ECLI:NL:RBAMS:2025:3875

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 juni 2025
Publicatiedatum
10 juni 2025
Zaaknummer
81/099804-21 en 81/082605-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van het kopstuk van een langdurig opererende valse facturenfabriek in het onderzoek Kapra en Kapra Annex

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 10 juni 2025 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die wordt beschuldigd van valsheid in geschrift en gewoontewitwassen. De verdachte en zijn medeverdachten waren betrokken bij een grootschalige fraude met valse facturen, waarbij zij gedurende meer dan zes jaar facturen opmaakten voor een kledinghandel die in werkelijkheid niet bestond. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrift door valse facturen op te maken en deze te gebruiken voor belastingaangiften, wat resulteerde in een schade van minstens 40 miljoen euro voor de Belastingdienst. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de persoonlijke omstandigheden van de verdachte niet voldoende waren om de straf te matigen. De verdachte is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vijf jaar, met aftrek van het voorarrest. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen sprake was van een overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, ondanks de complexiteit van de zaak en de betrokkenheid van meerdere verdachten. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie om de verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van vijf jaar en zes maanden afgewezen en in plaats daarvan een straf van vijf jaar opgelegd, rekening houdend met de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in de fraude.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 81/099804-21 (Zaak B - Kapra) en 81/082605-23 (zaak A - Kapra Annex)
Datum uitspraak: 10 juni 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1956 in [geboorteplaats] ( [geboorteland] ),
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[BRP-adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 24, 28, 30 en 31 januari 2025, 6 en 7 februari 2025 en 10 juni 2025. Op de terechtzitting van 10 juni 2025 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie, mr. M.O. van Driel en mr. S. van der Hart (hierna: de officier van justitie) en van wat verdachte en zijn raadslieden, mr. G.J. van Oosten en mr. B.E.J. Torny, naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft de zaak tegen verdachte gelijktijdig – doch niet gevoegd – behandeld met de zaak tegen [medeverdachte] (81-099763-21), medeverdachte in het onderzoek Kapra.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd en nadat de tenlastelegging laatstelijk is gewijzigd ter terechtzitting van 30 januari 2025 – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
81-099804-21 (hierna te noemen: Kapra)
Feit 1:
Primair: het in de periode van 1 januari 2017 tot en met 20 april 2021 in Nederland en/of Duitsland, tezamen en in vereniging, valselijk opmaken van geschriften en/of bedrijfsadministratie die bestemd waren tot bewijs van enig feit;
Subsidiair tenlastegelegd als het feitelijk leiddinggeven aan het primair tenlastegelegde.
Feit 2:
Primair: het in de periode van 1 januari 2017 tot en met 20 april 2021 in Nederland en/of Duitsland, tezamen en in vereniging, opzettelijk gebruik maken, afleveren en/of voorhanden hebben van valselijk opgemaakte geschriften en/of bedrijfsadministratie;
Subsidiair tenlastegelegd als het feitelijk leiddinggeven aan het primair tenlastegelegde.
Feit 3: het in de periode van januari 2017 tot en met april 2021 in Nederland en/of Duitsland medeplegen van (gewoonte-) witwassen van meerdere geldbedragen, auto’s en een woning.
Subsidiair ten laste gelegd als het medeplegen van schuldwitwassen van het primair ten laste
gelegde.
81-082605-23 (hierna te noemen: Kapra Annex)
Feit 1:
Primair: het in de periode van 18 oktober 2021 tot en met 16 oktober 2023 in Nederland en/of Duitsland, tezamen en in vereniging, valselijk opmaken van geschriften en/of bedrijfsadministratie die bestemd waren tot bewijs van enig feit;
Subsidiair tenlastegelegd als het feitelijk leiddinggeven aan het primair tenlastegelegde.
Feit 2:
Primair: het in de periode van 18 oktober 2021 tot en met 16 oktober 2023 in Nederland en/of Duitsland, tezamen en in vereniging, gebruik maken, afleveren en/of voorhanden van valselijk opgemaakte geschriften en/of bedrijfsadministratie;
Subsidiair tenlastegelegd als het feitelijk leiddinggeven aan het primair tenlastegelegde.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen (ontvankelijkheid Openbaar Ministerie en geldigheid dagvaarding)

3.1.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat er sprake is van een schending van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de Mens (EVRM). In de zaak van verdachte zijn veel problemen geweest met tolken en de vertalingen. Tijdens de zitting werd niet alles door de tolken volledig en correct vertaald. Zinnen in de taal Urdu lopen anders dan zinnen in het Nederlands en voor bepaalde woorden, die van essentieel belang zijn voor de beoordeling van deze zaak, kan niet altijd een duidelijk onderscheid worden gemaakt of er bestaat geen letterlijke vertaling voor deze woorden. Daarnaast wordt er in het Urdu geen onderscheid gemaakt in het geslacht bij persoonlijke voornaamwoorden. De problemen met de vertaling resulteerden erin dat verdachte genoodzaakt was zonder bijstand van een tolk antwoorden op vragen van de rechtbank en de officier van justitie in het Nederlands te geven. Deze taalproblemen hebben ook een grote rol gespeeld in de verhoren die verdachte heeft afgelegd, en in de rest van het dossier. Veel medeverdachten en getuigen zijn met een tolk gehoord omdat zij de Nederlandse taal niet machtig zijn. Ook zijn een groot deel van de Opname Vertrouwelijke Communicatie (OVC) en tapgesprekken in het Nederlands vertaald. Er is bij het horen van de getuigen en het vertalen van de gesprekken gebruik gemaakt van tolken die een ander dialect of andere taal spraken en er is meerdere keren gebruik gemaakt van een niet beëdigde tolk. Dat is in strijd is met artikel 28 van de Wet beëdigde tolken en vertalers (Wbtv). In die gevallen is niet opgeschreven waarom er gebruik werd gemaakt van een niet-beëdigde tolk. Er kan niet zonder meer worden uitgegaan van de juistheid van die vertalingen. Tijdens het verhoor van getuige [getuige 1] ontstond zoveel verwarring, dat de verbalisanten hier een opmerking over hebben gemaakt in het proces-verbaal. De verdediging vindt dan ook dat moet worden getwijfeld aan de inhoud en de betrouwbaarheid van die verklaring. Daarnaast hebben twee tolken voor meerdere verdachten en getuigen getolkt. De twee tolken hebben op verzoek van de FIOD beoordeeld of er in whatsappgesprekken van verdachte al dan niet over kledinghandel werd gesproken. Aan de tolken werden duidelijke instructies meegegeven wanneer er volgens de FIOD sprake was van daadwerkelijke handel. De verdediging is dan ook van mening dat door de dubbelrol in combinatie met de instructies die door de FIOD zijn gegeven, niet kan worden geoordeeld dat de tolken onpartijdig en onafhankelijk hebben opgetreden. Daardoor is artikel 13 Wbtv, waarin is bepaald dat tolken hun werk als eerlijk tolk nauwgezet en onpartijdig uitvoeren, geschonden.
Nu niet blijkt dat de vertalingen juist en betrouwbaar zijn, is de verdediging van oordeel dat er een onherstelbare inbreuk is gemaakt op het recht van verdachte op een eerlijk proces ex artikel 6 EVRM. Dit moet leiden tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie.
3.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de tolken op zitting zijn beëdigd. Voor zover er niet beëdigde tolken tijdens de onderzoeksfase hebben vertaald, betekent dat niet dat ze minder goed zijn. Het Openbaar Ministerie heeft bij de FIOD nagevraagd waarom er niet altijd gebruik is gemaakt van beëdigde tolken. De FIOD heeft verklaard dat beëdigde tolken niet altijd beschikbaar waren en om die reden is er gebruik gemaakt van de reguliere uitwijklijst. De aanwijzing ‘Bijstand tolken’ biedt hier ruimte voor. De tolken en vertalers die op de uitwijklijst staan voldoen aan bijna dezelfde voorwaarden zoals die gelden voor tolken die zijn opgenomen in het register. Dat er tijdens het onderzoek gebruik is gemaakt van niet beëdigde tolken is mede ingegeven door corona. Dit maakt de vertalingen echter niet minder betrouwbaar. Dit blijkt ook uit het feit dat de verklaringen passen op de vele andere bevindingen in het dossier. Door verdachten is in de OVC, de tapgesprekken en op zitting geen (moeilijke) taal gebruikt die voor meerdere interpretaties vatbaar zou zijn. Er is voorts niets mis met het uitleggen van de zaak aan een tolk en het toelichten waar de FIOD naar op zoek was, wanneer er een grote hoeveelheid Whatsappgesprekken wordt doorgenomen. Mensen uit Pakistan spreken Urdu als hoofdtaal en Punjabi is daar een streektaal dus is het geen probleem als er van tolk in het Punjabi dan wel Urdu wordt gewisseld. Gelet op het voorgaande is er geen sprake van schending van het recht op een eerlijk proces en is het Openbaar Ministerie ontvankelijk in haar vervolging.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de dagvaarding geldig is en de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en overweegt hiertoe als volgt.
3.3.1.
Ten aanzien van het onderzoek ter terechtzitting
Als algemeen rechtsbeginsel in het Nederlands Strafprocesrecht geldt dat het onderzoek ter terechtzitting voor de verdachte te volgen dient te zijn en dat de rechter moet kunnen begrijpen wat de verdachte ter terechtzitting verklaart. Als een verdachte geen of onvoldoende Nederlands verstaat, moet hij door een tolk worden bijgestaan (art. 275 lid 1 Wetboek van Strafvordering (Sv)). De eis dat de verdachte bijstand moet krijgen van een tolk als hij de Nederlandse taal niet beheerst, is ook verwoord in art. 6 lid 3 sub e EVRM en art. 2 Richtlijn 2010/64/EU betreffende het recht op vertolking en vertaling in strafprocedures. Ingevolge art. 28 lid 1 sub c dienen in beginsel uitsluitend beëdigde tolken te worden ingezet.
