ECLI:NL:RBAMS:2025:4089

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 mei 2025
Publicatiedatum
17 juni 2025
Zaaknummer
13/065433-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak en veroordeling in een strafzaak met betrekking tot diefstal in vereniging en poging tot diefstal

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 30 mei 2025 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van diefstal in vereniging door middel van braak en poging tot diefstal in vereniging. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de diefstal in vereniging, omdat de camerabeelden onvoldoende bewijs boden voor een herkenning van de verdachte. De rechtbank oordeelde dat de beelden niet duidelijk genoeg waren om tot een betrouwbare herkenning te komen, waardoor de verdachte niet kon worden gelinkt aan de diefstal. Echter, de rechtbank heeft de verdachte wel veroordeeld voor de poging tot diefstal in vereniging, waarbij de verdachte samen met anderen probeerde in te breken in de woning van een aangeefster. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte deel uitmaakte van de groep die de inbraak probeerde te plegen, en dat er voldoende bewijs was om de poging tot diefstal te bewijzen. De officier van justitie had een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden geëist, maar de rechtbank heeft de straf gematigd tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken met een proeftijd van één jaar, mede vanwege de overschrijding van de redelijke termijn. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte werd vrijgesproken van het ten laste gelegde feit.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/065433-21
Datum uitspraak: 30 mei 2025
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaken tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1998 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] ,
thans gedetineerd in de [detentieplaats]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 16 mei 2025. Verdachte was daarbij niet aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.D. Braber, en van wat de gemachtigd raadsman van verdachte, mr. R.M.G. Sussenbach, naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
poging tot diefstal in vereniging van enig goed van [aangever 1] door middel van braak en/of verbreking op 13 oktober 2019 te Amsterdam. Subsidiair is dit ten laste gelegd als medeplichtigheid aan poging tot diefstal in vereniging door middel van braak en/of verbreking;
diefstal in vereniging door middel van braak en/of verbreking van een kluis, sieraden, horloges, documenten, geld en andere goederen van [aangever 2] en/of [aangever 3] en/of [aangever 4] op 23 oktober 2019 te Amstelveen.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de aan verdachte ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezen, waarbij opgemerkt dat zij het onder 1 primair ten laste gelegde bewezen acht.
Ten aanzien van beide feiten heeft de officier van justitie aangevoerd dat verdachte door verschillende verbalisanten op camerabeelden is herkend als één van de daders. De beelden van de poging tot diefstal op 13 oktober 2019 zijn voldoende helder en duidelijk om daar een gezichtsherkenning op te kunnen baseren en de verbalisanten kenden verdachte (relatief) goed. Ook speelt hierbij de hoeveelheid onafhankelijke herkenningen een rol. Gelet op het voorgaande zijn de herkenningen betrouwbaar en kunnen deze voor het bewijs worden gebruikt. Dat geldt ook voor de beelden van de diefstal op 23 oktober 2019. De officier van justitie heeft aangevoerd dat sprake is van medeplegen ten aanzien van beide feiten, aangezien zowel verdachte als de medeverdachten een belangrijke bijdrage hebben geleverd aan het delict.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat niet bewezen kan worden dat verdachte de feiten heeft gepleegd en dat hij daarom moet worden vrijgesproken. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat het bewijs enkel is gebaseerd op de herkenning van verdachte op stills, terwijl die herkenningen onbetrouwbaar zijn.
De raadsman heeft meer specifiek ten aanzien van feit 1 aangevoerd dat de gebruikte stills van onvoldoende kwaliteit zijn. De stills zijn daarom ongeschikt om een herkenning op te kunnen baseren. Daarnaast voert de raadsman aan dat de herkenning door verbalisant T-744 niet onafhankelijk tot stand is gekomen, omdat in het proces-verbaal van herkenning is geverbaliseerd dat hij te horen had gekregen dat de dader verdachte zou zijn.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman gesteld dat de verbalisanten verdachte herkennen aan de hand van gezichtskenmerken die niet zichtbaar zijn op de stills, omdat het gezicht van de persoon nooit volledig in beeld is. De herkenningen van de verbalisanten zijn om die reden onbetrouwbaar.
