4.De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat
zaak A
ten aanzien van feit 1:
[naam B.V.] in de periode van 22 april 2015 tot en met 2 januari 2018 in Nederland, , telkens opzettelijk bij de belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten (digitale) aangiften voor de omzetbelasting ten name van [naam B.V.] over:
- het eerste kwartaal van het jaar 2015;
- het tweede kwartaal van het jaar 2015;
- het derde kwartaal van het jaar 2015;
- het vierde kwartaal van het jaar 2015;
- het eerste kwartaal van het jaar 2016;
- het tweede kwartaal van het jaar 2016;
- het eerste kwartaal van het jaar 2017;
- het tweede kwartaal van het jaar 2017;
- het derde kwartaal van het jaar 2017;
- het vierde kwartaal van het jaar 2017;
telkens onjuist en/of onvolledig heeft gedaan, door telkens op de ingediende aangiften een onjuist bedrag aan verschuldigde omzetbelasting op te geven, terwijl die feiten telkens ertoe strekten dat te weinig belasting wordt geheven, aan welke bovenomschreven verboden gedragingen verdachte feitelijke leiding heeft gegeven;
ten aanzien van feit 2:
[naam B.V.] in de periode vanaf 1 november 2016 tot en met 24 december 2021 in Nederland, , telkens opzettelijk bij de belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten (digitale) aangiften voor de omzetbelasting ten name van [naam B.V.] over:
- het derde kwartaal van het jaar 2016;
- het vierde kwartaal van het jaar 2016;
telkens niet of niet binnen de gestelde termijn heeft gedaan, terwijl die feiten telkens ertoe strekten dat te weinig belasting wordt geheven, aan welke bovenomschreven verboden gedragingen verdachte feitelijke leiding heeft gegeven;
ten aanzien van feit 3:
[naam B.V.] in de periode vanaf 1 juni 2017 tot en met 24 december 2021 in Nederland, , telkens opzettelijk bij de belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten (digitale) aangiften voor de vennootschapsbelasting ten name van [naam B.V.] over:
telkens niet of niet binnen de gestelde termijn heeft gedaan, terwijl die feiten telkens ertoe strekten dat te weinig belasting wordt geheven, aan welke bovenomschreven verboden gedragingen verdachte feitelijke leiding heeft gegeven;
ten aanzien van feit 4:
verdachte in de periode 26 maart 2016 tot en met 11 april 2018 in Nederland, , telkens opzettelijk bij de belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten (digitale) aangiften voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen ten name van R.G.M. Burgering over:
telkens onjuist en/of onvolledig heeft gedaan, door telkens op de ingediende aangiften een onjuist bedrag aan belastbaar inkomen op te geven, terwijl die feiten ertoe strekten dat te weinig belasting wordt geheven;
zaak B
ten aanzien van feit 1:
verdachte in 2018 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten:
- salarisspecificaties betreffende mevrouw [naam 1] over periode 2 in 2018 (februari);
- werkgeversverklaringen betreffende mevrouw [naam 1] d.d. 27-02-2018;
valselijk heeft opgemaakt, immers hebben verdachte, en zijn mededader, valselijk en in strijd met de waarheid op die geschriften aangegeven dat [naam 1] werkzaam was bij [naam B.V.] sinds 1 januari 2018 en/of een bruto jaarsalaris ontving van € 29.040,- van [naam B.V.] en/of een salarisbetaling van € 1.930,17 ontving van [naam B.V.] , zulks met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.
ten aanzien van feit 2:
verdachte in de periode van 1 augustus 2019 tot en met 23 maart 2020 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten:
- een salarisspecificatie betreffende [naam 2] d.d. 31 januari 2020;
- een werkgeversverklaring betreffende [naam 2] d.d. 24 februari 2020;
valselijk heeft opgemaakt, immers hebben verdachte, en zijn mededader, valselijk en in strijd met de waarheid op deze geschriften aangegeven dat [naam 2] werkzaam was bij [naam B.V.] sinds 1 augustus 2019 en/of een bruto jaarsalaris ontving van € 51.300,-van [naam B.V.] en/of een betaling van € 2.982,01 ontving van [naam B.V.] , zulks met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.