ECLI:NL:RBAMS:2025:4348

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 juni 2025
Publicatiedatum
24 juni 2025
Zaaknummer
1332806724
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van ontploffing door vuurwerk brandstofcombinatie met schade aan goederen

Op 13 juni 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2007, die beschuldigd werd van het medeplegen van een ontploffing met vuurwerk en het opzettelijk vernielen van een ruit. De feiten vonden plaats op 8 september 2024 in Amsterdam, waar de verdachte samen met een ander een vuurwerk brandstofcombinatie, vermoedelijk een Cobra 6, bij een portiekflat heeft geplaatst en ontstoken. Dit leidde tot schade aan de portiekdeur en de ruit van de woning van de aangever. De verdachte werd via Snapchat benaderd om deel te nemen aan deze daad en voelde zich onder druk gezet om hieraan mee te werken. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het medeplegen van de ontploffing en de vernieling, maar sprak hem vrij van het voorhanden hebben van een wapen, omdat niet bewezen kon worden dat hij dit daadwerkelijk in zijn bezit had. De rechtbank legde een werkstraf van 60 uren en een leerstraf van 40 uren op, en wees een deel van de vordering van de benadeelde partij toe, waarbij de verdachte hoofdelijk aansprakelijk werd gesteld voor de schade.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Team Familie & Jeugd
Parketnummer: 13.328067.24
Datum uitspraak: 13 juni 2025
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2007,
wonende op het adres [adres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 13 juni 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. R. Wiegant en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. L. Snel, naar voren hebben gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van wat door [persoon 1] namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad), [persoon 2] namens Jeugdbescherming regio Amsterdam (hierna: de jeugdreclassering) en door de ouders van verdachte naar voren is gebracht.
Ook is kennisgenomen van wat door de vertegenwoordiger van Slachtofferhulp Nederland namens [aangever] naar voren is gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is, kort samengevat, ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan:
1. het op 8 september 2024 in Amsterdam, in vereniging, teweegbrengen van een ontploffing, door een vuurwerk brandstof combinatie, vermoedelijk Cobra 6, voor een portiekflat te plaatsen en te ontsteken, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, zwaar lichamelijk letsel en levensgevaar te duchten was;
2. het op 8 september 2024 in Amsterdam voorhanden hebben van een wapen van categorie II, onder 7 Wet wapens en munitie, te weten een vuurwerk brandstof combinatie bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel ontploffing;
3. het op 8 september 2024 in Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk vernielen van een ruit van de voordeur van de woning van [aangever] .
De integrale tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de tenlastegelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak feit 2
Net als de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat het onder 2 tenlastegelegde het voorhanden hebben van een wapen, te weten een vuurwerk brandstof combinatie, niet wettig en overtuigend is bewezen. Verdachte wist wel van de vuurwerk brandstofcombinatie, maar niet kan worden vastgesteld dat hij deze ook voorhanden heeft gehad. Daarom zal hij van feit 2 worden vrijgesproken.
4.2.
Bewezenverklaring feiten 1 en 3
4.2.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van feit 1 en feit 3. Met betrekking tot het te duchten levensgevaar en zwaar lichamelijk letsel voor personen stelt de officier van justitie dat dit bewezen kan worden. De ontstane brand, waaronder in de nabijgelegen bosjes, had naar binnen kunnen slaan door het afsteken van het explosief. In samenhang met de omstandigheid dat het explosief in de nacht werd afgestoken levert dit levensgevaar en zwaar lichamelijk letsel voor personen op.
4.2.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak van feit 1 bepleit. Niet kan worden bewezen dat sprake was van medeplegen bij het teweegbrengen van de ontploffing. Als dit wel wordt bewezen, dan stelt de raadsvrouw dat enkel gevaar voor goederen te duchten was. Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsvrouw geen verweer gevoerd. Verdachte heeft de vernieling bekend.
4.2.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het teweegbrengen van een ontploffing (feit 1) en aan vernieling (feit 3). De rechtbank legt hieronder de beslissing uit.
