3.3Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt een bewezenverklaring van de aan verdachte ten laste gelegde feiten in zaak A, feit 1 primair en feit 2, en zaak B, feit 1 en feit 2.
Poging tot doodslag
Voor een bewezenverklaring van een poging tot doodslag moet volgens vaste rechtspraak sprake zijn van opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, op de dood van het slachtoffer en moeten de geweldshandelingen geschikt zijn om het slachtoffer te doden.
De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen niet volgt dat verdachte het volle opzet had op het overlijden van [benadeelde partij 1] .
De rechtbank ziet zich daarom voor de vraag gesteld of sprake is geweest van voorwaardelijk opzet. Daarvan is sprake als verdachte bewust de aanmerkelijke kans op het intreden van een bepaald gevolg heeft aanvaard. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Daarbij kunnen bepaalde gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het niet anders kan zijn dan dat een verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
De rechtbank overweegt dat het hoofd een kwetsbaar en vitaal onderdeel is van het lichaam en dat schoppen tegen het aangezicht dan wel de slaap door een krachtige geweldsinwerking, ernstige complicaties kunnen veroorzaken. Wanneer met kracht tegen het hoofd wordt geschopt, bestaat de kans dat het slachtoffer dusdanig letsel oploopt dat hij ten gevolge daarvan komt te overlijden. De omstandigheden van het geval zijn doorslaggevend bij de beoordeling of deze kans een naar algemene ervaringsregels reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid oplevert dat het gevolg van overlijden zal intreden.
De rechtbank stelt, op grond van de beschrijving van de beelden van het geweldsincident vast dat [benadeelde partij 1] in een kort tijdsbestek en op korte afstand van verschillende kanten en bij voortduring is getrapt/geschopt en geslagen tegen het hoofd en in de richting van het hoofd, terwijl hij op de grond lag en [verdachte] op hem lag. Door de medeverdachte [medeverdachte] (hierna: de medeverdachte of [medeverdachte] ) is veelvuldig met geschoeide voet en met kracht in de richting van het hoofd van [benadeelde partij 1] getrapt/geschopt. De rechtbank leidt uit de beschrijving van de beelden af dat [medeverdachte] zich inspande om hard te schoppen. Hij haalde meerdere malen uit waarbij hij zijn been naar achteren gooide/veegde en hij nam meerdere malen een aanloop. De politie beschrijft het trappen als een penaltytrap. Door [verdachte] , die nog steeds met zijn gewicht op [benadeelde partij 1] drukte, is vervolgens meerdere malen geslagen in de richting van het hoofd van [benadeelde partij 1] . [benadeelde partij 1] heeft letsel opgelopen aan zijn hoofd, te weten een gebroken neus. [benadeelde partij 1] heeft daarnaast verklaard dat hij op zijn hoofd tegen zijn slaap is geschopt aan de rechterkant van zijn hoofd. De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat [benadeelde partij 1] (ook) meerdere malen op zijn hoofd is geraakt en het geweld dus (ook) tegen het hoofd was gericht. [benadeelde partij 1] raakte tijdens het geweld dat op hem werd uitgeoefend bewusteloos en lag weerloos op de grond. Verdachten hebben het geweld zelfs toen niet gestaakt. De rechtbank stelt vast dat [benadeelde partij 1] geen mogelijkheid heeft gehad om zich te verdedigen tegen het geweld dat op hem werd uitgeoefend.
De rechtbank leidt uit de uiterlijke verschijningsvorm van de geweldshandelingen en het letsel bij [benadeelde partij 1] af dat het slaan en trappen/schoppen met kracht is gebeurd. Het is dit geheel aan geweldshandelingen dat, gelet op de aard, duur en intensiteit ervan, maakt dat de kans op overlijden naar het oordeel van de rechtbank aanmerkelijk was. De geweldshandelingen zijn daarbij zozeer gericht geweest op het veroorzaken van dodelijk letsel dat uit deze gedragingen zelf kan worden afgeleid dat door degenen die dit deden, de kans op het intreden van dit ontstane risico bewust is aanvaard. Dat het letsel van [benadeelde partij 1] beperkt is gebleven tot een gebroken neus maakt dit niet anders.