De raadsman heeft ten aanzien van beide feiten aangevoerd dat uit de processen-verbaal van herkenning blijkt dat sprake is geweest van overleg door de verbalisanten, waardoor de herkenningen tot stand zijn gekomen met voorwetenschap. Daarom doet de raadsman een voorwaardelijk verzoek om de verbalisanten als getuigen te horen over de totstandkoming van de herkenningen.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak van het onder feit 2 ten laste gelegde
Aangever [aangever 2] heeft mede namens [aangever 4] en [aangever 3] aangifte gedaan van diefstal uit hun woning, gelegen aan de [adres 1] te Amstelveen. Op 23 oktober 2019 zag hij dat het cilinderslot in de voordeur was beschadigd en dat er schade aan de achterdeur was toegebracht. Uit de woning zijn diverse goederen weggenomen, waaronder merktassen, elektronica en een kluis met onder andere vijf horloges.
Van de diefstal, gepleegd in de nacht van 22 oktober 2019 op 23 oktober 2019, zijn camerabeelden beschikbaar. In het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [naam 1] waarin de camerabeelden worden beschreven, is genoteerd dat twee jongens de voordeur proberen te forceren. Vervolgens ziet de verbalisant op de camerabeelden dat vier jongens meerdere keren de woning betreden en weer verlaten. Als de jongens de woning voor de laatste keer verlaten, ziet de verbalisant dat de achterste twee jongens een voorwerp vasthouden.
Verdachte is door twee verbalisanten op de bewegende camerabeelden dan wel stills herkend als één van de daders van de woninginbraak. De herkenning van verdachte door de twee verbalisanten wordt echter betwist door de raadsman.
Beoordeling van de herkenningen
De rechtbank stelt voorop dat er behoedzaam moet worden omgegaan met herkenningen en de bewijskracht daarvan. Dit geldt te meer, indien herkenningen de enige bewijsmiddelen zijn die de betrokkenheid van een verdachte bij het ten laste gelegde feit kunnen aantonen, zoals in deze zaak het geval is.
Voor een beoordeling van de betrouwbaarheid van een herkenning aan de hand van camerabeelden en stills dient eerst te worden onderzocht wat de kwaliteit van het beeldmateriaal is en de mate waarin daarop persoonskenmerken zichtbaar zijn. Het is daarbij van belang in hoeverre op de camerabeelden en stills voldoende duidelijke, specifieke en onderscheidende persoonskenmerken zichtbaar zijn van de persoon die door de verbalisanten als de verdachte wordt herkend.
De rechtbank is van oordeel dat het gezicht van de dader die als verdachte is herkend nooit volledig in beeld is op de camerabeelden en stills. Hoewel er een persoon zichtbaar is die mogelijk aan het profiel van verdachte voldoet, tonen de beelden onvoldoende duidelijke, specifieke en onderscheidende persoonskenmerken waarop een betrouwbare herkenning mogelijk is. De rechtbank vindt de herkenningen van de verbalisanten daarom onvoldoende betrouwbaar om als bewijs te kunnen gebruiken.
Conclusie
Nu de beelden het enige mogelijke bewijsmiddel zijn die de verdachte zouden kunnen linken aan de woninginbraak en de rechtbank van oordeel is dat de beelden onvoldoende zijn om tot een herkenning van verdachte te komen, zal de rechtbank de verdachte vrijspreken van dit feit.
3.3.2
Het oordeel van de rechtbank ten aanzien van het onder feit 1 ten laste gelegde
Aangeefster [aangever 1] heeft aangifte gedaan van een poging tot inbraak in haar woning, gelegen aan de [adres 2] te Amsterdam. Aangeefster heeft verklaard dat zij op 13 oktober 2019 omstreeks 00:05 uur een melding van haar ringdeurbel kreeg dat er iemand bij haar aanbelde en op de deur duwde. Even later zag zij via de ringdeurbel dat er meerdere personen voor haar deur stonden.