De rechtbank stelt vast dat er op 8 september 2024 een vuurwerk brandstofcombinatie bij de toegangsdeur van de portiekflat aan [straatnaam] tot ontploffing is gebracht. Op de camerabeelden is te zien dat er twee verdachten gekleed in het zwart naar de portiekflat lopen en kort daarna vindt de ontploffing plaats. Er klinkt een harde knal en er wordt een rookgeur geconstateerd. Na de ontploffing blijkt dat de portiekdeur zwart geblakerd was, in het kozijn nog een gloeiende/brandende plek was en dat er ter hoogte van de bosjes op de grond nog enkele vlammen waren. Het glas van de toegangsdeur was gebarsten en de brievenbus was ontwricht. Het sporenbeeld duidt op gebruik van een vuurwerk brandstofcombinatie, bestaande uit een Cobra 6 en een fles met brandbare stof. Het explosief is volgens het sporenbeeld direct voor de toegangsdeur gelegd. Daarnaast was ook het ruitje van de deur van de woning van aangever [aangever] gebarsten. Op camerabeelden is te zien dat een man met een handschoen aan twee keer een steen met kracht tegen de ruit gooit. Voor de deur van de woning van aangever wordt een persoonlijke ov-chipkaart gevonden op naam van verdachte.
Verdachte heeft op zitting verklaard dat hij een van deze twee in het zwart geklede personen is en dat hij niet degene is geweest die het explosief heeft afgestoken. Verdachte is naar eigen zeggen naar boven gerend en hij heeft daar geprobeerd met een baksteen een ruit van de voordeur van een woning in te gooien. De opdracht hiervoor heeft hij via Snapchat gekregen. Hij werd naar eigen zeggen in een groep gezet door iemand die mensen zocht voor deze opdracht. Hij voelde zich onder druk gezet om hieraan mee te werken. In de opdracht stond het huisnummer van de woning waar hij de ruit moest ingooien. Verdachte vermoedt dat hij de baksteen moest gooien zodat de bewoner wist dat de explosie voor hem bedoeld was. De baksteen heeft verdachte van tevoren gezocht en in zijn tas meegenomen. Hij heeft deze twee keer tegen de ruit gegooid en daarna is hij weggerend. Dit gooien heeft hij ook in opdracht gefilmd. Dit was als bewijs bedoeld voor de opdrachtgever. Met de andere persoon had verdachte afgesproken dat het explosief pas na het gooien van de baksteen zou worden afgestoken. Verdachte wist dat het ging om een Cobra 6. De voorbereidingen had verdachte eerder die dag met de andere persoon besproken en zij zijn samen afgereisd naar de plaats delict.
Medeplegen
Anders dan de raadsvrouw, is de rechtbank van oordeel op basis van de hiervoor geschetste situatie dat verdachte deze feiten samen met een ander heeft gepleegd. Verdachte wist wat er ging gebeuren, hij heeft de voorbereiding met zijn medeverdachte besproken, zij zijn samen naar de plaats delict gegaan met de nodige materialen (de baksteen en het explosief) en is er een duidelijke rolverdeling gemaakt. Immers verdachte zou eerst de steen gooien en pas daarna zou het explosief worden afgestoken. Hoewel geen sprake is van een gezamenlijke uitvoering bij het afsteken van het explosief, is de bijdrage van de medeverdachte aan het tenlastegelegde naar het oordeel van rechtbank van zodanig gewicht en samenwerking dat er sprake is geweest van medeplegen.
Te duchten gevaar
Dat door de ontploffing van het explosief gevaar heeft bestaan voor goederen, is niet ter discussie gesteld en acht de rechtbank bewezen. De rechtbank is evenwel, met de raadsvrouw en anders dan de officier van justitie, van oordeel dat het dossier onvoldoende gegevens bevat om te kunnen stellen dat door de explosie ook zwaar lichamelijk letsel en levensgevaar te duchten is geweest. Het dossier bevat onvoldoende (technische) informatie over de afstand en aanwezigheid van eventueel aanwezige personen tot de explosie, dan wel de kracht van de explosie, zodat niet kan worden vastgesteld welk gevaar de ontploffing voor hen heeft opgeleverd.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de vervatte bewijsmiddelen bewezen dat
ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde:
hij op 8 september 2024 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, op/aan/in/bij de toegangsdeur van een portiekflat ter hoogte van [straatnaam] opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door een
, waarondereen Cobra 6, voor de deur van het voornoemde pand te plaatsen en te ontsteken en tot ontploffing te brengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten voor het pand en/of omringende woningen te duchten was;
ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde:
hij op 8 september 2024 te Amsterdam, opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van de voordeur van de woning van [aangever] , die geheel aan voornoemde [aangever] , toebehoorde heeft vernield.

