3.3.1Vrijspraak van het onder feit 2 ten laste gelegde
Aangever [persoon 2] heeft mede namens [persoon 4] en [persoon 3] aangifte gedaan van diefstal uit hun woning, gelegen aan de [adres 1] . Op 23 oktober 2019 zag hij dat het cilinderslot in de voordeur was beschadigd en dat er schade aan de achterdeur was toegebracht. Uit de woning zijn diverse goederen weggenomen, waaronder merktassen, elektronica en een kluis met onder andere vijf horloges.
Van de diefstal, gepleegd in de nacht van 22 oktober 2019 op 23 oktober 2019, zijn camerabeelden beschikbaar. In het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] waarin de camerabeelden worden beschreven, is genoteerd dat twee jongens de voordeur proberen te forceren. Vervolgens ziet de verbalisant op de camerabeelden dat vier jongens meerdere keren de woning binnen gaan en weer verlaten. Als de jongens de woning voor de laatste keer verlaten, ziet de verbalisant dat de achterste twee jongens een voorwerp vasthouden.
Verdachte is door twee verbalisanten op de bewegende camerabeelden herkend als één van de daders van de woninginbraak. De herkenning van verdachte door de twee verbalisanten wordt echter betwist door de raadsvrouw.
Beoordeling van de herkenningen
De rechtbank stelt voorop dat er behoedzaam moet worden omgegaan met herkenningen en de bewijskracht daarvan. Dit geldt te meer, indien herkenningen de enige bewijsmiddelen zijn die de betrokkenheid van een verdachte bij het ten laste gelegde feit kunnen aantonen, zoals in deze zaak het geval is.
Voor een beoordeling van de betrouwbaarheid van een herkenning aan de hand van camerabeelden dient eerst te worden onderzocht wat de kwaliteit van het beeldmateriaal is en de mate waarin persoonskenmerken daarop zichtbaar zijn. Het is daarbij van belang in hoeverre op de camerabeelden voldoende duidelijke, specifieke en onderscheidende persoonskenmerken zichtbaar zijn van de persoon die door de verbalisanten als de verdachte wordt herkend.
De rechtbank is van oordeel dat de gebruikte bewegende camerabeelden van onvoldoende kwaliteit zijn om daar een herkenning op te kunnen baseren. De camerabeelden zijn immers niet helder en bovendien onscherp. De rechtbank vindt de herkenningen van de verbalisanten daarom onvoldoende betrouwbaar om als bewijs te kunnen gebruiken.
Conclusie
Nu de beelden het enige mogelijke bewijsmiddel zijn die de verdachte zouden kunnen linken aan de woninginbraak en de rechtbank van oordeel is dat de beelden onvoldoende zijn om tot een herkenning van verdachte te komen, zal de rechtbank de verdachte vrijspreken van dit feit.
3.3.2Het oordeel van de rechtbank ten aanzien van het onder feit 1 ten laste gelegde
[persoon 1] heeft aangifte gedaan van een poging tot inbraak in haar woning, gelegen aan de [adres 2] . Aangeefster heeft verklaard dat zij op 13 oktober 2019 omstreeks 00:05 uur een melding van haar ringdeurbel kreeg dat er iemand bij haar aanbelde en op de deur duwde. Even later zag zij via de ringdeurbel dat er meerdere personen voor haar deur stonden.
