ECLI:NL:RBAMS:2025:391

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 januari 2025
Publicatiedatum
22 januari 2025
Zaaknummer
13-269270-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel in strafzaak tegen opgeëiste persoon

Op 23 januari 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de District Court in Bruntál, Tsjechië. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in 1975 in voormalig Tsjecho-Slowakije, die gedetineerd is in Nederland. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot overlevering van de opgeëiste persoon behandeld. Tijdens de zitting op 9 januari 2025 was de opgeëiste persoon aanwezig, bijgestaan door zijn raadsman, mr. M. de Klerk, en een tolk in de Tsjechische taal. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd en de gevangenhouding bevolen.

De verdediging voerde aan dat het onduidelijk was of de opgeëiste persoon zijn verdedigingsrechten had kunnen uitoefenen in het proces dat leidde tot het Tsjechische vonnis. De officier van justitie stelde echter dat de opgeëiste persoon op 20 december 2023 was opgeroepen voor het proces. De rechtbank concludeerde dat de oproeping correct was en dat er geen weigeringsgrond was op basis van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW).

De rechtbank beoordeelde ook de strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering werd verzocht. De feiten omvatten mishandeling, bedreiging, belaging en opzettelijk handelen in strijd met een gedragsaanwijzing. De rechtbank oordeelde dat het EAB voldeed aan de eisen van de OLW en dat er geen belemmeringen waren voor de overlevering. De rechtbank heeft daarom de overlevering toegestaan, waarbij de opgeëiste persoon naar Tsjechië kan worden overgeleverd voor de uitvoering van de opgelegde straf.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-269270-24
Datum uitspraak: 23 januari 2025
UITSPRAAK
op de vordering van 8 november 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 25 juli 2024 door de
District Court in Bruntálin Tsjechië (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren in [geboorteplaats] (voormalig Tsjecho-Slowakije) op [geboortedag] 1975,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP adres] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [detentieplaats] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 9 januari 2025, in aanwezigheid van mr. M. al Mansouri, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. M. de Klerk, advocaat te Haarlem en door een tolk in de Tsjechische taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Tsjechische nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
Judgement of the District Court in Bruntál of 19 January 2024, ref. No. 2 T 6/2023-347.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 2 jaar en 6 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog 23 maanden en 22 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het onduidelijk is of de opgeëiste persoon in het proces dat tot het voornoemde vonnis heeft geleid zijn verdedigingsrechten heeft kunnen uitoefenen. De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft in onderdeel d van het EAB weliswaar aangekruist dat de opgeëiste persoon in persoon is opgeroepen, maar heeft niet ingevuld op welke datum dit zou zijn gebeurd.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat in het in het dossier gevoegde A-formulier en in het onvertaalde originele EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon op 20 december 2023 is opgeroepen voor het proces dat tot het voornoemde vonnis heeft geleid.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat in onderdeel d van het EAB is vermeld dat de opgeëiste persoon in persoon is opgeroepen voor het proces dat tot het voornoemde vonnis heeft geleid en dat hij daarbij ervan in kennis is gesteld dat een beslissing kan worden genomen wanneer hij niet op het proces verschijnt. Op het naar het Engels vertaalde EAB is kennelijk per abuis de in het originele EAB vermelde datum waarop de oproeping heeft plaatsgevonden weggelaten. Zowel uit het originele EAB als het in het dossier gevoegde A-formulier kan namelijk worden afgeleid dat de oproeping op 20 december 2023 heeft plaatsgevonden. De rechtbank is daarom van oordeel dat de situatie zoals omschreven in artikel 12, onder a, OLW van toepassing is, de weigeringsgrond van artikel 12 OLW zich niet voordoet en het verweer van de verdediging moet worden verworpen.

5.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn echtgenoot, meermalen gepleegd;
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd;
belaging;
opzettelijk handelen in strijd met een gedragsaanwijzing, gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b, van het Wetboek van Strafvordering, meermalen gepleegd.

6.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 184a, 285, 285b, 300 en 304 Wetboek van Strafrecht en 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
de District Court in Bruntálin Tsjechië voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. C.A. van Dijk, voorzitter,
mrs. A.K. Glerum en E. Biçer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.M. Esschendal, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 23 januari 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.