ECLI:NL:RBAMS:2025:393

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 januari 2025
Publicatiedatum
22 januari 2025
Zaaknummer
13-103750-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering en bevel tot tenuitvoerlegging van straf in Nederland

Op 17 januari 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door het Circuit Court of Zielona Góra in Polen. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in Polen, die wordt verdacht van overtredingen van de Wegenverkeerswet. De rechtbank heeft de overlevering van de opgeëiste persoon aan Polen geweigerd op basis van artikel 6a van de Overleveringswet (OLW), omdat de opgeëiste persoon in Nederland een duurzaam verblijfsrecht heeft verworven en de opgelegde straf in Polen niet in overeenstemming is met de Nederlandse wetgeving. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon voldoende economische, familiale en sociale banden met Nederland heeft, wat bijdraagt aan zijn maatschappelijke re-integratie. De rechtbank heeft daarom besloten om de tenuitvoerlegging van de in Polen opgelegde vrijheidsstraf in Nederland te bevelen, waarbij de straf is verlaagd tot twee jaar. De rechtbank heeft ook de gevangenhouding van de opgeëiste persoon bevolen tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-103750-24
Datum uitspraak: 17 januari 2025
UITSPRAAK
op de vordering van 22 oktober 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 22 juni 2021 door
the Circuit Court of Zielona Góra, Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1968,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

Zitting van 18 december 2024
De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 18 december 2024 in aanwezigheid van mr. G.M. Kolman, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. S. Mabrouk, advocaat in Amsterdam, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen met gelijktijdige schorsing van dat bevel tot aan de uitspraak.
Tussenuitspraak van 31 december 2024
In de tussenuitspraak van 31 december 2024 [3] heeft de rechtbank - kort samengevat - geoordeeld dat met betrekking tot het op de zitting van 18 december 2024 namens de opgeëiste persoon gevoerde gelijkstellingsverweer, niet kan worden vastgesteld dat de opgeëiste persoon op grond van artikel 6a OLW in aanmerking komt voor gelijkstelling met een Nederlander. De rechtbank heeft in die tussenuitspraak echter ook geoordeeld dat de opgeëiste persoon in de gelegenheid dient te worden gesteld om het gelijkstellingsverweer nader te onderbouwen, nu de officier van justitie in een eerder stadium van de overleveringsprocedure onder meer heeft opgemerkt dat de opgeëiste persoon zich op gelijkstelling kan beroepen. Het onderzoek is heropend en direct geschorst om de opgeëiste persoon in de gelegenheid te stellen het gelijkstellingsverweer aan te vullen en de officier van justitie in de gelegenheid te stellen om een verklaring van de Immigratie- en Naturalisatiedienst op te vragen, betreffende de gevolgen van de overleveringsprocedure voor het verblijfsrecht van de opgeëiste persoon.
Zitting van 9 januari 2025
De rechtbank heeft de behandeling van het EAB - met toestemming van de partijen - in gewijzigde samenstelling hervat op de zitting van 9 januari 2025 in aanwezigheid van
mr. M. al Mansouri, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. M. Jonk en een tolk in de Poolse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon (opnieuw) verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Tussenuitspraak van 31 december 2024

De rechtbank verwijst naar genoemde tussenuitspraak van 31 december 2024, waarin zij heeft geoordeeld over de grondslag en de inhoud van het EAB (rubriek 3), de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW (rubriek 3.1) en de dubbele strafbaarheid van de in het EAB vermelde feiten (rubriek 4). Deze overwegingen dienen als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