6.Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

7.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Motivering van de straf

9.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, bestaande uit een werkstraf van 80 uren en de leerstraf So-Cool van 40 uren.
9.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht rekening te houden met de jonge leeftijd van verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden. Ook is verzocht rekening te houden met de geringe rol van verdachte bij bewezenverklaring van het teweegbrengen van de ontploffing. De raadsvrouw heeft bepleit geen jeugddetentie op te leggen en te volstaan met een fors gematigde werkstraf al dan niet in combinatie met een leerstraf, met aftrek van het voorarrest. De leerstraf zou voorrang moeten krijgen. Een forse straf kan nadelig zijn bij de aanvraag voor een Verklaring Omrent Gedrag (VOG) voor zijn werk in de zorg. In de afgelopen periode heeft verdachte een positieve ontwikkeling gemaakt en deze lijn moet worden voortgezet. Tenslotte merkt de raadsvrouw op dat verdachte met zijn open proceshouding verantwoordelijkheid voor zijn aandeel neemt. Hij heeft spijt van zijn handelen.
9.3.
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en de persoon en persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank heeft hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan het teweegbrengen van een ontploffing bij een portiekdeur van een woningcomplex met zwaar vuurwerk in combinatie met brandstof, waardoor schade voor goederen te duchten is geweest. Dit soort explosies zijn tegenwoordig aan de orde van de dag en hebben kennelijk tot doel personen te intimideren. Het is een groot maatschappelijk probleem. Zoals vaak gebeurt is verdachte via Snapchat benaderd om hieraan mee te werken en heeft hij hieraan geen weerstand kunnen bieden. De rechtbank maakt zich zorgen om het grote aantal jongeren dat op deze manier geronseld wordt voor het plegen van strafbare feiten. Dergelijke strafbare feiten raken niet alleen de veiligheid van de direct betrokkenen, maar veroorzaken ook gevoelens van angst en onveiligheid voor omwonenden en voor de samenleving in zijn geheel.
Dit soort feiten rechtvaardigen in beginsel een onvoorwaardelijke jeugddetentie. De rechtbank ziet in de hierna genoemde omstandigheden echter aanleiding om af te wijken van dit uitgangspunt, en ook van de eis van de officier van justitie, nu zij tot een ander oordeel komt over de gevaarzetting ten aanzien van personen.
De ernst van het feit maakt voorts dat de rechtbank niet van oordeel is dat de straf zodanig gematigd kan en moet worden vanwege mogelijke moeilijkheden bij het verkrijgen van een VOG. De rechtbank gaat er vanuit dat niet alleen naar deze strafzaak gekeken zal worden, maar dat ook bijvoorbeeld wat de Raad en Jeugdreclassering over verdachte aanvoeren bij de toekomstige beoordeling van een VOG-aanvraag betrokken zal worden.
Uit het strafblad van verdachte van 14 maart 2025 blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld. Hij wordt dus aangemerkt als
first offender.Er zijn geen nieuwe politie- en justitiecontacten geweest.
De jeugdreclassering verklaart dat verdachte zich goed aan zijn schorsingsvoorwaarden heeft gehouden. Hij heeft goed meegewerkt en er wordt weinig meerwaarde meer gezien in toezicht en begeleiding vanuit de jeugdreclassering. Hulp bij het verder vormgeven van sociale interacties kan wel nog van toegevoegde waarde zijn, met name op het gebied van online contacten via sociale media. De jeugdreclassering heeft er vertrouwen in dat dit ook in een vrijwillig kader zou kunnen.
De Raad schat de kans op herhaling als heel laag. Er zijn voldoende beschermende factoren ingebouwd. Omdat er nog wel winst te behalen valt op het gebied van omgaan met sociale media adviseert de Raad de leerstraf So-Cool op te leggen, en een werkstraf.
