Op 17 juni 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tussen een verzoeker en het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. De zaak betreft een verzoek om een voorlopige voorziening tegen de afwijzing van de aanvraag voor een tweede bewonersparkeervergunning in Stadsdeel Noord. De verzoeker had op 25 februari 2025 een aanvraag ingediend voor een tweede vergunning voor zijn auto, maar het college heeft deze aanvraag op 27 februari 2025 afgewezen, met als reden dat de verzoeker over een stallingsplaats zou beschikken. De verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en op 21 mei 2025 een voorlopige voorziening aangevraagd, omdat hij sinds de invoering van betaald parkeren op 7 april 2025 niet meer voor zijn deur kon parkeren en al verschillende naheffingsaanslagen had ontvangen.
De voorzieningenrechter heeft op 10 juni 2025 de zaak behandeld, waarbij de verzoeker aanwezig was, maar het college zich afmeldde. De voorzieningenrechter oordeelde dat er sprake was van een spoedeisend belang, omdat de verzoeker geen alternatieve parkeermogelijkheden had en de kosten voor het parkeren opliepen. De voorzieningenrechter concludeerde dat het college niet adequaat had gereageerd op de verzoeken van de verzoeker en dat de afwijzing van de vergunning niet goed was onderbouwd. Daarom werd de voorlopige voorziening toegewezen, wat betekent dat de verzoeker tot zes weken na de beslissing op bezwaar als ware hij in het bezit van een bewonersvergunning moest worden behandeld. Tevens werd bepaald dat het college het griffierecht moest vergoeden.