Van de poging tot diefstal zijn camerabeelden beschikbaar. Verbalisant [naam 2] heeft de camerabeelden van 13 oktober 2019 beschreven en heeft genoteerd dat omstreeks 00:02 uur een donkerkleurige auto meerdere malen langs de woning van aangeefster rijdt. Vervolgens belt omstreeks 00:07 uur een persoon, aangeduid als VD1, bij de woning aan en loopt voor de deur heen en weer. Uiteindelijk loopt VD1 naar de voordeur en duwt met zijn hand en zijn voet tegen de voordeur. Hierna loopt VD1 weg. Omstreeks 00:08 uur rijdt de auto weer langs de woning en komt tot stilstand. VD1 stapt uit de auto en duwt wederom tegen de voordeur aan. Hierna loopt VD1 terug naar de auto en stapt achterin, waarna de auto wegrijdt. Enige tijd later, omstreeks 00:52 uur, komt de donkerkleurige auto, met daarin vier inzittenden, weer aangereden en stappen VD1 en VD2 uit de auto. VD2 pakt een lang voorwerp uit de achterbak en VD1 loopt weg in de richting van de Valutaboulevard. Twee minuten later stapt VD3 ook uit de auto. Op dat moment zit alleen de bestuurder, aangeduid als VD4, nog in de auto. Nadat de auto is weggereden, lopen VD2 en VD3 eerst naar de parkeerplaats tegenover de woning en daarna naar de woning. VD2 trekt handschoenen aan en loopt terug richting de parkeerplaats. Er wordt beschreven dat VD3 het lange voorwerp uit de kofferbak, gelijkend op een schroevendraaier, tussen het kozijn en het slot van de voordeur zet en hier meerdere keren druk op uitoefent. Vervolgens loopt VD2 naar de woning terwijl hij een voorwerp gelijkend op een koevoet vasthoudt. VD2 en VD3 proberen vervolgens samen met behulp van de koevoet de voordeur te verbreken. Verbalisant [naam 2] verbaliseert dat VD4 dan richting de woning loopt en zich aansluit bij VD2 en VD3. Nadat VD2 en VD3 nogmaals de voordeur proberen te verbreken met behulp van de koevoet en de schroevendraaier, lopen VD2, VD3 en VD4 omstreeks 01:00 uur weg.
Herkenning VD4 door de rechtbank
De rechtbank heeft de gevoegde bewegende camerabeelden met als titel ‘video 20191013202248’ in raadkamer bekeken. De rechtbank overweegt dat deze camerabeelden van voldoende kwaliteit zijn om daar onderscheidende persoonskenmerken op waar te kunnen nemen. Op minuut 6.26 en minuut 8.14 is het gezicht van VD4 helder en duidelijk in beeld. De rechtbank herkent de persoon aangeduid als VD4 als verdachte aan de hand van zijn politiefoto die zich in het dossier bevindt. De rechtbank herkent verdachte aan de hand van de vorm van zijn gezicht en meer specifiek aan zijn smalle neus, mond, oren en kin.
In vereniging
Uit het proces-verbaal van bevindingen waarin de camerabeelden zijn beschreven, volgt dat verdachte bij VD2 en VD3 staat terwijl zij de voordeur proberen te forceren. Hoewel verdachte op dat moment zelf geen handelingen verricht, maakt hij wel onderdeel uit van de groep. Verdachte is samen met zijn medeverdachten naar de woning gereden en later is hij aangesloten bij zijn medeverdachten. Door deze handelingen is de rechtbank van oordeel dat verdachte op de hoogte is van het voornemen om bij de woning van aangeefster in te breken. Daarmee maakt hij wel deel uit van de groep die op dat moment bezig is om bij de woning van aangeefster in te breken. De rechtbank acht daarom bewezen dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking.
Conclusie
De rechtbank komt op grond van de aangifte, het proces-verbaal van bevindingen waarin de camerabeelden worden beschreven en de herkenning door de rechtbank, tot de conclusie dat verdachte op 13 oktober 2019 de poging tot diefstal in vereniging door middel van braak bij de woning van [aangever 1] te Amsterdam heeft gepleegd.