De rechtbank stelt voorop dat gedurende het gehele onderzoek ter terechtzitting steeds één of meer beëdigde tolken aanwezig zijn geweest om verdachte (waar nodig) bij te staan. Bij gelegenheid van de inhoudelijke behandeling heeft de rechtbank echter kunnen vaststellen dat verdachte de Nederlandse taal voldoende machtig is om de zitting te volgen en antwoord te geven op vragen. Verdachte heeft zelf verklaard dat hij de Nederlandse taal begrijpt en kan spreken. Om die reden, en dus niet vanwege vertaalproblemen zoals de verdediging heeft betoogd, is met instemming van verdachte niet steeds alles vertaald door de tolk en heeft verdachte vragen in het Nederlands beantwoord. Daarbij werd afgesproken dat verdachte zou aangeven wanneer hij iets niet begreep of niet goed kon volgen. Verdachte heeft dat ook gedaan en op die momenten heeft de beëdigde tolk alsnog vertaald wat er werd gezegd of gevraagd. De rechtbank heeft gedurende het onderzoek ter terechtzitting herhaaldelijk bij verdachte geverifieerd of hij goed kon volgen wat op zitting werd besproken, hetgeen hij steeds bevestigde. Uit de uitgebreide beantwoording door de verdachte van de vragen heeft de rechtbank ook kunnen opmaken dat verdachte zich goed kon uitdrukken in de Nederlandse taal. Voor wat betreft de onderdelen die wel door een tolk zijn vertaald heeft de rechtbank geen redenen om te twijfelen aan de juistheid van die vertaling. De rechtbank weegt daarbij mee dat de verdediging slechts in algemene termen de juistheid of volledigheid van de vertaling heeft betwist, maar niet concreet heeft aangegeven waar die betwisting op berust. Voor zover tijdens het onderzoek ter terechtzitting spraakverwarring is geweest, wijt de rechtbank die aan de wisselende en ontwijkende antwoorden van de verdachte en niet aan de kwaliteit van de vertalingen of aan (ver)taalproblemen.
De conclusie is dan ook dat tijdens het onderzoek ter terechtzitting het recht van verdachte om het onderzoek ter terechtzitting in zijn strafzaak goed te kunnen volgen is geëerbiedigd en dat geen vormen zijn verzuimd.
3.3.2.
Ten aanzien van de opsporingsfase en het voorbereidend onderzoek
Verhoren van de verdachte
Op grond van art. 29b Sv heeft de verdachte die door een opsporingsambtenaar wordt gehoord recht op bijstand van een tolk indien hij de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheerst. Ook de rechter-commissaris kan op grond van artikel 191 Sv een tolk oproepen indien een verdachte de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheerst. Ingevolge art. 28 lid 1 sub b en e dienen in beginsel uitsluitend beëdigde tolken te worden ingezet.
Uit de processen-verbaal van verhoor van verdachte bij de FIOD en de rechter-commissaris blijkt dat verdachte ook bij gelegenheid van die verhoren steeds is bijgestaan door een beëdigde tolk. Datzelfde geldt voor het verhoor bij de rechter-commissaris waar verdachte als getuige is gehoord in de strafzaak van zijn medeverdachten.
De rechtbank heeft geen redenen om te twijfelen aan de juistheid van de weergave van de verklaring van verdachte in deze processen-verbaal, noch aan de juistheid van de vertalingen door de betreffende tolk. Ook hier weegt de rechtbank mee dat de verdediging slechts in algemene termen de juistheid of volledigheid van de vertaling heeft betwist, maar niet concreet heeft aangegeven waar die betwisting op berust. Ook weegt de rechtbank de (latere) verklaring van verdachte mee dat hij de Nederlandse taal begrijpt en kan spreken. De inhoud van de processen-verbaal biedt op zichzelf verder ook geen aanknopingspunten om te kunnen concluderen dat verdachte de vragen niet begreep of dat zijn antwoorden niet juist zijn vertaald. De rechtbank ziet in de verhoren bij de FIOD en het getuigenverhoor bij de rechter-commissaris wel dat op onderdelen mogelijk spraakverwarring is ontstaan, maar wijt dit ook in die gevallen aan de wisselende en ontwijkende antwoorden van verdachte.
De conclusie is dat ook tijdens deze verhoren het recht van verdachte op bijstand van een tolk is geëerbiedigd en dat geen vormen zijn verzuimd.
Verhoren medeverdachten, getuigenverklaringen, OVC-gesprekken en tapgesprekken
De rechtbank stelt vast dat de FIOD tijdens een aantal getuigenverhoren gebruik heeft moeten maken van niet-beëdigde tolken, op de uitwijklijst. Uit navraag door het Openbaar Ministerie bleek dat de FIOD van tolken op die lijst gebruik moest maken, omdat er niet altijd voldoende beëdigde tolken beschikbaar waren. Uit de processen-verbaal volgt echter niet dat het vanwege de spoedeisendheid op dat moment noodzakelijk was een niet beëdigde tolk in te schakelen. Dit is op grond van artikel 28 lid 3 Wbtv wel vereist en daarmee is sprake van een vormverzuim. Dat betekent echter nog niet dat er geen sprake is van een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 EVRM. De verdediging heeft niet gespecificeerd en onderbouwd wat er in de gesprekken niet goed zou zijn vertaald. Dit geldt ook voor zover een tapgesprek door een verbalisant is vertaald, die heeft opgeschreven de betreffende taal voldoende machtig te zijn. Ook voor wat betreft de getuigenverklaringen heeft de verdediging dat niet toegelicht. Ten aanzien van het verhoor van [getuige 1] heeft de verdediging wel aangevoerd dat er tijdens haar verhoor onduidelijkheid is ontstaan over de vraag of het ging om aan- of inkoopfacturen. Dat kan ook worden verklaard door een spraakverwarring. De rechtbank concludeert dan ook dat het vormverzuim geen nadeel heeft toegebracht aan verdachte en volstaat daarom met een constatering daarvan.
Conclusie
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er met betrekking tot de verhoren of de procesgang ten aanzien van verdachte geen sprake is van schending van het recht op een eerlijk proces, zoals is neergelegd in artikel 6 EVRM.
Ten aanzien van de facturen op de tenlastelegging
Hoewel de officier van justitie niet bij alle op de tenlastelegging genoemde facturen specifiek heeft benoemd waarom die facturen vals zijn, betekent dat niet dat om die reden de tenlastelegging nietig zou zijn of dat rechtbank niet tot een veroordeling van verdachte zou kunnen komen. Uit het dossier blijkt duidelijk wat verdachte wordt verweten en waartegen hij zich moet verweren: volgens het Openbaar Ministerie is er sprake van een valse facturenfabriek die verdachte runde en is elke factuur die van een eerstelijnsonderneming aan een kledinghandelaar is gestuurd, vals. Daarmee is de tenlastelegging voldoende feitelijk van aard. De rechtbank zal beoordelen of de feiten al dan niet zijn bewezen.
Conclusie:
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de dagvaarding geldig is, deze rechtbank bevoegd is tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en het Openbaar Ministerie ontvankelijk is. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
81-099804-21(Kapra)
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder feit 1, feit 2 en feit 3 primair ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezen.
Feit 1 en feit 2 (valse facturen):
Verdachte heeft – samen met anderen – valse facturen opgemaakt en deze facturen hadden alleen tot doel om een BTW-aftrekpositie voor de kledinghandelaren te creëren, waar ze geen recht op hadden. Verdachte maakte hierbij gebruik van verschillende ondernemingen (hierna ook: eerstelijnsbedrijven) met katvangers. Feitelijk runde hij die ondernemingen zelf. Er was geen sprake van kledinghandel tussen (de ondernemingen van) verdachte en de kledinghandelaren. Verdachte heeft samen met zijn medewerkers en de eerstelijnsbedrijven de feiten gepleegd. Hij heeft de valse facturen op naam van de aan hem gelieerde eerstelijnsbedrijven afgeleverd aan de kledinghandelaren en vervolgens gebruikt om de administratie van de eerstelijnsbedrijven kloppend te maken. Hij heeft daarmee de facturen ook voorhanden gehad. Verdachte heeft hierbij – in ieder geval – de volgende twee methodes gebruikt:
Methode 1:
Op basis van de door verdachte – en zijn mededaders – opgemaakte valse facturen ontving verdachte op de bankrekeningen van de aan hem gelieerde ondernemingen miljoenen euro’s. Van de ontvangen girale gelden werd het overgrote deel contant gemaakt door opnames, deels direct vanaf de zakelijke rekening en deels na eerst te zijn overgeboekt naar andere rekeningen waarover verdachte de beschikking had. Vervolgens gaf hij het contant gemaakte geld, verminderd met 7 à 8 procent commissie, terug aan de kledinghandelaren omdat er feitelijk geen kleding werd geleverd.
