ECLI:NL:RBAMS:2025:4197

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 juni 2025
Publicatiedatum
19 juni 2025
Zaaknummer
13/171189-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van een taxichauffeur in een fatale verkeerszaak in Amsterdam

Op 19 juni 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 30-jarige voormalig taxichauffeur, die werd beschuldigd van het veroorzaken van een verkeersongeval waarbij een fietser om het leven kwam. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten, waaronder het rijden met een te hoge snelheid en het veroorzaken van gevaar op de weg. De zaak vond zijn oorsprong in een incident op 19 maart 2024, waarbij de fietser, die zonder te kijken een voorrangsweg overstak, werd aangereden door de taxi van de verdachte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet aanmerkelijk onvoorzichtig of onoplettend had gehandeld, en dat hij erop mocht vertrouwen dat de maximumsnelheid op de busbaan 50 km/u was, in plaats van de 30 km/u die op een bord was aangegeven. De rechtbank concludeerde dat de fietser zelf verkeersfouten had begaan, waardoor de aanrijding had plaatsgevonden. De rechtbank sprak de verdachte vrij van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde, en verklaarde de benadeelde partijen niet-ontvankelijk in hun vorderingen, aangezien er geen straf of maatregel aan de verdachte was opgelegd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/171189-24
Datum uitspraak: 19 juni 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1994,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 5 juni 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. H. Hoekstra, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. M.L. van Gaalen, naar voren hebben gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank kennis genomen van wat mr. S. Boer namens de nabestaanden die zich als benadeelde partijen in het strafproces hebben gevoegd, naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd:
Primair
dat hij zich op 19 maart 2024 te Amsterdam, als bestuurder van een taxi, rijdende met een snelheid die (veel) hoger was dan de maximumsnelheid van 30 km/u, heeft schuldig gemaakt aan het veroorzaken van een verkeersongeval door tegen een fietser aan te rijden die doende was een kruising over te steken, ten gevolge waarvan die fietser verwondingen heeft opgelopen waaraan hij later is overleden (artikel 6 Wegenverkeerswet 1994, hierna: WVW).
Subsidiair is aan hem ten laste gelegd dat hij zich dusdanig heeft gedragen dat daardoor gevaar op de weg werd veroorzaakt (artikel 5 WVW).
De volledige tenlastelegging is opgenomen in een
bijlagedie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
3. Voorvragen
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Bewijsbeslissing

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat verdachte grove schuld heeft gehad aan het ongeval en heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde. Verdachte reed met een veel te hoge snelheid voor een veilig verkeer ter plaatse over de trambaan van de Ceintuurbaan, een plek die hem bekend is, richting een kruising met veel kwetsbare verkeersdeelnemers. Op de naastgelegen rijbaan was sprake van langzaam rijdend / stilstaand verkeer, waardoor het zicht van verdachte op van rechts overstekend verkeer beperkt werd. Verdachte is bij het naderen van de kruising onvoldoende alert geweest op voetgangers en fietsers komende van rechts en had zijn snelheid moeten minderen.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
Volgens de verdediging kan verdachte geen aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid en/of onoplettendheid worden verweten, zodat geen sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW. Verdachte heeft geen verkeersregels geschonden: hij reed op een voorrangsweg, met -ongeveer- de maximaal toegestane snelheid van 50 km/u.
De indicatieve snelheid van 67 km/u, zoals berekend door de Forensische Opsporing Verkeer van de politie, is onnauwkeurig, indicatief en niet bruikbaar als bewijsmiddel, terwijl verdachte vanaf het begin heeft verklaard dat hij ongeveer de toegestane 50 km/u reed. Er bevonden zich geen personen op of voor het zebrapad dat verdachte naderde aan wie hij voorrang had moeten geven. De fietser kwam pas te laat bij verdachte in beeld, toen hij op het allerlaatste moment onverwacht van rechts achter een busje tevoorschijn kwam. Dit busje reed rechts van verdachte en was zojuist het zebrapad gepasseerd, zodat verdachte erop vertrouwde dat er geen overstekend verkeer meer van rechts kwam waaraan hij voorrang diende te verlenen. Er was op dat moment dan ook geen aanleiding voor verdachte om snelheid te minderen.
