ECLI:NL:RBAMS:2025:4377

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 juni 2025
Publicatiedatum
25 juni 2025
Zaaknummer
1300635824
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid verzoek tot schadevergoeding en kosten van rechtsbijstand in overleveringsprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 25 juni 2025 uitspraak gedaan over de verzoeken van verzoekster tot schadevergoeding en vergoeding van kosten van rechtsbijstand, ingediend op 19 maart 2025. Verzoekster, geboren in Polen, had schadevergoeding aangevraagd wegens vrijheidsbeneming in het kader van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat op 11 september 2019 door Polen was uitgevaardigd. Verzoekster was van 29 februari 2024 tot en met 28 november 2024 gedetineerd op basis van de Overleveringswet (OLW). De rechtbank had eerder op 28 november 2024 de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot behandeling van het EAB.

De rechtbank heeft de verzoeken van verzoekster beoordeeld, waarbij de raadsman van verzoekster, mr. T. Polat, heeft betoogd dat de termijnoverschrijding voor het indienen van het verzoekschrift verschoonbaar was. Hij stelde dat verzoekster na haar invrijheidstelling tijd nodig had om een onderkomen en werk te vinden, en dat haar prepaid telefoonnummer onbruikbaar was geworden, waardoor zij moeilijk te bereiken was.

De officier van justitie, mr. A.L. Wagenaar, heeft echter betoogd dat het verzoek te laat was ingediend en om die reden niet-ontvankelijk moest worden verklaard. De rechtbank heeft dit standpunt overgenomen en geoordeeld dat de verzoeken binnen drie maanden na de beëindiging van de overleveringsprocedure ingediend hadden moeten worden. De rechtbank heeft geen reden gezien voor verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding en heeft de verzoeken van verzoekster afgewezen. De beslissing is openbaar uitgesproken door de voorzitter en twee andere rechters, en verzoekster heeft de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer: 13-006358-24
RK nummers: 25-007185 en 25-007186
BESCHIKKING
Op de verzoeken tot schadevergoeding en de daarmee samenhangende vergoeding van kosten van rechtsbijstand ex artikel 67 van de Overleveringswet (hierna: OLW) in samenhang met artikelen 533 en 530 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) van
[verzoekster],
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1976,
te dezen domicilie kiezend op het kantooradres van haar raadsman,
mr. T. Polat, Princenhagelaan 9A, 4813 DA, te Breda,
hierna te noemen: verzoekster.

1.Procesgang

Bij schriftelijke verzoeken, bij de rechtbank ingediend op 19 maart 2025, heeft verzoekster vergoeding verzocht van de schade geleden ten gevolge van vrijheidsbeneming (overleveringsdetentie) en van de kosten van rechtsbijstand in het kader van de overleveringsprocedure.
De rechtbank heeft op 11 juni 2025 de gemachtigde raadsman van verzoekster, mr. T. Polat, advocaat in Breda, en de officier van justitie, mr. A.L. Wagenaar, in openbare raadkamer gehoord. Verzoekster is niet verschenen.

2.Voorgeschiedenis

De rechtbank gaat uit van de volgende feiten:
- Op 11 september 2019 is door
the Regional Court in Szczecin, Polen een Europees aanhoudingsbevel (hierna: EAB) uitgevaardigd, strekkende tot de aanhouding en overlevering van verzoekster aan Polen, in verband met een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek.
- Van 29 februari 2024 tot en met 28 november 2024 is verzoekster gedetineerd geweest op grond van de OLW, gelet op voormeld EAB.
- Bij uitspraak van deze rechtbank van 28 november 2024 heeft de rechtbank geen gevolg gegeven aan het EAB en is de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot het in behandeling nemen van het EAB.

3.Verzoeken

De verzoeken strekken tot het toekennen van een vergoeding door de Nederlandse Staat van
- € 21.970,00,- voor de ondergane vrijheidsbeneming van verzoekster in Nederland in de overleveringsprocedure, nader gespecificeerd:
 dagen politiebureau: 1 x € 130,- = € 130,-,
 dagen Huis van Bewaring 273 x € 80,- = € 21.840,00,
De raadsman heeft ter zitting de verzoeken nader toegelicht.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het verzoekschrift weliswaar niet tijdig is ingediend, maar dat deze overschrijding verschoonbaar is. Als gevolg van de langdurige detentie heeft verzoekster na haar invrijheidstelling tijd nodig gehad om een (vast) onderkomen en/of werk te vinden. Bovendien is als gevolg van de ondergane detentie het prepaid nummer van verzoekster onbruikbaar geworden (na een periode van inactiviteit van 90 tot 180 dagen wordt een prepaid simkaart gedeactiveerd en daarmee het telefoonnummer onbruikbaar). Deze omstandigheden hebben ertoe geleid dat verzoekster tot zeer kort geleden “onvindbaar” was. Om die reden was het niet mogelijk om de mogelijkheid tot het indienen van een verzoekschrift tot schadevergoeding te bespreken met verzoekster, noch om het onderhavige verzoekschrift tijdig in te dienen, aldus de raadsman.
Tevens heeft de raadsman de rechtbank verzocht de door verzoekster in het verzoekschrift opgenomen bedragen aan te passen naar de bedragen conform de berekening van de officier van justitie.

4.Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het verzoek te laat is ingediend en om die reden niet-ontvankelijk moet worden verklaard.

5.Oordeel van de rechtbank

De rechtbank is, met de officier van justitie, van oordeel dat het verzoek te laat is ingediend en daarom niet-ontvankelijk is.
Gelet op het bepaalde in artikel 530, vierde lid jo. artikel 529, tweede lid, Sv en in artikel 533, derde lid, Sv, hadden de verzoeken binnen drie maanden na 28 november 2024 moeten zijn ingediend. Op die datum is immers ondubbelzinnig duidelijk geworden dat de overleveringsprocedure was beëindigd omdat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk werd verklaard. De uitspraak is gedaan direct aansluitend op de inhoudelijke behandeling op 28 november 2024 en verzoekster was op die zitting aanwezig. Zij was er dus op 28 november 2024 mee bekend dat de overleveringsprocedure was geëindigd. In hetgeen namens verzoekster is aangevoerd ziet de rechtbank geen reden voor verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding.

6.Beslissing

De rechtbank verklaart verzoekster
NIET-ONTVANKELIJKin haar verzoeken tot schadevergoeding en vergoeding van kosten van rechtsbijstand
.
Deze beslissing is gegeven op 25 juni 2025 en in het openbaar uitgesproken door
mr. O.P.M. Fruytier, voorzitter,
mrs. L.F. Bögemann en D.M.S. Gribling, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. D. Kloos en G.S. Haas, griffiers,
Tegen deze beslissing staat voor verzoekster hoger beroep open, in te stellen ter griffie van deze rechtbank, binnen een maand na betekening van deze beschikking.