Methode 2:
Vanaf het tweede kwartaal van 2019 werd het overgrote deel van de ontvangen gelden van kledinghandelaren niet meer contant gemaakt. Vanaf dit moment ging verdachte ook girale betalingen verrichten aan Europese (Franse en Italiaanse) leveranciers van kleding. Verdachte verrichtte deze betalingen voor de kledinghandelaren die bij de Europese leveranciers kleding inkochten maar dit lieten factureren op naam van een van de aan verdachte gelieerde ondernemingen. Dit blijkt uit de feitelijke gang van zaken, uit het feit dat de facturen van deze buitenlandse inkopen ook niet in de administratie van verdachte of zijn ondernemingen zijn terug te vinden en evenmin uit de verwervingen die verdachte bij de Belastingdienst heeft opgegeven of had moeten opgeven. Verdachte betaalde deze buitenlandse facturen met het geld dat hij – op basis van de valse facturen – van de kledinghandelaren ontving. Verdachte rekende voor zijn diensten een provisie van 7 à 8 procent over de factuurwaarde. De kledinghandelaren gebruikten de valse facturen in hun administratie en in hun aangifte omzetbelasting, en konden hiermee – ten onrechte – de op de valse factuur vermelde 21 procent aan BTW terugvragen, terwijl over de zwarte inkopen in het buitenland geen BTW was betaald.
Feit 3 (witwassen):
Verdachte heeft het geldbedrag van € 100.000,- (aangetroffen in de kluis van [medeverdachte] ) en
€ 4.200,- voorhanden gehad. Hij heeft dit geld eerst vanaf een Nederlandse rekening van de eerstelijnsbedrijven contant opgenomen, omdat hij zijn commissie giraal achterhield. Hij heeft hierdoor de gelden verworden, omgezet en voorhanden gehad. Dit geldt ook voor de
€ 110.000,- die is aangetroffen in het tv-meubel. Daarbij heeft verdachte dit geld ook verborgen.
De Audi Q7, de Audi Q8 en de Porsche Carrera op naam van verdachte en de Porsche Boxter op naam van [medeverdachte] heeft verdachte rechtstreeks aangeschaft vanuit de eerstelijnsbedrijven.
Verdachte heeft een totaalbedrag van € 349.009,- overgemaakt vanuit de eerstelijnsbedrijven naar zijn eigen Duitse bankrekeningen en naar de rekening van [medeverdachte] , en daarmee deze bedragen witgewassen.
In totaal is er € 368.330,- gestort op de bankrekeningen van verdachte en [medeverdachte] . Deze geldbedragen heeft verdachte verworven, omgezet en voorhanden gehad, en daarmee witgewassen.
De Porsche op de tenlastelegging is vanaf de Duitse rekening van verdachte betaald en [medeverdachte] heeft verklaard dat verdachte in november 2020 een oude Porsche heeft gekocht. De Porsche Panamera en de Porsche Cayman zijn vanaf de rekening van [medeverdachte] betaald. Beide betalingen zijn voorafgegaan door een storting van hetzelfde bedrag. [medeverdachte] heeft verklaard dat het geld van verdachte afkomstig is en hij besliste wat er gekocht werd. Dit zijn omzettingshandelingen die een vervolg zijn op de overboekingen en stortingen op de bankrekeningen waardoor er sprake was van witwassen.
Tot slot heeft verdachte € 66.068,- omgezet voor de aankoop van een woning in Duitsland. Er zijn eerder gelden overgeboekt van [naam B.V.] naar verdachte, waarna hij deze gelden contant heeft opgenomen en vervolgens weer op zijn Duitse bankrekening heeft gestort, waarna op 22 september 2019 de aanschaf van de woning in Duitsland is gevolgd.
Gelet op de lange duur en de veelheid van witwashandelingen heeft verdachte van voornoemd witwassen een gewoonte gemaakt.
De officier van justitie concludeert dat kan worden bewezen dat het witwassen is gepleegd tezamen en in vereniging met [medeverdachte] en/of de eerstelijnsbedrijven.
81-082605-23 (Kapra Annex)
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten kunnen worden bewezen.
In Kapra Annex zette verdachte zijn eerdere (frauduleuze) handelen voort, ditmaal met katvangersbedrijven [bedrijf 1] (hierna: [bedrijf 1] ) en [bedrijf 2] (hierna: [bedrijf 2] ). Die ondernemingen hebben valse facturen opgemaakt voor onder meer [bedrijf 3] en [bedrijf 4] . Ook in Kapra Annex zijn er geen goederenbewegingen vastgesteld, verrichtte verdachte de betalingen van bestellingen die door kledinghandelaren elders in Europa zijn gedaan en liet hij deze op de katvangersbedrijven factureren. Het gaat om schijnfacturen, omdat aan de facturen geen daadwerkelijke kledinghandel met [bedrijf 1] en [bedrijf 2] ten grondslag ligt. Daarbij kan van doorlevering geen sprake zijn. In de BTW-aangifte van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] zijn geen buitenlandse verwervingen opgegeven. Uit niks blijkt dat de aan verdachte gelieerde bedrijven de beschikkingsmacht over de kleding hebben gehad.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
81-099804-21 (Kapra)
De verdediging heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van de aan hem tenlastegelegde feiten.
Ten aanzien van feit 1 en feit 2 voert de verdediging het volgende aan. Verdachte ontkent dat de facturen vals zijn en dat er geen sprake zou zijn van leveringen van kleding. Verdachte was eerst gevestigd in het World Fashion Centre (WFC) en daarna in het FashionHouse. Op beide locaties waren showrooms aanwezig waar verdachte kleding voor de verkoop uitstalde. Afnemers kwamen bij hem in de showrooms om bestellingen te doen en verdachte ging ook met diverse modellen bij zijn afnemers (kledinghandelaren) langs. Nagenoeg alle kledinghandelaren verklaren dat er via verdachte kleding werd ingekocht.
De kledingtransporten uit Frankrijk en Italië kwamen vaak vroeg in de ochtend in Nederland aan en werden bij de MOD-groep en het WFC afgeleverd. Hierover verklaart de heer [naam 1] van [naam transport] en [naam transport 2] . De MOD groep en het WFC zitten tegenover het Fashion House. De goederen werden vervolgens door de kledinghandelaren in de kelder van het Fashion House opgehaald, de kleding werd door verdachte bezorgd of de vrachtwagen met de kleding reed door naar de kledinghandelaren.
Verdachte heeft in de vele jaren dat hij actief was een groot netwerk opgebouwd in het binnen- en buitenland. Omdat hij veelvuldig in Frankrijk was bouwde hij een vertrouwensrelatie op met de diverse leveranciers. Hierdoor, en omdat hij veelal in het groot afnam, waren een aantal leveranciers bereid hun collectie op verzoek van verdachte aan te passen. Ten aanzien van diverse leveranciers en bepaalde producten was er sprake van exclusiviteit. Verdachte was in staat om gunstige voorwaarden met de leveranciers overeen te komen. Dit is de reden geweest waarom de kledinghandelaren via verdachte goederen hebben gekocht. Daarnaast had verdachte de mogelijkheid om bepaalde bestellingen contant in te kopen, waardoor hij korting kreeg. Dit verklaart ook deels de contante opnames. Verdachte en de bedrijven van verdachte konden goedkoop en op grote schaal inkopen en derhalve was de tussenkomst van verdachte van belang en gerechtvaardigd. Verdachte en de aan hem gelieerde bedrijven droegen zorg voor de betaling aan de leveranciers. Het voordeel van de kledinghandelaren was dat zij in sommige gevallen van verdachte krediet kregen en dus niet direct hoefden te betalen. De conclusie van het Openbaar Ministerie dat verdachte de kledinghandelaren contant terugbetaalde en er geen sprake was van werkelijke handel is onjuist. Verdachte heeft incidenteel wel eens geld teruggegeven aan kledinghandelaren maar dit had te maken met retourneringen en annuleringen. Ook vroeg hij als garantie wel eens een aanbetaling bij een grote bestelling. Uit het feit dat internationale verwervingen niet zijn opgegeven kan niet worden geconcludeerd dat de aan verdachte gelieerde uitgegeven facturen vals zijn.
De verdediging meent dat terughoudend moet worden gekeken naar de vertaling van de berichten/OVC-gesprekken/taps in het dossier en dat het hier gaat om een korte periode, dit zegt niets over de gehele tenlastegelegde periode.
Het Openbaar Ministerie stelt dat verdachte gebruik maakte van katvangers bij de eerstelijnsondernemingen. Verdachte ontkent ten aanzien van de meeste ondernemingen enige betrokkenheid en zijn betrokkenheid blijkt ook niet uit de uittreksels van de Kamer van Koophandel. Alleen ten aanzien van [onderneming 1] en [onderneming 2] fungeerde hij als tussenpersoon voor deze ondernemingen en ontving hij hiervoor 2% commissie. Verdachte heeft slechts geholpen toen men hierom vroeg. Nu verdachte bij diverse bedrijven een formele rol op papier had en ten aanzien van [onderneming 1] en [onderneming 2] – gezien zijn goede contacten – is opgetreden als tussenpersoon, is het dan ook niet vreemd dat hij voor deze bedrijven stempels en facturen heeft laten maken en dat van een aantal ondernemingen de stempels en bankpassen bij hem of zijn kantoor zijn aangetroffen. Dit had hij immers nodig om zijn werkzaamheden te kunnen verrichten.
Verklaring [medeverdachte]
Ten aanzien van de verklaringen van medeverdachte [medeverdachte] merkt de verdediging op dat zij haar eerste verklaring heeft ingetrokken en uitdrukkelijk heeft ontkend dat zij heeft gezegd dat verdachte in valse facturen zou handelen. Dit heeft zij zowel bij de FIOD, de rechter-commissaris en ter terechtzitting herhaald. De verdediging verzoekt dan ook om de eerste verklaring van [medeverdachte] niet voor het bewijs te gebruiken nu deze onbetrouwbaar en ongeloofwaardig is.