Afwijzing voorwaardelijk verzoek
De rechtbank wijst het voorwaardelijk verzoek van de raadsman om de verbalisanten nader te horen af, nu de rechtbank de herkenningen door de verbalisanten niet voor het bewijs gebruikt. Voorts is de rechtbank de noodzaak om de gevraagde getuigen te horen niet gebleken.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
ten aanzien van feit 1, primair:
op 13 oktober 2019 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om goederen die aan [aangever 1] toebehoorden weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen door middel van braak,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkorte vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ten aanzien van de door haar bewezen geachte feiten wordt veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier maanden, met een proeftijd van één jaar. De officier van justitie heeft aangevoerd dat, gelet op de ernst van de feiten en de overschrijding van de redelijke termijn, deze straf passend en geboden is.
8.2
Strafmaatverweer van de verdediging
De raadsman heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
8.3
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Aard en ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van een poging tot inbraak in een woning. Woninginbraken zijn ergerlijke feiten, waardoor de benadeelden financiële schade en overlast ondervinden. Daarnaast zorgen dit soort feiten voor een algemeen gevoel van angst en onveiligheid bij de omwonenden en de samenleving als geheel. Verdachte heeft met zijn handelen geen respect getoond voor het eigendomsrecht van anderen. De rechtbank neemt dat verdachte kwalijk.
LOVS
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank gekeken naar de door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (hierna: LOVS) vastgestelde oriëntatiepunten. Uit de LOVS volgt dat het uitgangspunt bij een bewezenverklaring van een niet voltooide woninginbraak een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden is. Strafverzwarend is dat het feit samen met anderen is gepleegd.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft ook acht geslagen op het strafblad van verdachte van 3 april 2025. Hieruit blijkt dat hij in het verleden vaker onherroepelijk is veroordeeld voor vermogensmisdrijven. De rechtbank weegt dit strafverzwarend mee. Verder houdt de rechtbank in het voordeel van verdachte rekening met de omstandigheid dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) aan de orde is. De rechtbank ziet in de toepasselijkheid van artikel 63 Sr – en meer specifiek in de omstandigheid dat verdachte in 2023 strafrechtelijk is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren – reden om de straf te matigen.
Overschrijding van de redelijke termijn
De rechtbank overweegt met betrekking tot de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden het volgende. Als uitgangspunt geldt dat de behandeling van een zaak ter terechtzitting met een eindvonnis moet zijn afgerond binnen twee jaren nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen. Gelet op het procesverloop in deze zaak, komt de rechtbank tot de conclusie dat de redelijke termijn aanzienlijk is overschreden. Deze overschrijding is niet te wijten aan de ingewikkeldheid van de zaak of door omstandigheden die aan de verdediging toe te schrijven zijn. De rechtbank is daarom van oordeel dat deze overschrijding matiging van de hierna te vermelden op te leggen straf tot gevolg moet hebben.
De op te leggen straf
De rechtbank acht, alles afwegende en rekening houdend met artikel 63 Sr, in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand passend en geboden. Gelet op de overschrijding van de redelijke termijn, zal de rechtbank deze straf matigen tot een gevangenisstraf voor de duur van twee weken en daarbij bepalen dat deze straf geheel voorwaardelijk zal worden opgelegd, met een proeftijd van één jaar.

9.De vordering van de benadeelde partij [aangever 2] (feit 2)

De benadeelde partij zal in zijn vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat de verdachte wordt vrijgesproken van het ten laste gelegde feit.
De benadeelde partij en de verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45, 63 en 311 Sr.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1, primair:poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte] ,daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
2 (twee) weken.
Bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijdvan
1 (één) jaarvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Ten aanzien van feit 2: de vordering van de benadeelde partij [aangever 2]
Verklaart [aangever 2] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. G. Oldekamp, voorzitter,
mrs. E. van den Brink en J.C.E. Krikke, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.K. Raspoort, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 mei 2025.
[…]

1.[…]