De fietser heeft daarentegen wel een verkeersregel geschonden door, zonder naar links te kijken en met zijn capuchon op, een voorrangsweg op te fietsen en geen voorrang te verlenen aan de van links komende verdachte. Er is geen sprake van causaliteit tussen het handelen van verdachte en het ongeval. Verdachte moet daarom worden vrijgesproken van overtreding van art. 6 WVW en ook van het subsidiair ten laste gelegde veroorzaken van gevaar of hinder op de weg (art. 5 WVW).
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
Inleidende opmerking
Een verkeersongeval met fatale afloop is een tragische gebeurtenis die diep ingrijpt in de levens van alle betrokkenen. In het verkeersstrafrecht gaat het om de vraag of iemand strafrechtelijk verantwoordelijk gehouden kan worden voor het verkeersongeval. De ernst van de afloop van het incident moet hierbij gescheiden worden van de feitelijke toedracht.
Vaststelling feiten en omstandigheden
Naar het oordeel van de rechtbank is op basis van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting het volgende komen vast te staan. [1]
Op 19 maart 2024, midden op de dag (omstreeks 12.40 uur) vond op de kruising van de Ceintuurbaan en de oostelijke rijbaan van de straat Sarphatipark (hierna: Sarphatipark) een verkeersongeval plaats, waarbij verdachte als bestuurder van een personenauto/taxi en [slachtoffer] als bestuurder van een elektrische fiets (hierna: de fietser) betrokken waren. De Ceintuurbaan bestaat uit twee rijstroken twee richtingen op, welke rijstroken van elkaar gescheiden worden door een dubbele vrij liggende bus- en trambaan voor verkeer, ook in twee richtingen. In het midden van de bus/trambanen bevindt zich ter hoogte van de kruising met Sarphatipark aan beide zijden van het kruisingsvlak een langgerekte vluchtheuvel met paaltjes. Aan beide zijden van de Ceintuurbaan bevindt zich een fietsstrook naast het trottoir.
Verdachte reed de taxi over de busbaan van de Ceintuurbaan, een voorrangsweg, komende uit de richting van de Amstel. Er waren geen bijzondere weersomstandigheden. Ter hoogte van de kruising met de Van Woustraat passeerde hij een aan de rechterzijde van de rijbaan geplaatst bord A1-30 (maximumsnelheid 30 km/u), voorzien van een onderbord met de tekst
"m.u.v. gebruikers OV-baan”. [2] Op camerabeelden van de beveiligingscamera’s van het op de hoek van de Ceintuurbaan met Sarphatipark gelegen café is te zien dat er veel langzaam rijdend verkeer op de rijbaan, vanuit de rijrichting van verdachte bezien rechts van verdachte, in dezelfde richting rijdt als verdachte. Het verkeer op de rijbaan rechts van verdachte reed langzaam, soms stapvoets en beperkte voor verdachte het zicht op verkeersdeelnemers die voor verdachte van rechts over het zebrapad of (vlak achter het zebrapad) uit Sarphatipark of van het fietspad kwamen.
Het latere slachtoffer naderde op zijn fiets via de oostelijke rijbaan van Sarphatipark de Ceintuurbaan. Ter hoogte van de kruising met de Ceintuurbaan heeft Sarphatipark een uitritconstructie die uitkomt op het trottoir van de Ceintuurbaan. Weggebruikers die Sarphatipark verlaten moeten alle weggebruikers op de kruisende Ceintuurbaan voorrang verlenen. Bij de uitritconstructie van Sarphatipark staat tevens een bord ‘einde 30 km/h zone’. [3] Om de (eerste helft van) Ceintuurbaan over te steken -tot de vluchtstrook- moet de fietser na de uitritconstructie eerst de fietsstrook, dan de rijbaan en vervolgens de busbaan/trambaan van de Ceintuurbaan oversteken. Vanuit de fietser gezien nadert het verkeer over de fietsstrook en dichtstbijzijnde rijstrook van de Ceintuurbaan van links.
