ECLI:NL:RBAMS:2025:434

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 januari 2025
Publicatiedatum
23 januari 2025
Zaaknummer
C/13/754382 / FA RK 24-4934
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling omgangsregeling met uithuisgeplaatste kinderen en overwegingen over rol van de GI en pleegzorg

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 14 januari 2025 een tussenbeschikking gegeven over de omgangsregeling tussen een moeder en haar twee uithuisgeplaatste kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.A.M. Karsten, verzoekt om de huidige omgangsregeling te wijzigen, zodat zij onbegeleide omgang kan hebben met haar kinderen. De GI, Jeugdbescherming Regio Amsterdam, verzet zich tegen deze wijziging en pleit voor een beperktere omgangsregeling, waarbij de kinderen emotioneel niet overbelast worden. De rechtbank heeft de feiten en de standpunten van alle betrokken partijen, waaronder de pleegmoeder, in overweging genomen. De rechtbank constateert dat de huidige omgangsregeling, die eens per twee weken plaatsvindt onder begeleiding, niet in het belang van de kinderen is. De rechtbank besluit dat de omgangsregeling voorlopig wordt gewijzigd naar eens per drie weken voor drie uur, onder begeleiding van een pleegzorgmedewerker, en dat de pleegmoeder niet aanwezig zal zijn tijdens deze bezoeken. De rechtbank benadrukt het belang van een goede voorbereiding van de kinderen op de omgang en de rol van de GI en Levvel in dit proces. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad en er is een pro forma zitting gepland op 9 juni 2025 om de voortgang van de omgangsregeling te bespreken.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht, team familie & jeugd
zaaknummer / rekestnummer: C/13/754382 / FA RK 24-4934 (AL/SM)
Beschikking van 14 januari 2025 betreffende de omgangsregeling
in de zaak van:
[de moeder] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de moeder,
advocaat mr. M.A.M. Karsten te Amsterdam,
tegen
JEUGDBESCHERMING REGIO AMSTERDAM,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen de GI.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
- mevrouw [belanghebbende] ,
hierna te noemen de pleegmoeder;
wonende op een bij de rechtbank bekend adres.
De betrokken kinderen zijn:
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum 1] 2015 en
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum 2] 2018.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift met bijlagen van de moeder, ingekomen op 22 juli 2024;
- het aanvulling op het verzoekschrift met bijlagen van de moeder, ingekomen op 2 augustus 2024;
- het verweerschrift met bijlagen van de GI, ingekomen op 11 december 2024;
- het aanvulling op het verzoekschrift met bijlagen van de moeder, ingekomen op 16 december 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling achter gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 17 december 2024. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door mr. S.R. den Toonder (kantoorgenoot en waarnemer);
- een tolk Pools voor de moeder, de heer S. Kruszynski;
- de heer [naam] (doorstroommedewerker), namens de GI;
- de pleegmoeder.
1.3.
De kinderrechter heeft [minderjarige 1] naar haar mening gevraagd. [minderjarige 1] heeft geen
mening gegeven.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 2] en [minderjarige 1] .
2.2.
[minderjarige 2] en [minderjarige 1] zijn erkend door de heer [de vader] , de vader.
2.3.
Bij beschikking van 5 juli 2021 van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem,
heeft de kinderrechter [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht gesteld. De ondertoezichtstelling is
nadien steeds verlengd, voor het laatst bij beschikking van 27 juni 2024 van de rechtbank
Amsterdam, tot 5 juli 2025.
2.4.
Bij beschikking van 22 augustus 2022 van de rechtbank Noord-Holland, locatie
Haarlem, is een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verleend in een
voorziening voor pleegzorg. De maatregel is nadien steeds verlengd, voor het laatst bij
beschikking van de rechtbank Amsterdam van 27 juni 2024, tot 5 maart 2025.
2.5.
[minderjarige 2] en [minderjarige 1] verblijven sinds 9 september 2022 in het pleeggezin van de
pleegmoeder.
2.6.
Bij beschikking van 19 maart 2024 is een omgangsregeling tussen de
moeder en de kinderen bepaald, te weten dat de moeder eenmaal per twee weken, gedurende twee uren, begeleid omgang zal hebben met [minderjarige 2] en [minderjarige 1] , waarbij geprobeerd moet worden om de omgang tussen de kinderen en de moeder minimaal één maal per maand in het weekend te laten plaatsvinden.