Facturen opgenomen in tenlastelegging
De verdediging betwist dat de in de tenlastelegging opgenomen facturen vals zijn. In het omvangrijke procesdossier en in de subdossiers wordt geen nadere toelichting gegeven noch worden er bewijsmiddelen aangehaald waaruit blijkt dat nou juist deze specifieke facturen vals zouden zijn. De redenering van de officier van justitie is kennelijk dat alle facturen vals zijn en die op de tenlastelegging dus ook. De verdediging gaat hier niet in mee, immers is het aan het Openbaar Ministerie om te bewijzen dat de facturen die in de tenlastelegging zijn opgenomen vals zijn en dit heeft zij niet gedaan. Dat in de tenlastelegging wordt verwezen naar paragraaf 2.4.5. en AMB-059 maakt dit niet anders nu deze paragraaf verwijst naar de facturen van de 20 grootste debiteuren en AMB-059 legt slechts uit welke facturen zijn gevoegd. Hiermee is de tenlastelegging onvoldoende specifiek en bovendien wordt de grondslag van de tenlastelegging teveel verlaten.
Gelet op het hiervoor gegeven standpunt vindt de verdediging dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 1 en feit 2, zowel primair als subsidiair.
Voorwaardelijk verzoek tot het horen van getuigen
Mocht de rechtbank niet tot een vrijspraak komen, dan verzoekt verdachte dat de medeverdachten als getuige worden gehoord. Door de afsplitsing van de zaken van de medeverdachten is het niet meer mogelijk om de ongetwijfeld ontlastende verklaringen die de medeverdachten ter terechtzitting zouden hebben afgelegd in het dossier te voegen.
Ten aanzien van feit 3 – Witwassen
Nu er geen sprake is van valsheid in geschrifte, kan niet worden geoordeeld dat het geld en de goederen uit enig misdrijf afkomstig zijn en is er geen sprake van (mede) plegen van witwassen en al helemaal niet van (mede) plegen van gewoontewitwassen. Primair verzoekt de verdediging verdachte hiervan vrij te spreken.
Subsidiair stelt de verdediging zich op het standpunt dat op grond van het dossier geen causaal verband tussen de geldstromen kan worden vastgesteld en verdachte moet daarom worden vrijgesproken. Ten aanzien van de witwasverdenking blijkt niet dat alle bedragen die met de kledinghandel zouden zijn verdiend uit misdrijf afkomstig zijn.
Verdachte heeft ten aanzien van de grote aangetroffen contante bedragen verklaard dat dit geld afkomstig is van legale opbrengsten van het reisbureau dat hij van 1993 tot en met 2007 voerde. Dit geld is dus niet van misdrijf afkomstig. Binnen de gemeenschap van verdachte is het gebruikelijk om veel spaargeld contant in huis te hebben.
Ten aanzien van het contante geldbedrag van € 4.200,- dat in de woning van [medeverdachte] is aangetroffen wordt nog opgemerkt dat verdachte niet weet of dit bedrag afkomstig is uit zijn reisbureau of uit de kledinghandel maar hij betwist dat het bedrag uit misdrijf afkomstig is. Hetzelfde geldt voor de contante stortingen op de Duitse rekeningen.
De verdediging stelt zich ten aanzien van de bedragen die via de diverse bedrijven zijn overgeboekt op het standpunt dat niet blijkt dat deze gelden volledig uit misdrijf zijn verkregen. Van de bedragen die via de ondernemingen naar de privérekening(en) van verdachte zijn overgeboekt, blijkt niet dat deze zijn witgewassen. De ondernemingen [bedrijf 5] (hierna: [bedrijf 5] ), [bedrijf 6] en [bedrijf 7] (hierna [bedrijf 7] ) waren van verdachte en die bedragen zouden salaris of pensioen kunnen zijn geweest. Ten aanzien van het bedrag van € 12.700,- merkt de verdediging op dat [bedrijf 6] niet onder feit 1 of feit 2 op de tenlastelegging staat en uit het dossier blijkt op geen enkele wijze dat facturen van deze onderneming vals zouden zijn. Hier dient dan ook vrijspraak voor te volgen. Dit geldt ook voor de Audi Q8, nu deze is aangeschaft met gelden afkomstig uit [bedrijf 6] .
De verdediging vindt dat ten aanzien van de voertuigen Audi Q7, Porsche Boxter, Porsche Carrera, Porsche Panamera, Porsche Cayman, die betaald zijn van de rekening van [medeverdachte] , niet blijkt dat deze uit misdrijf afkomstig zijn. Hetzelfde geldt voor de aanschaf van de woning in Duitsland en de niet nader in de tenlastelegging gespecifieerde Porsche.
Meer subsidiair stelt de verdediging zich op het standpunt dat als de rechtbank tot een (gedeeltelijke) bewezenverklaring komt er geen sprake is van medeplegen, nu niet blijkt van een nauwe en bewuste samenwerking. Daarnaast is van belang dat ten aanzien van veel bedragen geldt dat hoogstens sprake kan zijn van eenvoudig witwassen nu in dat geval geoordeeld moet worden dat deze gelden uit eigen misdrijf afkomstig zijn.
81-082605-23 (Kapra Annex)
De verdediging heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van de aan hem tenlastegelegde feiten.
De verdediging stelt zich primair op het standpunt dat verdachte geen betrokkenheid heeft gehad bij het opstellen van de facturen van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] . Ook heeft hij geen beschikking gehad over de facturen, noch deze als echt en onvervalst gebruikt. Verdachte heeft een kantoorruimte aan deze bedrijven verhuurd en is een aantal keer voor hen werkzaam geweest als tussenpersoon. Daarbij bestonden zijn diensten uit het ter beschikking stellen van zijn netwerk in de kledingindustrie. Er kan dan ook niet worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrift, ook niet in de variant van opdrachtgever/feitelijk leidinggever.
Subsidiair is de verdediging van oordeel dat niet, althans onvoldoende blijkt, dat de facturen op de tenlastelegging vals zijn. Anders dan de officier van justitie stelt, is er aantoonbaar sprake geweest van handel in kleding door [bedrijf 1] en [bedrijf 2] , hetgeen blijkt uit WhatsAppgesprekken waarin wordt gesproken over de aanschaf van kleding. Voor zover gesteld wordt dat er geen goederenbeweging bij [bedrijf 1] en [bedrijf 2] is waargenomen, is van belang dat verdachte op zitting heeft verklaard dat [bedrijf 1] en [bedrijf 2] over een extra opslagruimte beschikten, alleen weet hij de exacte locatie hiervan niet. Dat [bedrijf 1] en [bedrijf 2] betalingen zouden verrichten voor bestellingen die door [bedrijf 3] en [bedrijf 4] in het buitenland zijn gedaan, maakt niet dat er sprake is van valse facturen. Er zijn legitieme redenen om als bedrijf gebruik te maken van doorlevering. Hiervoor verwijst de verdediging naar hetgeen zij heeft aangevoerd inzake Kapra. Ook het gegeven dat er door [bedrijf 1] en [bedrijf 2] geen buitenlandse verwervingen zouden zijn opgegeven, maakt niet dat de conclusie gerechtvaardigd is dat de facturen vals zijn. Hieruit volgt hoogstens dat niet aan administratieplicht is voldaan.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Feit 1 en feit 2 (Kapra)
De rechtbank is van oordeel dat – op basis van de bewijsmiddelen, opgenomen in bijlage II – is bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het meermalen medeplegen van valsheid in geschrift en het gebruik, afleveren en voorhanden hebben van deze geschriften. Verdachte heeft hierbij gebruik gemaakt van – zoals uiteengezet onder het standpunt van de officier van justitie – methode 1 en vanaf 2019 ook van methode 2.
De rechtbank concludeert dat in het geheel geen verkoop en verplaatsing van kleding heeft plaatsgevonden van de eerstelijnsondernemingen naar de kledinghandelaren en dat de facturen die op naam van de eerstelijnsondernemingen aan de kledinghandelaren zijn gestuurd om die reden vals zijn. De werkwijze (modus operandi: methode 1 of methode 2) was bij alle facturen steeds hetzelfde. Verdachte maakte voor zijn ondernemingen gebruik van katvangers en met die ondernemingen heeft hij een schijnconstructie opgezet en in stand gehouden. Er was naar het oordeel van de rechtbank sprake van een zogenaamde valse facturenfabriek. Om die reden concludeert de rechtbank dat (ook) de facturen die in de tenlastelegging zijn opgenomen, vals zijn. Dat wordt hieronder nader uitgelegd onder het kopje bewijsoverwegingen.
De rechtbank zal eerst ingaan op de vraag of zij de verklaring van mevrouw [medeverdachte] en mevrouw [getuige 1] kan gebruiken voor het bewijs.
Betrouwbaarheid verklaring [medeverdachte]
De rechtbank stelt allereerst vast dat [medeverdachte] in haar eerste verhoor een uitgebreide en gedetailleerde verklaring heeft afgelegd die aansluit bij de andere onderzoeksbevindingen in het dossier, zonder dat zij van het dossier op de hoogte was. De rechtbank ziet dan ook – anders dan de verdediging – geen reden om aan de betrouwbaarheid van die verklaring te twijfelen. De stelling van [medeverdachte] dat de verklaring in het proces-verbaal van het eerste verhoor van A tot Z onjuist is weergegeven en door de betreffende verbalisant is verzonnen om de zaak tegen [verdachte] sterker te maken, vindt de rechtbank ongeloofwaardig. De rechtbank stelt vast dat de eerste verklaring van [medeverdachte] betrouwbaar is en kan worden gebruikt voor het bewijs.