De fietser komt in beeld van een van de twee camera’s, hij heeft een capuchon op en staat stil op het trottoir van de Ceintuurbaan. Hij verleent voorrang aan twee auto’s en rijdt dan, ogenschijnlijk zonder naar links te kijken, rustig het kruisingsvlak met de Ceintuurbaan op. Eerst over de rijstrook met langzaam rijdend en stilstaand verkeer en vervolgens over de bus/trambaan. [4] Op de bus/trambaan wordt de fietser van links geschept door de auto van verdachte. De fietser komt enkele meters voor de auto van verdachte terecht op de busbaan. De auto van verdachte komt direct na het kruisingsvlak tot stilstand. De fietser verleende de auto waarin verdachte reed geen voorrang. [5]
De fietser, [slachtoffer] , is ongeveer twee weken later aan het door de aanrijding ontstane hersenletsel overleden. [6] Door de Forensische Opsporing Verkeer is een indicatieve snelheidsmeting voor de door verdachte gereden snelheid gedaan. Aan deze meting kan geen nauwkeurigheid worden meegegeven. De betrouwbaarheid van de meting is onbekend en hangt af van het beeldmateriaal. [7]
Verdachte heeft ter terechtzitting onder meer verklaard dat hij vanaf 2016 als taxichauffeur werkzaam was, dat hij in de buurt heeft gewoond en dat hij ook als taxichauffeur zeer bekend is ter plaatse.
Juridisch kader
Voor het bewijs van schuld aan een verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW, zoals primair is ten laste gelegd, is vereist dat sprake is van op z’n minst een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid, onoplettendheid en/of onachtzaamheid. Bij de beoordeling daarvan komt het volgens vaste jurisprudentie aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de concrete ernst van de overtreding en de overige omstandigheden van het geval. Uit de (aard en ernst van de) gevolgen van het verkeersgedrag, kan op zichzelf niet worden afgeleid dat sprake is van dergelijke schuld.
Artikel 5 WVW verbiedt gedrag waardoor gevaar op de weg wordt veroorzaakt of gevaar kan worden veroorzaakt, alsmede gedrag waardoor het verkeer op de weg wordt gehinderd of kan worden gehinderd.
Vrijspraak artikel 6 WVW (primair)
De rechtbank acht, anders dan de officier van justitie, niet bewezen dat de verdachte in aanmerkelijke mate onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam is geweest en acht dus niet bewezen dat hij in strafrechtelijke zin schuld heeft gehad aan het verkeersongeval, zodat hij moet worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Verdachte wordt blijkens de tenlastelegging verweten dat hij de maximumsnelheid van 30 km/u heeft overschreden. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij uit is gegaan van een geldende maximum snelheid van 50 km/u voor het verkeer op de busbaan.
Verdachte was, voor hij de kruising met Sarphatipark naderde, het bord A01-30 gepasseerd, dat aangeeft dat er op de weg een maximumsnelheid 30 km/u geldt. Een onderbord gaf de volgende uitzondering aan: “
m.u.v. gebruikers OV-baan”. De politie concludeert dat de maximumsnelheid op de busbaan ook 30 km/u betrof, omdat de uitzondering op het onderbord niet aan de (wettelijke) eisen voldeed en verwijst naar een niet bestaand deel infrastructuur [8] .
De rechtbank is echter van oordeel dat verdachte er op basis van het onderbord op mocht vertrouwen dat op de busbaan een maximumsnelheid van 50 km/u was toegestaan.
Dat die 50 km/u ook daadwerkelijk de maximumsnelheid ter plaatse was vindt ondersteuning in de door de raadsman ter terechtzitting overgelegde foto’s van de huidige (aangepaste) situatie ter plaatse, waaruit blijkt dat het verkeer dat uit Sarphatipark de Ceintuurbaan nadert door middel van een markering op het wegdek wordt gewaarschuwd dat op de busbaan een maximumsnelheid van
50 km/uin beide richtingen geldt.
De rechtbank acht op grond van het voorgaande aannemelijk dat de maximumsnelheid voor verdachte ten tijde van het ongeval 50 km/u betrof.
De gereden snelheid
De rechtbank kan niet tot de vaststelling komen dat verdachte met een (veel) hogere snelheid heeft gereden dan de 50 km/u die ter plaatse was toegestaan en overweegt daartoe als volgt.