2.7.
Tussen de vader en de kinderen vindt (onbegeleide) omgang plaats. De vader is momenteel voor langere tijd in Burkina Faso.

3.Het verzoek

3.1.
Moeder verzoekt bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad:
- de omgangsregeling tussen haar en de kinderen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te wijzigen, in die zin dat zij één keer per week onbegeleid omgang heeft met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in het weekend en dat de kinderen één keer per twee weken bij haar kunnen overnachten;
- dan wel de omgangsregeling te wijzigen zoals de rechtbank dat gerade voorkomt en waarbij de omgang tussen haar en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in ieder geval wordt geïntensiveerd;
- een vergoeding van haar proceskosten vast te stellen.

4.De standpunten

4.1.
De moederwil graag frequenter en ook onbegeleide omgang met de kinderen, het liefst in het weekend met een overnachting. De moeder stelt dat haar persoonlijke omstandigheden aanzienlijk zijn verbeterd. Zij heeft thans een andere woning bij gezinsopvang [verblijfplaats] . Deze woning is ruim genoeg om [minderjarige 2] en [minderjarige 1] te kunnen ontvangen. Daarnaast stelt de moeder dat zij een einde heeft gemaakt aan de gewelddadige relatie met haar ex-partner en wil zij in de toekomst geen relatie meer met deze man. Zij woont samen met haar jongste zoon [minderjarige 3] en zij is goed in staat voor hem te zorgen. Tevens is zij bij Jellinek in therapie gegaan voor haar alcoholgebruik en heeft zij therapie om haar trauma's te verwerken. Zij stelt dat zij in de afgelopen periode heeft bewezen dat zij regelmaat en voorspelbaarheid aan de kinderen kan bieden. Ook stelt ze dat het gelet op de leeftijd van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voor hun identiteitsvorming van belang is dat zij als moeder een grotere rol gaat spelen in hun leven.
Op dit moment ziet zij haar kinderen slechts twee uur per twee weken onder begeleiding van de hulpverlening en (meestal) op een locatie van Levvel of in het Verbindingshuis. Moeder stelt dat zij zich, door de aanwezigheid van de pleegzorgmedewerker en pleegmoeder tijdens de omgang, afgeremd en op haar vingers gekeken voelt. Zij is bang dat zij iets verkeerd doet of zegt. Tevens heeft moeder het idee dat de kinderen zich hierdoor ook geremd voelen in het contact naar haar toe. Zij merkt dat met name [minderjarige 1] moeite heeft om contact met haar te maken als pleegmoeder aanwezig is. De moeder is bang dat de kinderen door de summiere omgang die zij thans met haar hebben van haar vervreemd zullen raken. Zij wil de verstoorde hechting tussen haar en de kinderen juist herstellen. Ook wil zij er aan werken dat [minderjarige 1] zich weer veilig gaat voelen bij haar. Zij is van mening dat een intensievere omgangsregeling daaraan zal bijdragen. Ze is tot nu toe steeds bereid gebleken om alle adviezen van de GI en Levvel op te volgen en begrijpt niet wat er nog meer van haar verwacht wordt. Zij vraagt zich ook af waardoor [minderjarige 1] zo afwijzend is. Ze krijgt hier geen antwoord op van Levvel waardoor het voor haar heel moeilijk is om hier mee om te gaan. Ze snapt dat [minderjarige 1] een trauma kan hebben van het verleden met haar en ze zou er alles aan doen om dit voor [minderjarige 1] te verzachten, maar ze weet niet hoe.
4.2.
De GIverzoekt om niet-ontvankelijkheid dan wel afwijzing van het verzoek van moeder. Ter onderbouwing voert de GI het volgende aan. De GI heeft in het afgelopen jaar onderzocht waar het perspectief ligt van de kinderen, nu zij sinds 22 augustus 2022 bij pleegmoeder opgroeien. Op
17 mei 2024 is moeder geïnformeerd over een genomen perspectiefbesluit, namelijk dat het werken aan een terugplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij moeder niet meer aan de orde is en dat het perspectief van de kinderen bij pleegmoeder ligt. De kinderen hebben behoefte aan duidelijkheid en veiligheid. Het perspectiefbesluit draagt daar aan bij. Bij de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing zal dit perspectiefbesluit door de GI aan de orde worden gesteld. Er zal geen gezagsbeëindiging worden gevraagd door de GI omdat de moeder goed meewerkt; de Raad voor de Kinderbescherming zal dan ook niet worden betrokken voor onderzoek.