De rechtbank verwijst naar haar tussenuitspraak van 31 december 2024 en de daarin onder rubriek 5 opgenomen overwegingen over het beroep van de opgeëiste persoon op artikel 6a OLW. Deze overwegingen dienen als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
In het bijzonder brengt de rechtbank in herinnering dat zij in meergenoemde tussenuitspraak ten aanzien van de eerste voorwaarde voor gelijkstelling op basis van artikel 6a OLW heeft overwogen dat enkel over de jaren 2019 en 2020 van de relevante toetsingsperiode van voldoende inkomsten is gebleken en dat er ten aanzien van het verblijf van de opgeëiste persoon in Nederland enkel over een periode van ongeveer 2 jaar en 3 maanden duidelijkheid bestaat. De opgeëiste persoon is bij die tussenuitspraak in de gelegenheid gesteld om zijn gelijkstellingsverweer van een aanvullende onderbouwing te voorzien.
Op 8 januari 2025 heeft de rechtbank namens de opgeëiste persoon aanvullende gelijkstellingsstukken ontvangen.
Gelet op die aanvullende stukken - in onderling verband en samenhang bezien - is de rechtbank van oordeel dat de opgeëiste persoon heeft aangetoond dat hij ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000 en daarmee een duurzaam verblijfsrecht heeft verworven. Daarbij overweegt de rechtbank dat de (financiële) stukken geen aanwijzingen bevatten dat de opgeëiste persoon langer dan de toegestane periode buiten Nederland heeft verbleven.
Tweede voorwaarde
De tweede voorwaarde voor gelijkstelling met een Nederlander wordt getoetst aan de hand van een verklaring van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) over de verwachting of de opgeëiste persoon al dan niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel. Uit de brief van de IND van 6 januari 2025 volgt - kort samengevat - dat de in het EAB vermelde feiten er niet toe leiden dat de opgeëiste persoon zijn verblijfsrecht in Nederland verliest.
Ook aan deze voorwaarde is voldaan.
De rechtbank moet daarom beoordelen of de tenuitvoerlegging van de in Polen opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
De in artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a, OLW van overeenkomstige toepassing verklaarde weigeringsgronden staan niet in de weg aan overname van de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf.
Zoals in de tussenuitspraak van 31 december 2024 is vastgesteld, leveren de feiten naar Nederlands recht op:
  • overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht;
  • overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel b van de Wegenverkeerswet 1994.
Gelet op deze kwalificaties constateert de rechtbank dat de opgelegde vrijheidsstraf een langere duur heeft dan het voor de desbetreffende feiten naar Nederlands recht, met inachtneming van de wettelijke regeling in artikel 57 van het Wetboek van Strafrecht (Sr), toepasselijke strafmaximum. Derhalve vindt overeenkomstig artikel 6a, derde lid, OLW verlaging van de opgelegde vrijheidsstraf tot dat strafmaximum plaats.
Op overtreding van artikel 8, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994) staat een gevangenisstraf van ten hoogste één jaar. Ingevolge artikel 175, eerste lid, aanhef en onder b, WVW 1994 staat op overtreding van artikel 6 WVW 1994 een gevangenisstraf van ten hoogste één jaar en zes maanden. Ingevolge artikel 57, tweede lid, Sr kan dit met zes maanden worden verhoogd. De rechtbank ziet daarom reden om de opgelegde vrijheidsstraf te verlagen tot twee jaar.
Voor het overige is de opgelegde sanctie naar haar aard niet onverenigbaar met Nederlands recht. Voor verdere aanpassing van de opgelegde vrijheidsstraf overeenkomstig artikel 6a, vierde en vijfde lid, OLW is daarom geen plaats.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de tenuitvoerlegging van de opgelegde en verlaagde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
Uit het dossier volgt verder dat de opgeëiste persoon voldoende economische, familiale en sociale banden met Nederland heeft, zodat de overname van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf zal bijdragen aan de maatschappelijke re-integratie van de opgeëiste persoon.
De rechtbank is dan ook bevoegd om de overlevering overeenkomstig artikel 6a, eerste lid, OLW te weigeren. In dit geval ziet zij geen aanleiding om af te zien van de uitoefening van die bevoegdheid.
De rechtbank zal daarom de overlevering weigeren en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van de verlaagde vrijheidsstraf in Nederland bevelen. Daarbij zal de rechtbank op grond van artikel 27, vierde lid, OLW de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf bevelen.

5.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat de weigeringsgrond van artikel 6a OLW van toepassing is. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van toepassing van die weigeringsgrond. Om die reden wordt de overlevering geweigerd.

6.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 6, 8, 175 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994 en 2, 5, 6a en 7 OLW.

7.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Circuit Court of Zielona Górain Polen.
BEVEELTde tenuitvoerlegging van de in rubriek 3 van de tussenuitspraak van 31 december 2024 bedoelde vrijheidsstraf in Nederland, die overeenkomstig rubriek 4 van de onderliggende uitspraak is verlaagd tot een gevangenisstraf van twee jaren.
HEFT OPde overleveringsdetentie van
[opgeëiste persoon] .
BEVEELTde gevangenhouding van
[opgeëiste persoon]tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. C.A. van Dijk, voorzitter,
mrs. A.K. Glerum en E. Biçer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.M. Esschendal, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 17 januari 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.De betreffende tussenuitspraak is ter publicatie aangeboden.