Van de poging tot diefstal zijn camerabeelden beschikbaar. [verbalisant 1] heeft de camerabeelden van 13 oktober 2019 beschreven en heeft genoteerd dat omstreeks 00:02 uur een donkerkleurige auto meerdere malen langs de woning van aangeefster rijdt. Vervolgens belt er omstreeks 00:07 uur een persoon, aangeduid als VD1, bij de woning aan en loopt voor de deur heen en weer. Uiteindelijk loopt VD1 naar de voordeur en duwt met zijn hand en zijn voet tegen de voordeur. Hierna loopt VD1 weg. Omstreeks 00:08 uur rijdt de auto weer langs de woning en komt tot stilstand. VD1 stapt uit de auto en duwt wederom tegen de voordeur aan. Hierna loopt VD1 terug naar de auto en stapt achterin, waarna de auto wegrijdt. Enige tijd later, omstreeks 00:52 uur, komt de donkerkleurige auto, met daarin vier inzittenden, weer aangereden en stappen VD1 en VD2 uit de auto. VD2 pakt een lang voorwerp uit de achterbak en VD1 loopt weg in de richting van de [straat] . Twee minuten later stapt VD3 ook uit de auto. Op dat moment zit alleen de bestuurder, aangeduid als VD4, nog in de auto. Nadat de auto is weggereden, lopen VD2 en VD3 eerst naar de parkeerplaats tegenover de woning en daarna naar de woning. VD2 trekt handschoenen aan en loopt terug richting de parkeerplaats. Er wordt beschreven dat VD3 het lange voorwerp uit de kofferbak, gelijkend op een schroevendraaier, tussen het kozijn en het slot van de voordeur zet en hier meerdere keren druk op uitoefent. Vervolgens loopt VD2 naar de woning terwijl hij een voorwerp gelijkend op een koevoet vasthoudt. VD2 en VD3 proberen vervolgens samen met behulp van de koevoet de voordeur te verbreken. [verbalisant 1] verbaliseert dat VD4 dan richting de woning loopt en zich aansluit bij VD2 en VD3. Nadat VD2 en VD3 nogmaals de voordeur proberen te verbreken met behulp van de koevoet en de schroevendraaier, lopen VD2, VD3 en VD4 omstreeks 01:00 uur weg.
De persoon die in het proces-verbaal van bevindingen als VD1 wordt aangeduid, is door vier verbalisanten op stills herkend als verdachte.
Beoordeling van de herkenningen
Zoals benoemd in rubriek 3.3.1 stelt de rechtbank voorop dat behoedzaam moet worden omgegaan met herkenningen en de bewijskracht daarvan.
Zoals ook benoemd in rubriek 3.3.1, dient bij een beoordeling van de betrouwbaarheid van een herkenning eerst te worden onderzocht wat de kwaliteit van de stills is en de mate waarin persoonskenmerken zichtbaar zijn. Het is daarbij van belang in hoeverre op de stills voldoende duidelijke, specifieke en onderscheidende persoonskenmerken zichtbaar zijn van de persoon die door de verbalisanten als de verdachte wordt herkend.
De vier verbalisanten hebben geverbaliseerd dat zij verdachte (onder andere) aan zijn gezicht hebben herkend. De rechtbank overweegt dat de gebruikte stills van voldoende kwaliteit zijn om daar onderscheidende persoonskenmerken op waar te kunnen nemen. De rechtbank vindt daarnaast dat op de stills ook voldoende duidelijke, specifieke en onderscheidende persoonskenmerken van VD1 zichtbaar zijn.
De vraag is vervolgens hoe goed de verbalisanten de persoon kennen. Alle verbalisanten hebben geverbaliseerd dat zij verdachte eerder tijdens hun werkzaamheden hebben gezien, hetgeen de betrouwbaarheid van de herkenningen versterkt.
Ten slotte is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is van feiten of omstandigheden die een herkenning mogelijk onbetrouwbaar zouden kunnen maken.
De rechtbank is daarmee van oordeel dat deze vier, onafhankelijk van elkaar gedane, herkenningen voor het bewijs kunnen worden gebruikt dat verdachte VD1 is.
In vereniging
De rechtbank stelt vast dat verdachte om 00:05 uur bij de woning aanbelde. Dit is een afwijkend tijdstip om bij een onbekend persoon aan te bellen. Vervolgens duwde verdachte tegen de voordeur aan. Op de gevoegde camerabeelden met als titel ‘ [titel] ’ heeft de rechtbank op minuut 6.05 en minuut 6.12 waargenomen dat verdachte met zijn hand aan de bovenkant en met zijn voet aan de onderkant tegen de deur duwt. Opvallend is dat de medeverdachten enige tijd later met de schroevendraaier en koevoet op dezelfde plekken druk uitoefenen om de voordeur te forceren. Ten slotte zat verdachte in dezelfde auto als de medeverdachten. De rechtbank is van oordeel dat verdachte met zijn handelingen een significante bijdrage heeft geleverd aan de poging tot woninginbraak, waardoor zijn rol moet worden gezien als medepleger. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw.
Conclusie
De rechtbank komt op grond van de aangifte, het proces-verbaal van bevindingen waarin de camerabeelden worden beschreven en de vier herkenningen, tot de conclusie dat verdachte op 13 oktober 2019 de poging tot diefstal in vereniging door middel van braak bij de woning van [persoon 1] te Amsterdam heeft gepleegd.