Op verzoek van de GI heeft Levvel in oktober 2024 op basis van de CHOP (Checklist Oudercontacten in de Pleegzorg) een advies gegeven met betrekking tot een passende omgangsregeling tussen moeder en de kinderen. Door Levvel is een beperktere omgangsregeling geadviseerd dan de huidige omgangsregeling, namelijk een regeling waarbij er één keer per vier weken begeleide omgang plaatsvindt tussen de moeder en de kinderen voor de duur van 1,5 uur in een kindvriendelijke ruimte op het hoofdkantoor van Levvel. Daarnaast adviseert Levvel dat de kinderen tussen elke omgang in één keer met moeder videobellen. In het voornoemde advies beschrijft Levvel dat moeder moeilijk toestemming kan geven voor het verblijf van de kinderen bij pleegmoeder. Bij de begeleide omgangsmomenten ziet Levvel bovendien dat moeder in haar handelen niet altijd laat zien dat zij zich verplaatst in de belevingswereld en het ontwikkelingsniveau van de kinderen en ook dat zij geen structuur, duidelijkheid en toezicht biedt tijdens de bezoeken. Wel garandeert zij de fysieke veiligheid van de kinderen. Levvel concludeert dat met name [minderjarige 1] rondom de omgang signalen laat zien die er op wijzen dat zij moeite heeft met de omgang en Levvel concludeert daaruit dat de omgang voor haar te belastend is. Ook is zichtbaar dat zij erg gehecht is aan pleegmoeder en komt zij tijdens de omgang met moeder nauwelijks los van pleegmoeder. Dit wordt in mindere mate bij [minderjarige 2] gezien. [minderjarige 2] is makkelijker afgeleid en gaat sneller op in zijn spel. Voor [minderjarige 1] is de huidige omgangsregeling niet goed en is een beperktere regeling nodig. Voor [minderjarige 2] is dit anders. Wel adviseert Levvel om de omgang voor beide kinderen gelijk te trekken en adviseert zij dus hetzelfde voor allebei de kinderen.
Gelet op het advies van Levvel stelt de GI dat de kinderen door een eventuele uitbreiding van de omgang, zoals deze door de moeder is verzocht, emotioneel overbelast zouden worden. Ook onbegeleide omgang is niet aan de orde, omdat de GI vaststelt dat moeder moeite heeft om de kinderen op hun ontwikkelingsniveau en traumasensitief te benaderen. Zij heeft hierbij nog hulp en begeleiding nodig. De GI denkt nu aan de inzet van Spirit Hecht of Stichting Nika.
De GI ziet evenwel geen aanleiding om de omgangsmomenten met de moeder te verminderen, zoals Levvel adviseert. Moeder doet erg haar best. [minderjarige 1] is in oktober 2024 gestart met de therapie ‘Tem je draak’. De verwachting is dat door deze therapie meer zicht komt op de trauma’s waar [minderjarige 1] mee kampt en dit zal vervolgens kunnen worden meegenomen in het traject van het contact en de omgang met moeder.
Ter zitting heeft de GI zich op het standpunt gesteld zich erin te kunnen vinden als de omgangsregeling tussen moeder en de kinderen wordt gewijzigd naar eens per drie weken voor 2,5 uur (begeleid).
4.3.
De pleegmoederis als belanghebbende door de rechtbank gehoord en zij heeft naar voren gebracht dat zij de huidige regeling belastend vindt voor de kinderen en met name voor [minderjarige 1] . Zij zou minder bezoekmomenten voor de kinderen willen. [minderjarige 1] laat opstandig gedrag zien in de dagen voorafgaand aan de contacten met moeder. [minderjarige 1] wil niet naar de bezoekmomenten toe. Dit is erg lastig voor pleegmoeder. Ook na de omgangsmomenten zijn de kinderen van slag en duurt het een tijdje voor ze weer zichzelf zijn. Dit kost allemaal erg veel negatieve energie. Pleegmoeder is steeds bij de omgang aanwezig geweest; in eerste instantie in een andere ruimte op dezelfde locatie, maar later ging dit niet meer en wilde [minderjarige 1] dat pleegmoeder bij haar bleef tijdens de omgangsmomenten.