De door de Forensische Opsporing Verkeer verrichte indicatieve snelheidsmetingen met gebruikmaking van referentiepunten op de camerabeelden, leveren het volgende op. De gemiddelde snelheid vanaf de markeringsstreep op de rijbaan waar de auto van verdachte in beeld komt tot aan het midden van de voetgangersoversteekplaats -een afstand van 28 meter- komt uit op 67km/u. [9] De indicatieve snelheid tussen het einde van het zebrapad tot het punt van aanrijding –een afstand van 5,62 meter– komt uit op 54 km/u. [10]
Zoals eerder vermeld en door de raadsman is benadrukt, is sprake van een indicatieve snelheidsberekening en is er geen sprake van een wetenschappelijk onderbouwd onderzoek. In het proces-verbaal van de Forensische Opsporing staat dit ook expliciet aangegeven: “Desgewenst kan een onderzoek worden verricht door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI). Dit onderzoek heeft een belastingsduur van 120 onderzoeksuren.”
De betrouwbaarheid van de berekende indicatieve snelheid hangt af van het beeldmateriaal. Er heeft voor zover bekend geen onderzoek aan de opnameapparatuur plaatsgevonden, zodat de rechtbank geen oordeel kan geven over de nauwkeurigheid van de opnameapparatuur ten aanzien van de frame-intervallen. De rechtbank heeft wél de bewegende beelden meerdere malen bekeken. Verdachte lijkt met een constante snelheid aan te komen rijden. Hij rijdt, net als eerder ook twee andere voertuigen op de busbaan, harder dan het verkeer op de rijbaan rechts naast hem. De rechtbank kan echter niet met zekerheid zeggen of sprake is van vloeiende beelden. Personen op het trottoir en fietsers lijken niet steeds met een constante snelheid, of sneller dan verwacht, te bewegen. Dit maakt dat de rechtbank twijfelt aan de nauwkeurigheid van de opnameapparatuur en dit raakt naar het oordeel van de rechtbank de betrouwbaarheid van de berekeningen. De meting is bovendien gedaan over korte afstand. De rechtbank kan een foutmarge niet uitsluiten, mede nu in het proces-verbaal FO Verkeer ten aanzien van de beelden vlak vóór de aanrijding staat (schuinschrift door de rechtbank aangebracht): ‘De bewegende objecten verplaatsten van frame naar frame met
grofwegdezelfde afstand (…)’. [11]
Daarbij komt dat in geval de metingen op een forse overschrijding van de maximumsnelheid uitkomen de rechtbank nog wel enige bewijswaarde aan de meting zou kunnen toekennen door vast te stellen dat in ieder geval harder is gereden dan de maximumsnelheid. In deze zaak is dat niet aan de orde.
De rechtbank kent geen waarde toe aan de verklaringen van de getuigen over de door hen ingeschatte snelheid van het voertuig van verdachte. Immers zijn deze getuigen geen deskundigen en reed het verkeer op de reguliere rijbaan stapvoets. De snelheid van het verkeer op de busbaan is relatief hoog omdat er sprake was van een behoorlijk verschil in snelheid, hetgeen de inschatting van de snelheid waarmee verdachte reed kan beïnvloeden. Ook de onverwachte klap van de botsing en de kwetsbaarheid van de geschepte fietser die op het wegdek lag kunnen de inschattingen van getuigen beïnvloeden.
Verdachte heeft verklaard dat hij even voordat de aanrijding plaatsvond nog op zijn snelheidsmeter keek en zag dat hij rond de 50 km/u reed. Volgens verdachte geeft zijn systeem een signaal als hij over deze snelheid heen gaat en was dit niet het geval geweest. De rechtbank heeft geen aanleiding om te twijfelen aan deze verklaring en zal daarom, mede in het licht van het voorgaande, uitgaan van de verklaring van verdachte dat hij ongeveer 50 km/u reed maar niet harder.
Volgens de officier van justitie heeft verdachte in ieder geval met veel te hoge snelheid gereden dan voor een veilig verkeer ter plaatse verantwoord was. De rechtbank komt niet tot deze vaststelling.
Vooropgesteld moet worden dat verdachte op het moment van de aanrijding op een busbaan/voorrangsweg reed, waar een maximum snelheid geldt van 50 km/u en verdachte ook met die snelheid reed. De busbaan waarop verdachte reed is juist -ook voor taxi’s- bestemd, om sneller en minder onderbroken door de stad te rijden dan het overige verkeer. Het klopt dat ten tijde van het ongeval sprake was van betrekkelijk veel verkeer ter plaatse en dat het verkeer op de rechterrijstrook langzaam reed. Verdachte hoefde echter in beginsel alleen te stoppen voor voetgangers op en voor het zebrapad. De kruisende bestuurders, waaronder fietsers, dienden voorrang te geven aan het verkeer op de Ceintuurbaan en dus ook aan verdachte.