Betrouwbaarheid verklaring [getuige 1]
De verdediging heeft aangevoerd dat de verklaring van [getuige 1] niet gebruikt kan worden voor het bewijs vanwege de eerder genoemde vertaalproblemen. De rechtbank deelt dat standpunt niet. Het feit dat tijdens het verhoor een vraag een paar keer moet worden herhaald of op andere manieren moet worden gesteld omdat [getuige 1] de vraag niet begreep, wil nog niet zeggen dat dit aan vertaalproblemen ligt. Het leidt in ieder geval niet tot de conclusie dat wat in het proces-verbaal van verhoor is opgenomen niet betrouwbaar zou zijn. Ook die verklaring kan worden gebruikt voor het bewijs.
Bewijsoverwegingen feit 1
Katvangersconstructie bij de eerstelijnsondernemingen
Uit de bewijsmiddelen volgt dat meerdere bedrijven zijn opgericht, waarbij verdachte degene was die handelde namens deze bedrijven en zich feitelijk als bestuurder gedroeg. Verdachte heeft verklaard dat het klopt dat hij heeft geholpen bij het opzetten van die bedrijven, waaronder [onderneming 1] B.V. (hierna: [onderneming 1] ), [onderneming 2] B.V. (hierna: [onderneming 2] ) en [onderneming 3] (hierna: [onderneming 3] ), maar dat hij niet de eigenaar was en het ook feitelijk niet voor het zeggen had. De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen echter vast dat verdachte bij deze zogenoemde eerstelijnsbedrijven zich wel als bestuurder gedroeg en dat zij feitelijk door verdachte zijn opgericht door middel van een katvangersconstructie. Daarvoor is het volgende redengevend.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de persoon die bij de Kamer van Koophandel (KvK) als bestuurder van de ondernemingen [onderneming 1] , [onderneming 2] en [onderneming 3] ingeschreven stond, een persoon was die in het buitenland woonde. Het was verdachte die regelde dat zij naar Nederland kwamen, naar de KvK gingen om het bedrijf in te schrijven, naar de notaris gingen en een Nederlandse bankrekening openden. Nadat dit was gebeurd zijn deze personen weer vertrokken naar het buitenland en nergens blijkt uit dat zij nog enige (feitelijke) handeling hebben verricht met betrekking tot de opgerichte bedrijven. Verdachte beschikte daarentegen over de bankpassen en bedrijfsstempels van deze bedrijven. Hij bestelde voor deze bedrijven de facturen bij [naam 2] en ook de boekhouder heeft verklaard dat hij alleen contact had met verdachte over de administratie en de
belastingaangifte van deze bedrijven. Daarnaast had verdachte toegang tot de bankrekeningen van deze eerstelijnsbedrijven, pinde hij geld van de rekeningen van die bedrijven en zijn in zijn woning meerdere bedrijfsbescheiden aangetroffen van deze bedrijven. Ook de werknemers hebben verklaard dat het verdachte was die hen instructies gaf en contact had met de kledinghandelaren en dat er niemand anders was die deze bedrijven leidde. De rechtbank concludeert dan ook dat de bedrijven feitelijk van verdachte waren.
Schijnconstructie
De rechtbank is van oordeel dat verdachte heeft gehandeld door middel van een schijnconstructie waarbij (valse) facturen zijn opgemaakt waar geen goederenstroom (in de vorm van kleding) aan ten grondslag lag. Uit de bewijsmiddelen volgt niet dat er sprake is geweest van het bestellen van kleding door kledinghandelaren bij verdachte of diens eerstelijnsondernemingen of van de levering van kleding aan de kledinghandelaren, terwijl in de administratie van de kledinghandelaren wel facturen zijn aangetroffen die dit doen voorkomen. Bij de bedrijven van verdachte is geen voorraadadministratie aanwezig en uit de OVC-gesprekken tussen verdachte en kledinghandelaren blijkt niet dat er wordt gesproken over kledingstukken of (concrete) bestellingen. In de OVC- en tapgesprekken wordt niet gecommuniceerd over maten, kleuren of voorraad van kleding. Ook zijn er geen leveringen gezien bij de eerstelijnsondernemingen. Verdachte heeft verklaard dat de bestelde kleding direct werd opgehaald door de kledinghandelaren of direct aan hen werd geleverd maar voor deze zogenaamde ABC-levering zijn geen aanknopingspunten in het dossier te vinden. De rechtbank ziet in het dossier juist bewijs dat de kledinghandelaren de kleding feitelijk zelf bestelden bij de buitenlandse ondernemingen en dat de kleding ook rechtstreeks aan hen werd geleverd. In de administratie van verdachte komen immers geen buitenlandse leveranciers voor en de facturen van de buitenlandse kledingleveranciers komen niet voor in de administratie van de eerstelijnsondernemingen. Er zijn verder ook geen transportbewijzen (CMR) aangetroffen in de administratie van de eerstelijnsondernemingen. De transporteurs zetten de naam van de kledinghandelaren op de doos. Wel zijn er valse inkoopfacturen van Nederlandse leveranciers in de administratie van de eerstelijnsondernemingen aangetroffen.
Op OVC-beelden is te zien dat verdachte – samen met anderen – facturen opmaakte en overhandigde aan de kledinghandelaren. Uit de bewijsmiddelen volgt verder dat verdachte aan zijn medewerkers de opdracht geeft wat er op de facturen moet komen te staan en dat de kledinghandelaar bepaalt op welke datum de factuur moet worden gezet en voor welk bedrag. Uit de facturen die zijn aangetroffen kan worden opgemaakt dat deze niet zijn gespecificeerd maar dat er in algemene termen wordt aangegeven hoeveel van een kledingstuk er zou zijn gekocht. Op de facturen staat een bedrag aan BTW dat wordt afgedragen en verdachte ontving 7 à 8 procent aan commissie. Vervolgens wordt op de beelden gezien dat verdachte op een notitiebriefje bedragen bijhoudt en enveloppen met geld teruggeeft aan de kledinghandelaren. Dat verdachte zegt dat dit mogelijk zou gaan om bestellingen die zouden zijn geannuleerd, maar eerder al wel waren betaald, en dat dit geld om die reden werd teruggegeven aan de kledinghandelaren, vindt de rechtbank – op basis van de vaststelling dat er geen sprake was van kledinghandel – ongeloofwaardig. In dat geval had er ook een creditnota moeten worden opgemaakt, maar ook die zijn niet in de administratie van verdachte teruggevonden. Verdachte gaf het geld minus zijn commissie terug aan de kledinghandelaren omdat er feitelijk geen kleding was geleverd (methode 1). Later, zo volgt uit de bewijsmiddelen, is verdachte ook gaan werken via methode 2, die hiervoor is omschreven. Via die methode bestelde de kledinghandelaar zelf kleding bij de buitenlandse leverancier, deelde de kledinghandelaar aan de buitenlandse leverancier mee op welke onderneming van verdachte de factuur moest worden opgemaakt en de (Nederlandse) kledinghandelaar stuurde die factuur naar verdachte. Verdachte betaalde vervolgens de factuur aan de buitenlandse kledinghandelaar. Hij liet aan de Nederlandse kledinghandelaar weten wanneer de factuur betaald was en stuurde een factuur vanuit de betreffende onderneming aan de Nederlandse kledinghandelaar, met BTW. Daarbij valt ook op dat het aantal kledingstukken die op de factuur van de buitenlandse kledinghandelaar zijn vermeld, niet overeenkomen met de aantallen en soort kleding op de factuur die verdachte aan de Nederlandse kledinghandelaar stuurt.
[medeverdachte] verklaart in haar eerste getuigenverklaring dat verdachte handelde in valse facturen en dat hij daarvoor provisie ontving. Deze verklaring is ondersteunend aan de onderzoeksbevindingen van de FIOD.
Oogmerk om als echt en onvervalst te gebruiken
In de administratie van de kledinghandelaren zijn de valse facturen die door verdachte zijn opgemaakt opgenomen. De kledinghandelaren hebben deze facturen gebruikt als echt en onvervalst en voor het doen van hun belastingaangifte waarbij de op de valse facturen vermelde BTW (ten onrechte) door hen is teruggevorderd. Ook verdachte heeft de facturen in de administratie van de eerstelijnsondernemingen opgenomen en deze ter beschikking gesteld aan de Belastingdienst. Uit al deze omstandigheden volgt naar het oordeel van de rechtbank het oogmerk om de facturen als echt en onvervalst te gebruiken.
Bewijsoverweging feit 2
Gelet op hetgeen hiervoor bij feit 1is overwogen is de rechtbank van oordeel dat het onder feit 2 tenlastegelegde eveneens kan worden bewezen. Verdachte heeft – samen met anderen – gebruik gemaakt van de valse facturen door deze op te nemen in de administratie en te doen gebruiken door de kledinghandelaren.
Bewijsoverweging feit 1 en feit 2 ten aanzien van het medeplegen
De rechtbank oordeelt dat is bewezen dat verdachte de feiten 1 en 2 met anderen heeft gepleegd. De kledinghandelaren hebben de informatie aangeleverd die op de factuur moest komen te staan en hiervoor werden de eerstelijnsondernemingen gebruikt. Daarnaast is er sprake van medeplegen met [getuige 1] en [getuige 2] , nu zij hebben verklaard facturen voor en namens verdachte te hebben opgesteld. Vervolgens hebben de kledinghandelaren de facturen opgenomen in hun administratie en gebruikt voor het doen van belastingaangifte. Daarmee is sprake van een bewuste en nauwe samenwerking.