[minderjarige 1] spreekt zich, volgens pleegmoeder, af en toe uit over wat zij heeft meegemaakt toen zij nog bij moeder woonde. Pleegmoeder schrikt er dan van dat [minderjarige 1] deze heftige ervaringen op een redelijk rustige wijze aan haar en haar gezin vertelt. In het gezin van pleegmoeder gaat het nog steeds goed met de kinderen. Zij zijn onderdeel van het gezin en pleegmoeder zou willen dat zij dat ook blijven.
5. De beoordeling
5.1.
De rechtbank overweegt als volgt.
Verloop van de huidige omgang tussen moeder en de kinderen
5.2.
De huidige omgangsregeling tussen de moeder en de kinderen verloopt als volgt.
De bezoeken vinden eens per twee weken plaats voor twee uur, onder begeleiding, bij Levvel of in het Verbindingshuis. Uit de zich in het dossier van de rechtbank bevindende bezoekverslagen in de periode van april 2024 tot op heden blijkt dat moeder haar zoontje [minderjarige 3] meeneemt naar de bezoeken en dat tijdens (het grootste deel van) de bezoeken de pleegmoeder aanwezig is. De rechtbank constateert dat [minderjarige 1] tijdens de omgangsmomenten zich vooral richt op pleegmoeder en het regelmatig voorkomt dat pleegmoeder met [minderjarige 1] in een andere kamer zit dan moeder en [minderjarige 2] .
In de bezoekverslagen van Levvel van april en mei 2024 valt te lezen dat moeder tijdens de bezoeken aan de kinderen veelal opdrachten geeft en niets vraagt en dat moeder aanmoediging nodig heeft om de kinderen te stimuleren met haar iets te doen. Ook staat beschreven dat moeder moeite heeft met het verdelen van haar aandacht tussen de kinderen en richt zij zich veel op [minderjarige 2] en/of [minderjarige 1] waarbij haar jongste zoon [minderjarige 3] uit beeld raakt en door de begeleiders moet worden teruggeroepen of moet worden gecorrigeerd. In de bezoekverslagen van de periode daarna tot op heden leest de rechtbank deze opmerkingen niet meer terug.
5.3.
Uit het verslag van het Uitvoerdersoverleg (UVO) van 19 juni 2024 blijkt dat Levvel het voornemen heeft om met pleegmoeder te bespreken op welke wijze de kinderen worden voorbereid op een bezoek aan hun moeder. Uit dit verslag blijkt tevens dat de traumatherapie voor [minderjarige 1] (‘Tem je draak’) on hold is gezet, vanwege een drukke agenda van pleegmoeder en de kinderen en dat er daarom is gekozen voor een traject op maat, wat weer is uitgesteld vanwege een personeelstekort. In het verslag staat dat pleegmoeder open staat voor ‘Tem je draak’ in oktober. Pleegzorg vindt ‘Tem je draak’ in oktober echter wel ver weg voor [minderjarige 1] en vraagt zich af welk schema leidend is. Liefst wordt er eerder, al dan niet met een andere therapie, gestart.
5.4.
Op 23 juni 2024 heeft een begeleid bezoekmoment in een speeltuin plaatsgevonden waarbij [minderjarige 2] en [minderjarige 1] beiden aanwezig waren. Pleegmoeder was toen afwezig.
In het bezoekverslag van dit bezoek heeft Levvel geschreven:
De kinderen gaven moeder een knuffel bij aankomst. Pleegmoeder wilde nog iets kwijt en vertelde aan mij dat [minderjarige 1] het moeilijk vond om bij het gezin weg te gaan, omdat [minderjarige 1] voor haar gevoel dingen gaat missen die het gezin gaat ondernemen. Pleegmoeder gaf aan dat [minderjarige 1] ging huilen en dat zij niet wilde gaan. Ze liet mij een foto zien van [minderjarige 1] in tranen. Bij aankomst waren allebei de kinderen rustig en gingen zij met moeder de speelplaats verkennen. Allebei de kinderen spelen graag met moeder en vragen beide aandacht van moeder. Moeder heeft goed haar best gedaan om de aandacht tussen beide te verdelen, hierdoor was het een plezierig moment met elkaar. Ook de sfeer was ontspannen. Het afscheid ging gemoedelijk. Een dikke knuffel en beide kinderen gaven aan het leuk te hebben gehad. Net toen ik thuiskwam belde pleegmoeder mij, zij vroeg mij hoe het bezoek verlopen is en of er ongemak was bij de kinderen. Dit vroeg zij omdat, onderweg naar huis met pleegmoeder en kinderen, [minderjarige 1] ineens begon te huilen en niet echt kon verklaren waarom dat was. Dit vond pleegmoeder opmerkelijk daarom vroeg zij aan mij hoe het bezoek verlopen is. Ik heb verteld dat het een plezierig bezoek is geweest en dat de kinderen ontspannen oogde.
