigt of (geheel of gedeeltelijk) ontbindt. Artikel 6:258 lid 2 BW bepaalt dat voor wijziging of ontbinding geen plaats is, indien krachtens de aard van de overeenkomst of de in het verkeer geldende opvattingen het intreden van de onvoorziene omstandigheid voor rekening komt van degene die zich erop beroept.
4.13.
Van onvoorziene omstandigheden als bedoeld in artikel 6:258 BW is geen sprake. Weerts stelt terecht dat met het afspreken van een uiterste datum van 31 december 2024 de mogelijkheid dat het (nieuwe) bestemmingsplan niet op tijd/voor die datum onherroepelijk zou zijn vastgesteld al in de koopovereenkomsten is verdisconteerd. Dat de onderhandelaars namens [eisers] , te weten [familienaam] en financieel adjunct directeur [naam 2] , zo begrijpt de rechtbank de stelling van [eisers] , nooit rekening hebben gehouden met langere doorlooptijden doet hier niet aan af. Er bestaat in de regel altijd onzekerheid rondom de duur van juridische procedures en bestuurlijke besluitvormingsprocessen rondom de vaststelling van een (gewijzigd) bestemmingsplan. Dat zijn geen onvoorziene omstandigheden als in artikel 6:258 BW bedoeld. Bovendien is de veranderde doorlooptijd van 21 naar 42 weken inderdaad niet significant ten opzichte van de overeengekomen termijn in de koopovereenkomsten die een periode van 158 weken omvatte.
4.13.1.
Ook leidt ongewijzigde instandhouding van de koopovereenkomsten niet tot een (evident) scheve waardeverhouding tussen de over en weer overeengekomen prestaties, een “een fundamentele verstoring van het oorspronkelijk overeengekomen evenwicht”, zoals bedoeld in artikel 6:258 lid 1 BW. Het is niet zonder meer juist, zoals [eisers] betoogt, dat, indien het (nieuwe) bestemmingsplan na een uitspraak van de Raad van State alsnog onherroepelijk wordt, Weerts zal kunnen profiteren van de verruimde bouwhoogtes, en dus financieel in een betere positie komt te verkeren, terwijl zij aan [eisers] geen aanvullende vergoeding meer hoeft te betalen. Weerts heeft op overtuigende wijze toegelicht dat tijdsverloop voor haar niet kostenneutraal is. De (bouw)kosten zijn inmiddels aanzienlijk gestegen, er moeten inmiddels onderhoudskosten worden gemaakt en ook worden er nu veel meer (dure) verduurzamingseisen gesteld. Weerts heeft daarom haar toekomstplannen moeten bijstellen en heeft moeten afzien van toekomstige plannen rondom het verbouwen van haar panden, zodat zij niet meer kan of zal profiteren van het eventueel alsnog onherroepelijk worden van de verruimde bouwhoogtes in het gewijzigde bestemmingsplan. Dat nooit expliciet is gesproken over deze risico’s of over ontwikkelingskosten maakt het voorgaande niet anders, en dit geldt ook voor de omstandigheid dat Weerts mogelijk inmiddels heeft kunnen profiteren van een waardevermeerdering van de onroerende zaken.
4.14.
Gelet op het hiervoor overwogene is ook de subsidiair gevorderde verklaring voor recht niet toewijsbaar.
Ten aanzien van de proceskosten
4.15.
[eisers] zal als de in het ongelijk gestelde partij hoofdelijk worden veroordeeld in de proceskosten van Weerts inclusief nakosten. De proceskosten die [eisers] moet vergoeden worden begroot op:
- betaald griffierecht € 688,00
- salaris advocaat € 1.228,00 (2 punten x tarief € 614)
-
nakosten € 178,00
Totaal € 2.094,00.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst het gevorderde af,
5.2.
veroordeelt [eisers] hoofdelijk in de proceskosten van € 2.094,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [eisers] niet tijdig aan deze veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, moet [eisers] € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening,
5.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A. Dudok van Heel, rechter, bijgestaan door
mr. C.L. de Rijke, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 25 juni 2025.