Voorwaardelijk verzoek tot het horen van getuigen
De rechtbank wijst dit verzoek van de verdediging af. De opgegeven getuigen hebben geen belastende verklaring tegen verdachte afgelegd en de rechtbank is van oordeel dat het onderzoek ook zonder het horen van deze getuigen volledig is. Een onderbouwing door de verdediging van het tegendeel is niet gegeven. De noodzakelijkheid tot het horen van de getuigen is dan ook niet komen vast te staan.
4.3.2.
Feit 3 (Kapra)
De rechtbank oordeelt dat – op basis van de bewijsmiddelen, opgenomen in bijlage II – is bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan (het medeplegen van) gewoontewitwassen.
Bewijsoverwegingen
Witwassen uit enig misdrijf
Voor een veroordeling voor witwassen is vereist dat bewezen is dat een voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf. In die gevallen dat uit het dossier niet blijkt uit welk specifiek misdrijf het voorwerp afkomstig is, kan een verdachte toch worden veroordeeld als het op basis van het dossier niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van het contante geldbedrag van € 214.200,-, de contante stortingen van in totaal € 328.600,- en de woning aan [adres] in Duitsland de herkomst niet kan worden vastgesteld. Dan moet het Openbaar Ministerie allereerst bewijs aandragen dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. De rechtbank is van oordeel dat hier – gelet op het feit dat de bedragen niet kunnen worden verklaard uit de legale inkomsten van verdachte – sprake van was. Vervolgens wordt van verdachte verlangd dat hij een verklaring geeft over de legale herkomst van het voorwerp. Een dergelijke verklaring moet concreet, verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk zijn. Daarna ligt het op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar een eventuele verklaring. Als uit dit onderzoek blijkt dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het voorwerp een legale herkomst heeft en dat een criminele herkomst de enige aanvaardbare verklaring is, kan het witwassen van dat voorwerp worden bewezen.
De rechtbank stelt op basis van het procesdossier – en het onder feit 1 en feit 2 bewezenverklaarde – vast dat verdachte ten tijde van de tenlastegelegde periode geen legaal inkomen had maar wel de beschikking had over veel geld en luxe goederen. Verdachte zegt dat hij vanuit de eerstelijnsondernemingen salaris ontving maar dit blijkt niet afdoende uit de stukken in het procesdossier. Daarnaast zegt verdachte dat hij geld heeft ontvangen vanuit zijn reisbureau en dit geld heeft gespaard. Deze verklaring heeft verdachte niet verder toegelicht of onderbouwd met stukken en hij heeft hier geen opgave van gedaan bij de Belastingdienst. De verklaring van verdachte voldoet dan ook niet aan het vereiste dat deze concreet en verifieerbaar moet zijn. Het aldus door de verdachte geboden tegenwicht tegen de verdenking van witwassen geeft onvoldoende aanleiding tot een nader onderzoek door het openbaar ministerie. Er is daarom geen andere conclusie mogelijk dan dat de ten laste gelegde voorwerpen onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig zijn. De rechtbank acht dan ook het witwassen ten aanzien van de tenlastegelegde geldbedragen van € 100.000,-, € 4.200,- en € 110.000,-, de contante stortingen van € 1.500,-, € 16.400,-,
€ 90.300,-, € 40.000,- en € 180.400,- en de woning aan [adres] in Duitsland bewezen.
Witwassen uit eigen misdrijf
Nu is vastgesteld dat verdachte door middel van de eerstelijnsondernemingen handelde in valse facturen is de rechtbank van oordeel dat de bedragen (middellijk of onmiddellijk) die
afkomstig waren van deze bedrijven uit eigen misdrijf van verdachte afkomstig zijn. Het gaat hierbij allereerst om de geldbedragen van € 67.950,- en € 138.639,-, € 120.540,- en
€ 9.180,- die zijn overgemaakt vanuit de eerstelijnsondernemingen. Daarnaast is het geldbedrag van € 12.700,- overgemaakt van de bankrekening van [bedrijf 6] en het voertuig van het merk Audi (type Q8) met kenteken [kenteken 1] is betaald vanaf een bankrekening van [bedrijf 6] . Ondanks dat [bedrijf 6] ten aanzien van feit 1 en 2 niet op de tenlastelegging wordt genoemd, is de rechtbank van oordeel dat hier toch sprake is van witwassen uit eigen misdrijf. [bedrijf 6] is immers één van de tien eerstelijnsondernemingen waarvan de FIOD heeft toegelicht dat deze ondernemingen op dezelfde wijze hebben gewerkt.
De voertuigen van het merk Audi Q7, Porsche Boxter, Porsche Carrera, Porsche Panamera en Porsche Cayman zijn ook betaald vanaf een bankrekening van eerstelijnsondernemingen.
Verhullen en omzetten
Voor de kwalificatie van witwassen van opbrengsten uit eigen misdrijf moet sprake zijn van een gedraging die meer omvat dan het enkele voorhanden hebben van geld. Ten aanzien van de overboekingen vanuit de eerstelijnsondernemingen is niet alleen sprake van het voorhanden hebben maar ook van een verhullingshandeling nu het geld is overgemaakt met als onderwerp ‘salaris’, terwijl het hier niet ging om salaris. Ten aanzien van de auto’s die zijn gekocht met geldbedragen die verdachte uit het onder feit 1 en feit 2 bewezenverklaarde heeft gekregen, is sprake van een omzettingshandeling.
Vrijspraak van het witwassen van een (niet nader gespecificeerd) voertuig merk Porsche
De rechtbank heeft op basis van het procesdossier niet kunnen vaststellen dat er sprake is geweest van het witwassen van “een Porsche” (zonder kenteken). De rechtbank ziet in het dossier dat er geld is overgemaakt naar een Porsche dealer maar zij kan hieruit niet afleiden dat hiermee daadwerkelijk een voertuig van het merk Porsche is aangeschaft. Er zitten geen andere stukken in het dossier die daar op duiden. Gelet hierop spreekt de rechtbank verdachte vrij van het witwassen van een Porsche.
Medeplegen [medeverdachte]
De rechtbank is – gelet op de verklaring van verdachte en medeverdachte [medeverdachte] – van oordeel dat verdachte ten aanzien van de witgewassen contante geldbedragen van in totaal
€ 454.050,-, en drie auto’s van het merk Porsche nauw en bewust heeft samengewerkt met [medeverdachte] , waardoor sprake is van medeplegen. [medeverdachte] had wetenschap van en beschikking over het geld dat is aangetroffen in haar woning en de bedragen die zijn overgemaakt op haar rekeningnummer. Daarnaast heeft zij gebruik gemaakt van die drie voertuigen. Zij had bovendien wetenschap van de criminele activiteiten waarmee verdachte zijn geld verdiende.
Gewoontewitwassen
Gelet op de lange periode, de frequentie van het witwassen en de omvang komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van gewoontewitwassen.
4.3.3.
Feit 1 en feit 2 (Kapra Annex)
De rechtbank is van oordeel dat – op basis van de bewijsmiddelen, opgenomen in bijlage II – is bewezen dat verdachte zich in de periode van 2021 tot en met 2023 opnieuw schuldig heeft gemaakt aan het meermalen medeplegen van valsheid in geschrift (feit 1) en het gebruik, afleveren en voorhanden hebben van deze geschriften (feit 2). Verdachte heeft in deze periode gebruik gemaakt van methode 2.
De rechtbank zal eerst ingaan op de betrouwbaarheid van de verklaring die is afgelegd door [getuige 3] .
Betrouwbaarheid verklaring [getuige 3]
Anders dan de verdediging, is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van [getuige 3] betrouwbaar is. De verklaring wordt op bepaalde punten ondersteund door objectieve onderzoeksbevindingen en er zijn geen aanknopingspunten om aan de betrouwbaarheid van de verklaring te twijfelen. De verklaring kan daarom voor het bewijs worden gebruikt.
Bewijsoverwegingen
Katvangersconstructie
Op basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte bij [bedrijf 1] en [bedrijf 2] wederom gebruik heeft gemaakt van katvangers. Verdachte was degene die namens [bedrijf 1] en [bedrijf 2] handelde en zich als bestuurder gedroeg. Er is sprake van een zelfde werkwijze als in Kapra, waarbij de personen die als bestuurders in het handelsregister van de KvK zijn vermeld, kort voor de oprichting van de bedrijven naar Nederland zijn gekomen, om vervolgens na de oprichting weer naar het buitenland te vertrekken. [getuige 3] , de formeel bestuurder van [bedrijf 1] , bevestigt deze gang van zaken. Enige aanwijzing dat de formele bestuurders van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] actief zijn geweest binnen [bedrijf 1] en [bedrijf 2] , ontbreekt. Verdachte was degene die de beschikking had over de pinpassen, rekeningen en telefoons van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] . De pinpassen en telefoons zijn in de woning van verdachte in Nederland aangetroffen. Op de bankrekeningen van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] is steeds ingelogd vanaf locaties gelegen nabij de woningen van verdachte in Nederland en in Duitsland, een aantal keer op momenten dat gelijktijdig vanaf dezelfde locatie op de privérekening van verdachte werd ingelogd. Voorts zijn op de telefoon van [bedrijf 2] spraakmemo’s aangetroffen die door verdachte zijn ingesproken en werd via de telefoons van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] in het Nederlands gecommuniceerd en er zijn geen aanwijzingen zijn dat de personen die in de KvK als bestuurder van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] zijn opgenomen, de Nederlandse taal spreken. Verder zijn op de computer van verdachte in zijn bedrijfsruimte in [plaats 2] facturen van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] aangetroffen. Tot slot volgt uit verschillende bewijsmiddelen dat [bedrijf 1] en [bedrijf 2] opeenvolgende bedrijven waren waarbij dezelfde persoon de touwtjes in handen had. Omdat er geen aanwijzingen zijn dat andere personen dan verdachte bij [bedrijf 1] en [bedrijf 2] betrokken waren, worden de verweren van de verdediging die zien op de betrokkenheid van verdachte bij [bedrijf 1] en [bedrijf 2] verworpen.