Voor zover de rechtbank heeft kunnen nagaan in het dossier is dit het enige bezoekmoment geweest, waarop beide kinderen zonder pleegmoeder en op andere plek dan bij Levvel of het Verbindingshuis omgang met de moeder hebben gehad.
5.5.
Uit met name de bezoekverslagen van de maanden oktober en november 2024 blijkt dat [minderjarige 1] nauwelijks meer contact maakt met moeder en niet reageert op haar begroetingen, vragen of uitnodigingen om te spelen, maar (in een andere kamer) bij pleegmoeder zit. [minderjarige 2] speelt tijdens de bezoeken spelletjes met moeder. Verder blijkt uit deze bezoekverslagen dat pleegmoeder regelmatig voor en na de bezoekmomenten contact met Levvel opneemt om door te geven dat de kinderen moeite hebben met de omgang; zij vertonen ander gedrag en gooien cadeautjes van moeder weg als zij thuis zijn na een bezoek aan moeder. Ook heeft pleegmoeder meermaals bij Levvel aangekaart dat zij het lastig vindt om tijdens de bezoeken de juiste houding aan te nemen tegenover de kinderen. De rechtbank leest dat de pleegmoeder [minderjarige 1] niet wil pushen om tijdens de bezoekmomenten contact met moeder te maken. Pleegmoeder geeft aan dat zij haar niet het gevoel wil geven dat ze voor de moeder kiest en daarmee aan het gevoel van [minderjarige 1] voorbij gaat. Ook wil pleegmoeder om die reden niet samen met moeder en de kinderen spelletjes doen. Uit een verslag van een overleg met de gedragswetenschapper van Levvel van 21 oktober 2024 blijkt dat dit binnen Levvel is besproken en dat de gedragswetenschapper adviseert dat het goed zou zijn als pleegmoeder aangemoedigd wordt om samen met [minderjarige 1] en moeder een spelletje te doen. Ook is het volgens de gedragswetenschapper niet bevorderlijk voor de bezoeken als pleegmoeder met [minderjarige 1] in een aparte ruimte zit.
Beoordeling van de huidige omgangsregeling
5.6.
Het is duidelijk dat alle betrokkenen vinden dat de huidige omgangsregeling zeer moeizaam verloopt. De moeder heeft weinig wezenlijk contact met de kinderen en heeft het gevoel op haar tenen te moeten lopen. [minderjarige 1] laat in haar gedrag zien dat zij last heeft van de huidige omgangsmomenten.
Voor de pleegmoeder kost het erg veel energie om de kinderen rondom de omgang goed te begeleiden en gerust te stellen. Ook Levvel concludeert dat de huidige omgangsregeling niet in het belang is van de kinderen. De rechtbank is daarom van oordeel dat de huidige omgangsregeling geen stand kan houden. De vraag is welke omgangsregeling wel in het belang van de kinderen is.
Afwijzing verzoek van de moeder
5.7.
De rechtbank acht het niet in het belang van de kinderen om de omgangsregeling uit te breiden op de wijze zoals de moeder dat heeft verzocht.
5.8.