Verdachte heeft verklaard waarom hij op basis van zijn inschatting van de verkeerssituatie geen aanleiding zag om te stoppen voor het zebrapad dat hij naderde dan wel om zijn snelheid omlaag te brengen in verband met de kruising die hij naderde. Hij had naar links en rechts gekeken en zag geen voetgangers aankomen op het zebrapad. Uit de beelden blijkt ook niet dat er voetgangers waren aan wie verdachte voorrang diende te verlenen. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij het verkeer rechts van hem -in het bijzonder een wit busje– door zag rollen over de voetgangersoversteekplaats en dit voor hem een bevestiging was dat er geen voetganger over het zebrapad van rechts de weg overstak. Dit maakte dat hij concludeerde -helaas achteraf onjuist- dat er niemand van rechts overstak en hij met de gebruikelijke snelheid door kon rijden op de voorrangsweg. In zijn algemeenheid kan niet worden gezegd dat een bestuurder die op (de busbaan van) een voorrangsweg rijdt en een inschatting maakt van de verkeerssituatie, automatisch voor ieder kruisingsvlak zijn snelheid op moet minderen voor het geval een bestuurder geen voorrang verleent en toch onverwacht oversteekt. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het niet aanpassen van zijn snelheid –hetgeen overigens ook niet aan verdachte is tenlastegelegd- in deze specifieke situatie geen verkeersfout van verdachte in strafrechtelijke zin oplevert.
Hetzelfde geldt voor de vraag of verdachte zich niet, althans niet tijdig en/of voldoende heeft vergewist dat de kruising vrij was van enig (kruisend) verkeer. Verdachte heeft verklaard dat hij de fietser tot deze op de busbaan kwam niet heeft gezien en niet heeft kunnen zien door het langzaam rijdende verkeer. Hij zag hem pas op het allerlaatste moment, toen hij opdoemde achter een wit busje dat op de rijbaan rechts naast verdachte reed. De rechtbank stelt op basis van de beelden vast dat het zicht van verdachte in oostelijke richting op de uitrit van Sarphatipark inderdaad fors werd beperkt door in het bijzonder een tweetal bestelbusjes en een auto. De politie heeft gerelateerd dat op enig moment een ‘relatief groot gat’ valt tussen de auto’s op de rechter rijbaan en dat de fietser dan het eerste deel van de rijbaan oversteekt. [12] De rechtbank kan echter op grond van haar eigen waarneming niet vaststellen dat verdachte daardoor op enig moment zicht moet hebben gehad op de fietser. Verdachte heeft naar rechts gekeken en enkel de stapvoets rijdende auto’s waargenomen en heeft, terecht, geconcludeerd dat geen voetgangers waren begonnen aan de oversteek over het zebrapad. De verklaring van verdachte dat hij de fietser onder deze omstandigheden niet eerder had kunnen waarnemen en hij hem pas in de laatste seconden voor de aanrijding plotseling vlak voor zijn auto zag, is naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk geworden. De rechtbank vindt daarom niet bewezen dat verdachte niet goed en niet tijdig heeft gelet op het kruisende verkeer.
Voorrangssituatie
De keerzijde van bovenstaande beoordeling van de feiten is dat de rechtbank in dit geval moet vaststellen dat het de fietser is geweest die verkeersfouten heeft begaan. Hij stak een voorrangsweg over en had ook het verkeer op de busbaan (de taxi van verdachte) voorrang moeten verlenen. De fietser had zich er bovendien van moeten vergewissen dat de busbaan vrij was van enig kruisend verkeer. Dit heeft hij blijkens de camerabeelden zo goed als zeker nagelaten. Op de camerabeelden is te zien dat de fietser, nadat hij komt aanrijden vanuit de rijbaan van Sarphatipark enige tijd stil staat voor de Ceintuurbaan. Het is opvallend dat hij ogenschijnlijk enkel naar rechts kijkt en dan rustig oversteekt. Van de fietser is bekend dat deze uit Pakistan komt. In Pakistan rijdt men aan de linkerkant van de weg. Mogelijk dat deze fietser daarom uit gewoonte alleen naar rechts keek en niet ook naar het naderende verkeer van links. Wat voor het zicht belemmerend lijkt te zijn geweest is de capuchon die de fietser over zijn hoofd had.
