In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 11 juni 2025 uitspraak gedaan over een vordering tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door het Amtsgericht Würzburg in Duitsland. Het EAB, dat op 22 januari 2025 is uitgevaardigd, betreft de aanhouding en overlevering van een opgeëiste persoon met de Nederlandse nationaliteit. De rechtbank heeft vastgesteld dat de wettelijke termijn voor het beslissen op het overleveringsverzoek is verstreken, maar dat dit de rechtbank niet ontslaat van haar verplichting om een beslissing te nemen. De opgeëiste persoon is niet verschenen, maar werd vertegenwoordigd door zijn raadsvrouw.
De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en vastgesteld dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft. Het EAB vermeldt dat de opgeëiste persoon wordt verdacht van een strafbaar feit dat in Nederland als een lijstfeit wordt aangemerkt, namelijk georganiseerde of gewapende diefstal. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering en dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW).
Een belangrijk aspect van de zaak was de garantie van terugkeer naar Nederland in geval van veroordeling. De Duitse autoriteiten hebben deze garantie gegeven, wat de rechtbank voldoende achtte om de overlevering toe te staan. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten de overlevering van de opgeëiste persoon toe te staan, onder de voorwaarden zoals beschreven in de OLW.