In de eerste plaats ziet de rechtbank op dit moment geen aanleiding om de bezoeken van de kinderen aan de moeder onbegeleid te laten plaatsvinden. De moeder heeft nog baat bij de structuur en begeleiding van Levvel tijdens de bezoeken. Ook kan Levvel de moeder tijdens de omgang begeleiden in het traumasensitief benaderen van de kinderen. Daarnaast baart het gedrag van [minderjarige 1] zorgen. De rechtbank acht het dan ook in belang van [minderjarige 1] dat een pleegzorgmedewerker van Levvel beschikbaar is om toe te zien op het verloop van de bezoeken en de houding van [minderjarige 1] naar moeder en hier ook op in te spelen. Wel ziet de rechtbank een positieve ontwikkeling in de houding van de moeder. Moeder werkt aan zichzelf en stelt zich steeds begeleidbaar op. Zij lijkt haar leven een stabiele wending te hebben gegeven en over de verzorging en opvoeding van haar jongste kind ( [minderjarige 3] ), dat bij haar woont, zijn geen zorgen. Ook neemt zij alle tips en adviezen van Levvel ter harte en doet zij, blijkens de bezoekverslagen, haar uiterste best om de bezoeken voor de kinderen prettig te laten verlopen. Toch stelt de GI, in navolging van het advies van Levvel van oktober 2024, dat moeder tijdens de bezoekmomenten onvoldoende structuur, duidelijkheid en toezicht biedt. De rechtbank leest dit in de bezoekverslagen van de afgelopen maanden echter niet terug. De rechtbank verwacht dan ook van de GI dat zij moeder duidelijkheid verschaft over wat zij
concreetnog meer van moeder verwacht dan zij nu laat zien. Indien de GI inderdaad meent dat de moeder zich op dit punt nader moet ontwikkelen, dan zal de GI de moeder hierover nader moeten adviseren. De GI heeft ter zitting naar voren gebracht dat Spirit Hecht of de Stichting Nika mogelijk iets voor moeder kan betekenen. De rechtbank dringt er bij de GI op aan om dit in gang te zetten, indien dit inderdaad nodig is.
5.9.
Gezien de huidige situatie waarbij [minderjarige 1] zich afwijzend opstelt tegenover moeder en de omgangsmomenten duidelijk belastend voor haar zijn, ziet de rechtbank ook geen aanleiding om de omgangsregeling in frequentie uit te breiden. De GI heeft gemotiveerd naar voren gebracht dat [minderjarige 1] , en in mindere mate [minderjarige 2] , zowel voor als na de bezoekmomenten van slag is. Een ophoging van de frequentie van de bezoeken is dan ook nu niet in het belang van [minderjarige 1] , vindt de rechtbank. Tegelijk vindt de rechtbank het belangrijk dat [minderjarige 2] en [minderjarige 1] , zoals zij gewend zijn, samen naar hun moeder gaan, zodat de omgang voor hen beiden gelijk moet zijn. Dat betekent dat vooralsnog ook geen ophoging van de frequentie van bezoekmomenten voor [minderjarige 2] zal plaatsvinden.
Vaststellen van een gewijzigde voorlopige omgangsregeling
5.10.
Op vragen van de rechtbank of onderzocht is wat de oorzaak is van het afwijzende gedrag van [minderjarige 1] naar haar moeder, heeft de GI geen eenduidig antwoord gegeven. De GI heeft enerzijds naar voren gebracht dit het komt door trauma’s bij [minderjarige 1] door haar verleden. Tegelijk heeft de GI aangevoerd dat [minderjarige 1] zich vastklampt aan pleegmoeder vanuit haar angst dat zij mogelijk weer naar haar moeder terug moet of door hechtingsproblematiek bij [minderjarige 1] . Ook heeft de GI opgemerkt dat de oorzaak gelegen kan zijn in de omstandigheid dat moeder zelf niet de juiste houding naar [minderjarige 1] aanneemt. Tot slot heeft de GI desgevraagd verklaard dat er sprake zou kunnen zijn van een loyaliteitsconflict bij [minderjarige 1] tussen enerzijds moeder en anderzijds pleegmoeder. Daarnaast heeft de GI opgemerkt dat mogelijk uit de training ‘Tem je draak’, die [minderjarige 1] nu volgt, meer duidelijkheid zal komen over de oorzaak van het afwijzende gedrag van [minderjarige 1] naar moeder.
5.11.
Gezien de onduidelijke oorzaak van het afwijzende gedrag van [minderjarige 1] en gelet op de omstandigheid dat de GI geen aanleiding ziet om hier een onderzoek naar te doen, acht de rechtbank het machteloze en gefrustreerde gevoel van moeder hierover voorstelbaar. Zij heeft regelmatig bij de GI en Levvel te kennen gegeven dat zij graag wil weten hoe het komt dat [minderjarige 1] steeds afwijzender naar haar lijkt te worden, zodat ook kan worden gezocht naar een oplossing en, in het bijzonder, wat zij hier zelf aan kan bijdragen. De therapie ‘Tem je draak’ is pas laat gestart, terwijl, zoals ook uit het UVO van 19 juni 2024 blijkt dat van meet af aan al duidelijk was dat dit zou moeten worden ingezet. Het is ook ongewis of deze therapie hierover de duidelijkheid gaat geven. De rechtbank is daarom van oordeel dat de GI zich vanaf heden zal moeten inzetten om hier meer inzicht in te krijgen, zodat daarop vervolgens door alle betrokkenen kan worden geacteerd.