Verdachte reed, als gezegd, op een voorrangsweg en hoefde niet bedacht te zijn op een plotseling overstekende fietser.
Gelet op het voorgaande kan bovendien niet worden vastgesteld dat er sprake is van causaliteit tussen het handelen van verdachte en het ongeval. Indien het slachtoffer wél naar links had gekeken en ook rekening had gehouden met verkeer dat over de busbaan reed, dan had het ongeval hoogstwaarschijnlijk niet plaatsgevonden. Daarnaast is het de vraag of de aanrijding had kunnen worden voorkomen indien verdachte met een lagere snelheid had gereden, gelet op het - zeer plotselinge en onverwachte- verkeersgedrag van de fietser.
Alle feiten en omstandigheden van het geval in aanmerking nemend kan de rechtbank niet vaststellen dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig, dan wel onoplettend heeft gehandeld. Er is niet voldaan aan de ondergrens van schuld, waarvan voor een veroordeling van art. 6 WVW op zijn minst sprake moet zijn.
Vrijspraak artikel 5 WVW (subsidiair)
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat zij van oordeel is dat verdachte niet verwijtbaar heeft gehandeld in de zin van artikel 6 WVW. Evenmin is komen vast te staan dat het rijgedrag van verdachte in genoemde omstandigheden van het geval ongeoorloofd was en gevaarzettend of hinderlijk gedrag heeft opgeleverd zoals bedoeld in artikel 5 WVW.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte in strafrechtelijke zin niets te verwijten valt. De rechtbank zal de verdachte daarom van zowel het primair als subsidiair ten laste gelegde vrijspreken.

5.Ten aanzien van de benadeelde partijen

Meerdere nabestaanden hebben zich als benadeelde partij in het strafgeding gevoegd.
Het betreft de vrouw van [slachtoffer] en hun drie minderjarige kinderen, alsmede de vader en broers en zussen van [slachtoffer] . Zij vorderen ieder afzonderlijk een bedrag aan affectieschade, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Van de vrouw van [slachtoffer] (en hun drie minderjarige kinderen) is een schade onderbouwingsformulier ontvangen.
De rechtbank zal de benadeelde partijen in hun vorderingen niet-ontvankelijk verklaren omdat de verdachte wordt vrijgesproken.
Dit betekent dat de rechtbank niet toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van de vorderingen tot schadevergoeding.

6.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart de benadeelde partijen niet-ontvankelijk in hun vorderingen nu aan de verdachte geen straf of maatregel is opgelegd.
Bepaalt dat de benadeelde partijen en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.A.E. Somsen, voorzitter,
mrs. B.C. Langendoen en K. Oosterling - van der Maarel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D.M.E. Leyten, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 juni 2025.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar dossierstukken, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2024065294-25 van 3 juli 2024 (ongenummerd).
3.Voornoemd proces-verbaal van bevindingen van 3 juli 2024 en proces-verbaal FO verkeer van 3 april 2024, afbeelding 5 (pagina 13).
4.Proces-verbaal FO verkeer van 3 april 2024 (pag. 15-21) en de verklaring van verdachte ter terechtzitting op 5 juni 2025.
5.Proces-verbaal Aanrijding misdrijf met nummer PL1300-2024065294-1 van 27 april 2024 (pag. 2).
6.Een schriftelijk bescheid als bedoeld in artikel 344 lid 1 sub 5 Sv, inhoudende een akte van overlijden d.d. 17 april 2024 (pag. 45).
7.Proces-verbaal FO verkeer van 3 april 2024 (pag. 27).
8.Proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2024065294-25 van 3 juli 2024 (ongenummerd).
9.Proces-verbaal FO verkeer van 3 april 2024 (pag. 25).
10.Proces-verbaal FO verkeer van 3 april 2024 (pag. 27).
11.Proces-verbaal FO verkeer van 3 april 2024 (pag. 21).
12.Proces-verbaal FO verkeer van 3 april 2024 (pag. 20).