ECLI:NL:RBAMS:2025:4446

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 juni 2025
Publicatiedatum
27 juni 2025
Zaaknummer
11693403 \ KK EXPL 25-308
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verstek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonvordering in kort geding met verstekverlening tegen Koog BV

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 25 juni 2025 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser] en Koog BV. [Eiser] heeft een loonvordering ingesteld, nadat zij op 2 september 2024 in dienst was getreden bij Koog op basis van een nulurencontract. Ondanks herhaalde verzoeken heeft Koog het loon over de gewerkte uren in november en december 2024 niet uitbetaald, wat heeft geleid tot de ontslagname van [eiser] op 22 januari 2025. De procedure begon met een dagvaarding op 14 mei 2025, en de mondelinge behandeling vond plaats op 16 juni 2025. Koog is niet verschenen, waardoor verstek is verleend.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat [eiser] een spoedeisend belang heeft bij haar vordering, gezien het feit dat het om loon gaat dat essentieel is voor haar levensonderhoud. De rechter heeft geoordeeld dat de vorderingen van [eiser] niet onrechtmatig of ongegrond zijn, en heeft deze toegewezen. De wettelijke verhoging van 50% over het achterstallige loon is eveneens toegewezen, evenals de gevorderde dwangsom voor het afgeven van salarisspecificaties. Koog is in het ongelijk gesteld en moet de proceskosten betalen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANKAMSTERDAM
Civiel recht
Kantonrechter
Zaaknummer: 11693403 \ KK EXPL 25-308
Vonnis in kort geding van 25 juni 2025
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. J. El Mhassani,
tegen
KOOG BV,
te Koog aan de Zaan,
gedaagde partij,
hierna te noemen: Koog,
niet verschenen.

1.De procedure

1.1.
Bij dagvaarding van 14 mei 2025, met producties, heeft [eiser] een voorziening gevorderd.
1.2.
De mondelinge behandeling vond plaats op 16 juni 2025. [eiser] is verschenen, met haar gemachtigde. Namens Koog is niemand verschenen, ondanks dat de dagvaarding op behoorlijke wijze is uitgebracht. Tegen haar is daarom verstek verleend. [eiser] heeft de dagvaarding toegelicht en vragen van de kantonrechter beantwoord. De griffier heeft hiervan aantekeningen gemaakt.
1.3.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.

2.De gronden van de beslissing

2.1.
[eiser] heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd dat zij op 2 september 2024 in dienst is getreden bij Koog. De arbeidsovereenkomst is aangegaan voor bepaalde tijd met als einddatum 1 september 2025. Het betreft een nulurencontract, maar feitelijk werkte zij gemiddeld zo’n 75 uur per maand in drie maanden. Omdat [eiser] steeds te laat werd uitbetaald, heeft zij op 22 januari 2025 ontslag genomen. Het loon over de gewerkte uren in november en december 2024 heeft [eiser] niet uitbetaald gekregen, ook niet nadat zij Koog daartoe heeft gesommeerd.
2.2.
In een kort gedingprocedure moet worden beoordeeld of de eisende partij een spoedeisend belang heeft bij de gevorderde voorziening. In dit geval gaat het om een loonvordering en die heeft naar haar aard een spoedeisend karakter, aangezien een werknemer met het loon voorziet in haar levensonderhoud.
2.3.
Tijdens de zitting heeft [eiser] een vervangende productie 10b overgelegd. De kantonrechter beslist dat dit stuk geen deel uitmaakt van het procesdossier, omdat onvoldoende is gebleken dat de niet verschenen gedaagde daarvan op de hoogte is geraakt. Dit maakt voor de beoordeling van de vordering evenwel niet uit, omdat [eiser] een brief van 21 april 2025 heeft overgelegd, welke onweersproken aangetekend en per e-mail is gestuurd. Uit deze brief blijkt dat [eiser] Koog heeft gesommeerd om haar salaris over de maanden november en december 2024 te betalen.
2.4.
Omdat Koog niet is verschenen en de vorderingen de kantonrechter niet onrechtmatig of ongegrond voorkomen, worden deze toegewezen.
2.5.
De wettelijke verhoging als bedoeld in artikel 7:625 Burgerlijk Wetboek (BW) wordt, zoals gevorderd, in dit kort geding bepaald op 50%. Koog heeft ondanks herhaaldelijke verzoeken het salaris niet betaald. Koog schrijft in een reactie van 23 januari 2025 onder meer dat het probleem is dat zij wacht op betaling van facturen en dat zij het loon daarna zal uitbetalen. Maar het loon is ook daarna niet betaald en [eiser] heeft ter zitting bovendien verklaard dat niets op rekening wordt betaald, hetgeen Koog niet heeft weersproken. Bovendien is onweersproken gebleven dat Koog ook nadien personeel heeft aangenomen en het patroon van niet betalen zich herhaalt. Koog heeft kennelijk willens en wetens zonder enige grond het salaris niet betaald, zodat een beperking van de wettelijke verhoging niet aangewezen is.
2.6.
De gevorderde dwangsom op afgifte van de salarisspecificaties en de eindafrekening zal ook worden toegewezen. Onweersproken is gebleven dat Koog geen loonaangifte heeft gedaan. [eiser] heeft de salarisspecificaties daarom nodig om aanspraak te kunnen maken op een werkloosheidsuitkering bij het UWV. Eerdere sommaties tot afgifte van salarisspecificaties hebben niet tot het gewenste resultaat geleid, zodat [eiser] haar belang bij het opleggen van een dwangsom voldoende heeft onderbouwd.
2.7.
Koog is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. Omdat [eiser] heeft geprocedeerd op basis van een toevoeging, zal Koog niet worden veroordeeld tot betaling van de explootkosten en betekeningskosten
.De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- griffierecht
90,00
- salaris gemachtigde
543,00
- nakosten
67,50
Totaal
700,50

3.De beslissing

De kantonrechter
3.1.
veroordeelt Koog om aan [eiser] te betalen:
3.1.1.
een bedrag van € 1.132,00 bruto, wegens achterstallig loon van november en december 2024,
3.1.2.
de wettelijke verhoging van 50% over het bedrag onder 3.1.1., zijnde € 566,00,
3.1.3.
het vakantiegeld van 8% over het bedrag onder 3.1.1., zijnde € 90,56
3.1.4.
de buitengerechtelijke kosten van € 254,70,
3.1.5.
de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de bedragen onder 3.1.1. en 3.1.3., met ingang van 21 april 2025, tot de dag van volledige betaling,
3.2.
veroordeelt Koog tot afgifte aan [eiser] van juiste en volledige bruto-/nettoloonspecificaties over de maanden november en december 2024 en een eindafrekening, binnen 24 uur na betaling,
3.3.
veroordeelt Koog om aan [eiser] een dwangsom te betalen van € 500,00 voor iedere dag dat zij niet aan de veroordeling onder 3.2. voldoet, tot een maximum van € 5.000,00 is bereikt,
3.4.
veroordeelt Koog in de proceskosten van € 700,50, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
3.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M.B. Cramwinckel en in het openbaar uitgesproken op 25 juni 2025 in tegenwoordigheid van de griffier, mr. D.C. Vink.
57327