5.12.
Ter zitting is met partijen besproken dat gezien de huidige problemen een andere opzet van de omgang in de rede ligt. De rechtbank heeft het voorstel besproken om de bezoekregeling voorlopig in plaats van eens per twee weken voor 2,5 uur te wijzigen naar eens per drie weken voor drie uur.
De GI heeft aangegeven zich te kunnen vinden in een dergelijke omgangsregeling. Deze omgang kan dan eventueel op een andere locatie plaatsvinden. Bij een minder frequente omgang is het volgens de GI beter mogelijk de kinderen voor te bereiden op de omgang en is er voor de kinderen meer hersteltijd tussen de bezoeken. Op deze wijze wordt het voor [minderjarige 1] wellicht makkelijker om meer ontspannen naar de omgangsmomenten toe te gaan en zijn de kinderen beter in staat een band op te bouwen met moeder. De moeder heeft afwijzend gereageerd op het voorstel, nu zij haar kinderen juist vaker wil zien.
5.13.
Ondanks de afwijzende reactie van de moeder, vindt de rechtbank een bezoekregeling van eens per drie weken voor drie uur voorlopig de meest passende regeling. Per saldo heeft moeder dan evenveel bezoektijd als zij met de huidige regeling heeft, namelijk per zes weken in totaal zes uur. Een iets langere bezoektijd geeft evenwel meer ruimte voor moeder en de kinderen om samen iets te ondernemen en komt daarmee tegemoet aan de behoeftes van moeder. Tegelijk geeft de verminderde frequentie de kinderen iets meer rust rondom de bezoekmomenten. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verdienen het dat hun bezoeken aan moeder een ontspannen uitstapje worden in plaats van een belastend bezoek. Daaraan kan naar het oordeel van de rechtbank ook bijdragen dat de bezoeken plaatsvinden op een plaats, waar de kinderen kunnen spelen en afleiding hebben. Een plek of ruimte waar een activiteit kan worden ondernomen zoals een speeltuin, park, boerderij, museum of bibliotheek verdient de voorkeur boven een ruimte binnen Levvel. Uit het verslag van het enkele omgangsmoment dat in een speeltuin heeft plaatsgevonden, is ook gebleken dat dit omgangsmoment beter verliep dan de andere momenten. De rechtbank vindt het, zoals hiervoor al overwogen, wel van belang dat de bezoeken nog steeds plaatsvinden onder begeleiding van een pleegzorgmedewerker, zodat zowel moeder als de kinderen ondersteuning krijgen tijdens de bezoeken.
Daarnaast vindt de rechtbank het belangrijk dat de omgangsmomenten zonder aanwezigheid van pleegmoeder zullen gaan plaatsvinden nu de band tussen moeder en [minderjarige 1] hersteld moet worden en de aanwezigheid van pleegmoeder hier niet aan bijdraagt. De GI heeft ter zitting ook niet de noodzaak van de aanwezigheid van pleegmoeder onderbouwd, anders dan dat de kinderen niet naar moeder toe zouden willen zonder pleegmoeder. De rechtbank acht dat argument onvoldoende.
De rechtbank wil geen enkele afbreuk doen aan de hechting tussen pleegmoeder en de kinderen, maar is van oordeel dat de informatie van de GI, de bezoekverslagen en het advies van Levvel geen aanknopingspunten bieden om aan te nemen dat een omgang zonder pleegmoeder niet in het belang van de kinderen is. Bovendien staat in het CHOP advies van Levvel dat kinderen tot 5 jaar het meest gebaat zijn bij bezoeken in aanwezigheid van de pleegouders, maar dat dat voor kinderen vanaf 6 jaar (zoals [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ) niet geldt en zij juist meer zelfstandigheid hebben en vaardigheden ontwikkelen los van hun pleegouders. Weliswaar sluit de rechtbank haar ogen niet voor de trauma’s die [minderjarige 1] mogelijk heeft uit haar verleden met moeder, maar de rechtbank constateert dat moeder zich momenteel al langere tijd stabiel toont, zij zich inspant voor een goed verloop van de omgangsmomenten en hierin goed samenwerkt met Levvel en naar hun tips luistert en dat opvalt dat juist het enkele bezoek zónder pleegmoeder in de speeltuin zonder enige problemen verliep en [minderjarige 1] toen meer los leek te komen. De rechtbank ziet wel een belangrijke rol voor de GI en Levvel weggelegd om de kinderen, en met name [minderjarige 1] , goed op de bezoeken voor te bereiden en haar gerust te stellen. Ook pleegmoeder dient hierbij te worden betrokken, zoals in het UVO verslag van juni 2024 ook al is voorgenomen, maar waar blijkens de verslaglegging geen gevolg aan is gegeven.