De weging van de hiervoor besproken omstandigheden leidt ertoe dat de rechtbank de verdachte een werkstraf van 60 uren zal opleggen, met aftrek van de tijd dat hij in voorarrest heeft gezeten, en daarnaast een leerstraf, te weten So-Cool Regulier, voor de duur van 40 uur. Op die manier ervaart verdachte de consequenties van zijn gedrag door het verrichten van onbetaalde arbeid voor de maatschappij en leert hij bij de leerstraf zijn vaardigheden te vergroten en zijn beïnvloedbaarheid te verminderen. Bij de leerstraf kan met verdachte goed gekeken worden naar de zorgen en gevaren op het gebied van sociale mediagebruik en met name ook in samenhang met het delict en zijn gedrag. Hierbij merkt de rechtbank op dat zij het belangrijk vindt dat de coaching van verdachte voorlopig in het vrijwillige kader doorloopt en dat zij ervan uitgaat de jeugdreclassering dit samen met verdachte nog regelt.

10.Benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [aangever] heeft een verzoek tot schadevergoeding ingediend. [aangever] heeft vergoeding van € 300,10 aan materiële schade en € 1.100,- aan immateriële schade gevorderd, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
10.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de vordering hoofdelijk toewijsbaar, te vermeerderen met de wettelijke rente. Ook is oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
10.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft geen opmerkingen over de materiële schadepost ‘reparatiekosten’. De materiële schadepost ‘beveiligingskosten’ moet volgens de raadsvrouw niet-ontvankelijk worden verklaard dan wel worden afgewezen, wegens het ontbreken van een rechtstreeks verband. De immateriële schade is onvoldoende onderbouwd en komt op grond daarvan niet voor toewijzing in aanmerking. Als de aard en ernst van de normschending wel wordt aangenomen, dan moet de vordering sterk gematigd worden en moet de vordering slechts gedeeltelijk worden toegewezen.
10.3.
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde ter zake kosten reparatiekosten en beveiligingskosten rechtstreeks (materiële) schade is toegebracht, en de vordering genoegzaam is onderbouwd, zal de vordering ter zake deze kosten, ondanks de betwisting door de verdachte, worden toegewezen. De rechtbank is van oordeel dat het rechtstreekse verband voldoende aangetoond is.
Immateriële schade
De rechtbank is van oordeel dat, gezien het strafdossier en gelet op de onderbouwing van de vordering, vaststaat dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde immateriële schade heeft geleden. Bij het bepalen van de hoogte van deze schade heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Naar het oordeel van de rechtbank brengt de aard en de ernst van de normschending door verdachte mee dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in haar eer of goede naam. Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt.
De (hoogte) van de vordering is betwist. Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank met de huidige onderbouwing vergoeding van een bedrag van € 600,- billijk. Nadere gelegenheid bieden voor aanvullende onderbouwing van de vordering levert nu een onevenredige belasting op van het strafgeding.
De rechtbank zal daarom de vordering aan immateriële schade tot een bedrag van € 600,- toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 8 september 2024 tot de dag van volledige betaling.
De benadeelde partij heeft meer gevorderd dan de rechtbank nu zal toewijzen. De rechtbank zal de benadeelde partij in het restant van de vordering niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering nog wel bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Omdat verdachte de onrechtmatige daad ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met een ander heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. De vordering wordt daarom hoofdelijk toegewezen. De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 september 2024 tot de dag der algehele voldoening.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 47, 77a, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77gg, 157 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslising.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde:
medeplegen van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
ten aanzien van het onder 3 bewezen verklaarde:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte] ,daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van
60 uren,met aftrek van de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag.
Beveelt dat, als de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur
van 30 dagen.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande in de vorm van een leerstraf, te weten So-Cool Regulier, voor de duur van
40 (veertig) uren.
Beveelt dat, als verdachte de leerstraf niet naar behoren heeft verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van
20 (twintig) dagen.
Benadeelde partij [aangever]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [aangever] gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling van € 900,10 (zegge: negenhonderd euro en tien cent), bestaande uit € 300,10 aan materiële schade en € 600,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten op 8 september 2024, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [aangever] , behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij [aangever] voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt aan verdachte op de maatregel van schadevergoeding ten behoeve van [aangever] ter hoogte van € 900,10 (zegge: negenhonderd euro en tien cent), bestaande uit
€ 300,10 aan materiële schade en € 600,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten op 8 september 2024, tot aan de dag van de algehele voldoening, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander of anderen is betaald. Bepaalt daarbij de maximale duur van de gijzeling op 0 dagen.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Heft ophet geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E. Dinjens, voorzitter tevens kinderrechter,
mrs. H.P.E. Has en M. van Gemert, kinderrechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. van Amelsvoort, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 juni 2025.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
[.]