Medeplegen
Voor een bewezenverklaring van medeplegen dient volgens vaste rechtspraak vast komen te staan dat bij het begaan van het strafbare feit sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen. Het accent ligt daarbij op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht. De vraag wanneer de samenwerking zo nauw en bewust is geweest dat sprake is van medeplegen kan niet in algemene zin worden beantwoord, maar vergt een beoordeling van de concrete omstandigheden van het geval. Hierbij dient rekening gehouden te worden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachten welbewust samen de confrontatie met [benadeelde partij 1] hebben gezocht en daaropvolgend beiden fysiek geweld tegen [benadeelde partij 1] hebben gebruikt. De verdachten zijn daarmee gezamenlijk verantwoordelijk voor elkaars geweldshandelingen. De geweldshandelingen van de verdachten zijn deels gelijktijdig en deels zeer kort op elkaar volgend, waarbij de verdachten konden profiteren van elkaars geweldshandelingen. Zo maakte de wijze waarop [verdachte] [benadeelde partij 1] in bedwang hield het mogelijk voor [medeverdachte] om [benadeelde partij 1] te schoppen en andersom door het schoppen kon [verdachte] [benadeelde partij 1] daarna weer slaan. Verdachten hebben zich op geen enkel moment gedistantieerd van het geweld of iets gedaan om erger te voorkomen. Pas enige tijd nadat [benadeelde partij 1] bewusteloos op de grond lag, is het geweld gestopt.
Naar het oordeel van de rechtbank is er sprake geweest van een geweldsexplosie waarin beide verdachten individueel een bijdrage van voldoende gewicht hebben geleverd. De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat de verdachten hierbij bewust en nauw met elkaar hebben samengewerkt en dat ieder daarbij een wezenlijke en substantiële bijdrage aan het potentieel dodelijk geweld heeft geleverd.
De rechtbank acht op grond van het voorgaande bewezen dat verdachte zich samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag op [benadeelde partij 1] .
Zaak A, feit 2
Ten aanzien van de onder 2 ten laste gelegde openlijke geweldpleging concludeert de rechtbank het volgende. [verdachte] en [medeverdachte] hebben – zoals volgt uit het voorgaande – samen op de openbare weg, [straat 1] , geweld gepleegd tegen [benadeelde partij 1] . Daarmee hebben zij zich schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging in vereniging.
De rechtbank is van oordeel dat het letsel van [benadeelde partij 1] , een gebroken neus, niet als zwaar lichamelijk letsel kan worden gekwalificeerd, zodat verdachte van dit onderdeel in de tenlastelegging partieel zal worden vrijgesproken. Hoewel in het dossier een brief van het [ziekenhuis] , Polikliniek Keel- Neus- en Oorheelkunde zit waaruit volgt dat [benadeelde partij 1] een neusfractuur heeft opgelopen, levert dat niet zonder meer zwaar lichamelijk letsel op. Om letsel te kunnen kwalificeren als zwaar lichamelijk letsel, dient de rechtbank onder andere te kijken naar de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en/of het uitzicht op (volledig) herstel. Daarover bevindt zich onvoldoende informatie in het dossier.
De rechtbank acht gelet op de verklaring van verdachte, de aangifte en het proces-verbaal van uitkijken van camerabeelden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot woninginbraak in vereniging.
Geen sprake van vrijwillige terugtred
Verdachte heeft eerst op zitting verklaard dat hij, samen met een ander, op 18 juli 2024 het raamwerk van de voordeur van de woning gelegen aan de [straat 2] heeft vernield met als doel in te breken in die woning om spullen uit die woning te stelen.
Verdachte heeft verklaard dat hij, toen hij eenmaal in de woning was, kinderschoentjes zag staan. Die omstandigheid maakte dat hij naar eigen zeggen besloot toch niet in te breken in de woning en weg is gegaan. Een alarm heeft hij niet horen afgaan. Mogelijk was sprake van een stil alarm, aldus verdachte.
De rechtbank acht deze verklaring van verdachte niet aannemelijk en passeert het verweer van de verdediging dat verdachte vrijwillig is teruggetreden. Uit de aangifte volgt dat om 04:45 uur het alarm in de woning is afgegaan. Uit de camerabeelden volgt dat verdachte om 04:44 uur de woning ingaat en vrijwel direct daarna de woning weer heeft verlaten. De rechtbank is – gelet op deze onmiddellijke volgtijdelijkheid – er genoegzaam van overtuigd dat dit komt, omdat toen het alarm in de woning is afgegaan. Verdachte heeft deze verklaring bovendien pas op zitting afgelegd, voorheen heeft hij zich op zijn zwijgrecht beroepen, nadat hij kennis heeft kunnen nemen van de inhoud van het dossier, hetgeen in algemene zin afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van zijn verklaring. Ten slotte bevat het dossier geen enkele steun voor de verklaring van verdachte.
Zaak B, feit 2
Op basis van de bekennende verklaring van verdachte en de bewijsmiddelen in het dossier, komt de rechtbank ook tot een bewezenverklaring van de aan verdachte ten laste gelegde vernieling.