In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 30 mei 2025 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van diefstal in vereniging door middel van braak en poging tot diefstal in vereniging. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de diefstal in vereniging, omdat de camerabeelden onvoldoende bewijs boden voor een herkenning van de verdachte. De rechtbank oordeelde dat de beelden niet duidelijk genoeg waren om tot een betrouwbare herkenning te komen, waardoor de verdachte niet kon worden gelinkt aan de diefstal. Echter, de rechtbank heeft de verdachte wel veroordeeld voor de poging tot diefstal in vereniging, waarbij de verdachte samen met anderen probeerde in te breken in de woning van een aangeefster. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte deel uitmaakte van de groep die de inbraak probeerde te plegen, en dat er voldoende bewijs was om de poging tot diefstal te bewijzen. De officier van justitie had een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden geëist, maar de rechtbank heeft de straf gematigd tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken met een proeftijd van één jaar, mede vanwege de overschrijding van de redelijke termijn. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte werd vrijgesproken van het ten laste gelegde feit.