Schijnconstructie
De rechtbank is van oordeel dat verdachte opnieuw heeft gehandeld via een schijnconstructie waarbij (valse) facturen zijn opgemaakt waar geen goederenstroom aan ten grondslag lag. Daartoe is het volgende redengevend.
Uit de bewijsmiddelen volgt niet dat sprake is geweest van het verkopen van kleding aan [bedrijf 3] of [bedrijf 4] , terwijl wel facturen zijn aangetroffen die dit doen voorkomen. Er zijn geen aanwijzingen dat de ondernemingen [bedrijf 1] en [bedrijf 2] daadwerkelijk kleding hebben ontvangen of hebben geleverd. Het vestigingsadres van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] is een postadres en er zijn geen aanwijzingen dat [bedrijf 1] en [bedrijf 2] over een opslagruimte elders beschikten. Verder is in de telefoons van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] nauwelijks communicatie zichtbaar die zou kunnen duiden op het bestellen van kleding. Wel is er praktisch alleen sprake van het heen en weer sturen van facturen. Wanneer er wel contact met klanten is, wordt er in algemene termen en op versluierende wijze gesproken over de handel in kleding, waarbij er geen concrete aanwijzingen zijn dat er daadwerkelijk kleding is verhandeld. Communicatie over onderliggende kledingstukken ontbreekt namelijk. De ontkenning van de verdediging dat sprake is van valse facturen, wordt daarom verworpen. Uit de bewijsmiddelen volgt het tegendeel.
Oogmerk om als echt en onvervalst te gebruiken
De rechtbank stelt het oogmerk om de facturen als echt en onvervalst te gebruiken vast op basis van de modus operandi in onderzoek Kapra. Hoewel in Kapra Annex geen onderzoek is gedaan naar het gebruik van de facturen door kledinghandelaren, is de enige voor de hand liggende uitleg dat de kledinghandelaren de bedoeling hebben gehad om deze facturen als echt en onvervalst te gebruiken. Zij betaalden immers voor het opmaken van de facturen door verdachte. Bovendien komt de werkwijze overeen met de werkwijze in Kapra, zodat om die reden het ook aannemelijk is dat de kledinghandelaren de facturen hebben opgenomen in hun administratie. Daarnaast zijn de facturen van [bedrijf 3] zoals genoemd op de tenlastelegging aangetroffen in de fysieke administratie van [bedrijf 2] . In de fysieke administratie van [bedrijf 1] is een deel van de facturen van [bedrijf 4] zoals genoemd op de tenlastelegging aangetroffen. Op grond van al deze omstandigheden concludeert de rechtbank dat ook het oogmerk om de facturen als onvervalst te gebruiken, is bewezen.
Medeplegen
De rechtbank is van oordeel dat is bewezen dat verdachte de feiten 1 en 2 met anderen heeft gepleegd. De kledinghandelaren hebben de informatie aangeleverd die op de factuur moest komen te staan en voor het uitgeven van facturen werden [bedrijf 1] en [bedrijf 2] gebruikt. Daarnaast is het aannemelijk dat de kledinghandelaren de facturen in hun eigen administratie hebben opgenomen. Daarmee is sprake van een bewuste en nauwe samenwerking.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
81-099804-21 (Kapra)
Feit 1 – primair
in de periode van 1 januari 2017 tot en met 20 april 2021 in Nederland en/of Duitsland,
tezamen en in vereniging met rechtspersonen en natuurlijke personen
geschriften, te weten facturen, waaronder:
[bedrijf 8]
- een (verkoop)factuur van [bedrijf 9] aan [bedrijf 8] , voorzien van het factuurnummer 3175 gedateerd 9 januari 2017, met factuurbedrag € 20.879,76, waarvan
€ 3.623,76 aan BTW en
- een (verkoop)factuur van [bedrijf 7] aan [bedrijf 8] , voorzien van het factuurnummer 0665 gedateerd 3 januari 2019, met factuurbedrag € 17.545,00 waarvan € 3.045,00 aan BTW en
- een (verkoop)factuur [onderneming 3] aan [bedrijf 8] , voorzien van het factuurnummer 09791 gedateerd 25 september 2020, met factuurbedrag € 15.589,64 waarvan € 2.705,64 aan BTW en
[bedrijf 10]
- een (verkoop)factuur van [bedrijf 11] aan [bedrijf 10] , voorzien van het factuurnummer 1701/001 gedateerd 2 januari 2017, met factuurbedrag € 8.933,43, waarvan
€ 1.550,43 aan BTW en
- een (verkoop)factuur van [bedrijf 7] aan [bedrijf 10] , voorzien van het factuurnummer 0669 gedateerd 6 januari 2019, met factuurbedrag € 11.434,50, waarvan
€ 1.984,50 aan BTW en
- een (verkoop)factuur van [bedrijf 5] , voorzien van het factuurnummer KD210031 gedateerd 20 januari 2021, met factuurbedrag € 13.374,13, waarvan € 2.321,13 aan BTW en
[bedrijf 12] .
- een (verkoop)factuur van [naam B.V.] aan [bedrijf 12] ., voorzien van het factuurnummer 17-520 gedateerd 7 juni 2017, met factuurbedrag € 19.957,74, waarvan
€ 3.463,74 aan BTW en
- een (verkoop)factuur van [onderneming 3] aan [bedrijf 12] ., voorzien van het factuurnummer 04524 gedateerd 7 april 2020, met factuurbedrag € 18.513,00, waarvan € 3.213,00 aan BTW en
- een (verkoop)factuur van [onderneming 3] aan [bedrijf 12] ., voorzien van het factuurnummer 21004 gedateerd 4 januari 2021, met factuurbedrag € 15.871,57, waarvan € 2.754,57 aan BTW en
[bedrijf 13]
- een (verkoop)factuur van [bedrijf 7] aan [bedrijf 13] , voorzien van het factuurnummer 01037 gedateerd 4 augustus 2019, met factuurbedrag € 7.981,16, waarvan € 1.385,16 aan BTW en
- een (verkoop)factuur van [bedrijf 11] aan [bedrijf 13] , voorzien van het factuurnummer 1912/1221 gedateerd 22 december 2019, met factuurbedrag € 16.230,94, waarvan € 2.816,94 aan BTW en
- een (verkoop)factuur van [onderneming 3] aan [bedrijf 13] voorzien van het factuurnummer 09776 gedateerd 17 september 2020, met factuurbedrag € 15.604,16, waarvan € 2.708,16 aan BTW en
[bedrijf 14]
- een (verkoop)factuur van [bedrijf 9] aan [bedrijf 14] , voorzien van het factuurnummer 3520 gedateerd 31 maart 2017, met factuurbedrag € 10.268,06, waarvan € 1.782,06 aan BTW en
- een (verkoop)factuur van [bedrijf 11] aan [bedrijf 14] , voorzien van het factuurnummer 1901/0623 gedateerd 3 januari 2019, met factuurbedrag € 4.819,43, waarvan € 836,43 aan BTW en
- een (verkoop)factuur van [bedrijf 5] aan [bedrijf 14] , voorzien van het factuurnummer KD 210035 gedateerd 22 januari 2021, met factuurbedrag € 10.127,70, waarvan € 1.757,70 aan BTW en
[bedrijf 15]
- een (verkoop)factuur van [bedrijf 7] aan [bedrijf 15] , voorzien van het factuurnummer 0601 gedateerd 26 november 2018, met factuurbedrag € 7.616,95, waarvan € 1.321,95 aan BTW en
- een (verkoop)factuur van [onderneming 3] aan [bedrijf 15] , voorzien van het factuurnummer 02437 gedateerd 6 februari 2020, met factuurbedrag € 12.003,20, waarvan € 2.083,20 aan BTW en
- een (verkoop)factuur van [onderneming 3] aan [bedrijf 15] , voorzien van het factuurnummer 21009 gedateerd 7 januari 2021, met factuurbedrag € 10.453,79, waarvan € 1.814,29 aan BTW en
die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt of doen/laten opmaken, door:
- op die facturen – in strijd met de waarheid – zakelijk weergeven te (doen) vermelden dat tussen de tien voornoemde eerstelijns-ondernemingen en afnemers legitieme aankooptransacties en/of verkooptransacties hadden plaatsgevonden terwijl in werkelijkheid aan voornoemde facturen geen overeenkomsten ten grondslag lagen en geen leveringen hebben gevolgd en te vermelden dat voornoemde eerstelijns-ondernemingen een bedrag aan omzetbelasting zouden ontvangen, zulks terwijl in werkelijkheid aan voornoemde facturen geen reële overeenkomst ten grondslag lag, immers was sprake van schijntransacties
zulks met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken;
Feit 2 – primair
in de periode van 1 januari 2017 tot en met 20 april 2021 in Nederland en/of Duitsland,
tezamen en in vereniging met rechtspersonen en natuurlijke personen, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van en/of heeft afgeleverd en/of voorhanden heeft gehad geschriften, te weten facturen, waaronder:
[bedrijf 8]
- een (verkoop)factuur van [bedrijf 9] aan [bedrijf 8] , voorzien van het factuurnummer 3175 gedateerd 9 januari 2017, met factuurbedrag € 20.879,76, waarvan
€ 3.623,76 aan BTW en
- een (verkoop)factuur van [bedrijf 7] aan [bedrijf 8] , voorzien van het factuurnummer 0665 gedateerd 3 januari 2019, met factuurbedrag € 17.545,00 waarvan € 3.045,00 aan BTW en
- een (verkoop)factuur [onderneming 3] aan [bedrijf 8] , voorzien van het factuurnummer 09791 gedateerd 25 september 2020, met factuurbedrag € 15.589,64 waarvan € 2.705,64 aan BTW en
[bedrijf 10]
- een (verkoop)factuur van [bedrijf 11] aan [bedrijf 10] , voorzien van het factuurnummer 1701/001 gedateerd 2 januari 2017, met factuurbedrag € 8.933,43, waarvan € 1.550,43 aan BTW en
- een (verkoop)factuur van [bedrijf 7] aan [bedrijf 10] , voorzien van het factuurnummer 0669 gedateerd 6 januari 2019, met factuurbedrag € 11.434,50, waarvan € 1.984,50 aan BTW en
- een (verkoop)factuur van [bedrijf 5] , voorzien van het factuurnummer KD210031 gedateerd 20 januari 2021, met factuurbedrag € 13.374,13, waarvan € 2.321,13 aan BTW en
[bedrijf 12] .