5.14.
Daarnaast verwacht de rechtbank dat de GI of Levvel pleegzorg in haar algemeenheid vanaf heden meer aandacht besteedt aan de rol van pleegmoeder. Bij haar ligt immers een belangrijke sleutel, zoals ook blijkt uit het CHOP advies van Levvel waarin staat:
Hoe veiliger de relatie met pleegouders, hoe makkelijker kinderen meer contact met de eigen ouders aankunnen.Het is duidelijk dat de pleegmoeder het lastig vindt om met de gevoelens van de kinderen jegens de moeder om te gaan. Het bevreemdt de rechtbank dat pleegmoeder hier niet meer in begeleid is, ondanks dat zij dit op meerdere momenten heeft geuit en ook de gedragsdeskundige van Levvel hierover het één en ander heeft geadviseerd. De rechtbank verwacht van de GI dat pleegmoeder advies krijgt op welke manier zij zich zou kunnen opstellen, zodat zij een positieve rol kan spelen in het herstel van de band tussen moeder en de kinderen, zonder dat dit afbreuk doet aan de veiligheid die zij de kinderen wil bieden. Uiteindelijk is het van groot belang voor een goede ontwikkeling van de kinderen dat zij een vertrouwde band met hun moeder krijgen en weten dat deze band er mag zijn zonder dat dat afbreuk doet aan de band met en het verblijf bij pleegmoeder.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
bepaalt in het kader van een
voorlopigeomgangsregeling dat;
- de moeder eenmaal per drie weken, gedurende 3 uur, onder begeleiding van een pleegzorgmedewerker omgang zal hebben met [minderjarige 2] en [minderjarige 1] , op een locatie nader in te vullen door de GI en Levvel, waarbij;
  • de omgang tussen de moeder en de kinderen op een andere locatie dan het Verbindingshuis of de locatie van Levvel zal plaatsvinden, zoals bijvoorbeeld een (binnen of buiten) speeltuin, een park, een bibliotheek of een andere (openbare) gelegenheid of locatie waar een activiteit kan worden ondernomen;
  • de pleegmoeder tijdens de omgang niet aanwezig zal zijn op de locatie waar de omgang zal plaatsvinden;
  • de GI/Levvel de kinderen (enkele dagen) voordat de omgang zal plaatsvinden, zal voorbereiden op de omgang;
  • de GI/Levvel (zo mogelijk een gedragsdeskundige) de pleegmoeder adviezen geeft over hoe zij de kinderen kan voorbereiden op het omgangsmoment en hoe zij vanuit haar rol kan bijdragen aan onbelast contact tussen de kinderen en de moeder;
  • de GI monitort hoe het afwijzende gedrag van [minderjarige 1] naar moeder zich ontwikkelt en hier zonodig nader onderzoek naar (laat) doen;
  • de GI/Levvel aan moeder concreet advies geeft wat van haar verwacht wordt om de bezoekmomenten voor de kinderen fijn te laten verlopen en haar zonodig, een aanvullende training aanbiedt;
6.2.
verklaart deze voorlopige omgangsregeling uitvoerbaar bij voorraad;
6.3.
bepaalt dat de behandeling omtrent
pro formawordt voortgezet op
9 juni 2025, waarbij de rechtbank zowel de moeder als de GI verzoekt om de rechtbank
uiterlijk tien dagen vóór deze datumte informeren omtrent het verloop van de voorlopige omgangsregeling en de door hen gewenste wijze van voortzetting van deze procedure;
6.4.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door de rechter mr. A. van Luijck, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. S.A. Marchal, griffier, op 14 januari 2025. [1]

Voetnoten

1.Voor zover tegen de beschikking hoger beroep openstaat kan dit via een advocaat worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam (IJdok 20 / Postbus 1312, 1000 BH).