- een (verkoop)factuur van [naam B.V.] aan [bedrijf 12] ., voorzien van het factuurnummer 17-520 gedateerd 7 juni 2017, met factuurbedrag € 19.957,74, waarvan € 3.463,74 aan BTW en
- een (verkoop)factuur van [onderneming 3] aan [bedrijf 12] ., voorzien van het factuurnummer 04524 gedateerd 7 april 2020, met factuurbedrag € 18.513,00, waarvan € 3.213,00 aan BTW en
- een (verkoop)factuur van [onderneming 3] aan [bedrijf 12] ., voorzien van het factuurnummer 21004 gedateerd 4 januari 2021, met factuurbedrag € 15.871,57, waarvan € 2.754,57 aan BTW en
[bedrijf 13]
- een (verkoop)factuur van [bedrijf 7] aan [bedrijf 13] , voorzien van het factuurnummer 01037 gedateerd 4 augustus 2019, met factuurbedrag € 7.981,16, waarvan € 1.385,16 aan BTW en
- een (verkoop)factuur van [bedrijf 11] aan [bedrijf 13] , voorzien van het factuurnummer 1912/1221 gedateerd 22 december 2019, met factuurbedrag € 16.230,94, waarvan € 2.816,94 aan BTW en
- een (verkoop)factuur van [onderneming 3] aan [bedrijf 13] voorzien van het factuurnummer 09776 gedateerd 17 september 2020, met factuurbedrag € 15.604,16, waarvan € 2.708,16 aan BTW en
[bedrijf 14]
- een (verkoop)factuur van [bedrijf 9] aan [bedrijf 14] , voorzien van het factuurnummer 3520 gedateerd 31 maart 2017, met factuurbedrag € 10.268,06, waarvan € 1.782,06 aan BTW en
- een (verkoop)factuur van [bedrijf 11] aan [bedrijf 14] , voorzien van het factuurnummer 1901/0623 gedateerd 3 januari 2019, met factuurbedrag € 4.819,43, waarvan € 836,43 aan BTW en
- een (verkoop)factuur van [bedrijf 5] aan [bedrijf 14] , voorzien van het factuurnummer KD 210035 gedateerd 22 januari 2021, met factuurbedrag € 10.127,70, waarvan € 1.757,70 aan BTW en
[bedrijf 15]
- een (verkoop)factuur van [bedrijf 7] aan [bedrijf 15] , voorzien van het factuurnummer 0601 gedateerd 26 november 2018, met factuurbedrag € 7616,95, waarvan € 1.321,95 aan BTW en
- een (verkoop)factuur van [onderneming 3] aan [bedrijf 15] , voorzien van het factuurnummer 02437 gedateerd 6 februari 2020, met factuurbedrag € 12.003,20, waarvan € 2.083,20 aan BTW en
- een (verkoop)factuur van [onderneming 3] aan [bedrijf 15] , voorzien van het factuurnummer 21009 gedateerd 7 januari 2021, met factuurbedrag € 10.453,79, waarvan € 1.814,29 aan BTW
als ware die echt en onvervalst door
voornoemde facturen te overhandigen aan voornoemde kledinghandelaren en op te nemen in de bedrijfsadministratie,
terwijl hij, verdachte, en zijn mededaders wisten dat deze geschriften bestemd waren voor zodanig gebruik;
Feit 3 – primair
in de periode van januari 2017 tot en met april 2021, in Nederland en/of in Duitsland,
van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft hij, verdachte, tezamen en in vereniging met anderen, voorwerpen, te weten:
- contante geldbedragen van € 100.000,- en € 4.200,- en
- een voertuig van het merk Audi (type Q7) met kenteken [kenteken 1] en
- een voertuig van het merk Audi (type Q8) met kenteken [kenteken 1] en
- een voertuig van het merk Porsche (type 718 Boxter) met kenteken [kenteken 2] en
- een voertuig van het merk Porsche (type 911 Carrera) met kenteken [kenteken 3] en
- contante geldbedragen van € 120.540,- en € 9.180,- en
- contante geldbedragen van € 40.000,- en € 180.130,- en
- een voertuig van het merk Porsche (type Panamera) met kenteken [kenteken 4] en
- een voertuig van het merk Porsche (type P718 Cayman) met kenteken [kenteken 5]
verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet en/of van voornoemde voorwerpen gebruik gemaakt en/of de herkomst en/of de vindplaats verhuld en/of verborgen wie de rechthebbende was en/of wie deze voorwerpen voorhanden had, terwijl hij en zijn mededaders wisten dat deze voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf;
en
van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft verdachte voorwerpen, te weten:
- een contant geldbedrag van € 110.000,- en
- contante geldbedragen van € 67.950,- en € 12.700,- en € 138.639,- en
- contante geldbedragen van € 1.500,- en € 16.400,- en € 90.300,- en
- een woning op het adres [adres] te [plaats 1]
verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet en/of van voornoemde voorwerpen gebruik gemaakt en/of de herkomst en/of de vindplaats verhuld en/of verborgen wie de rechthebbende was en/of wie deze voorwerpen voorhanden had, terwijl hij wist dat deze voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf;
81-082605-23 (Kapra Annex)
Feit 1 – primair
in de periode van 31 maart 2022 tot en met 16 oktober 2023 in Nederland en/of in Duitsland,
tezamen en in vereniging met rechtspersonen,
geschriften, te weten facturen, waaronder:
[bedrijf 3]
- een (verkoop)factuur van [bedrijf 2] aan [bedrijf 3] , voorzien van het factuurnummer 062 gedateerd 2 april 2023, met factuurbedrag € 18.584,39, waarvan € 3.225,39 aan BTW en
- een (verkoop)factuur van [bedrijf 2] aan [bedrijf 3] , voorzien van het factuurnummer 082 gedateerd 10 april 2023, met factuurbedrag € 18.629,16, waarvan € 3.233,16 aan BTW en
- een (verkoop)factuur van [bedrijf 2] aan [bedrijf 3] , voorzien van het factuurnummer 0107 gedateerd 17 april 2023, met factuurbedrag € 14.867,27, waarvan € 2.580,27 aan BTW en
- een (verkoop)factuur van [bedrijf 2] aan [bedrijf 3] , voorzien van het factuurnummer 0111 gedateerd 22 april 2023, met factuurbedrag € 13.399,54, waarvan € 2.325,54 aan BTW en
- een (verkoop)factuur van [bedrijf 2] aan [bedrijf 3] , voorzien van het factuurnummer 0120 gedateerd 26 april 2023, met factuurbedrag € 14.947,13, waarvan € 2.594,13 aan BTW en
- een (verkoop)factuur van [bedrijf 2] aan [bedrijf 3] , voorzien van het factuurnummer 0126 gedateerd 29 april 2023, met factuurbedrag € 17.083,39, waarvan € 2.964,89 aan BTW en
- een (verkoop)factuur van [bedrijf 2] aan [bedrijf 3] , voorzien van het factuurnummer 0129 gedateerd 1 mei 2023, met factuurbedrag € 17.029,54, waarvan € 2.955,54 aan BTW en
- een (verkoop)factuur van [bedrijf 2] aan [bedrijf 3] , voorzien van het factuurnummer 0142 gedateerd 5 mei 2023, met factuurbedrag € 18.065,30, waarvan € 3.135,30 aan BTW en
- een (verkoop)factuur van [bedrijf 2] aan [bedrijf 3] , voorzien van het factuurnummer 0146 gedateerd 8 mei 2023, met factuurbedrag € 14.738,04, waarvan € 2.557,84 aan BTW en
- een (verkoop)factuur van [bedrijf 2] aan [bedrijf 3] , voorzien van het factuurnummer 0157 gedateerd 14 mei 2023, met factuurbedrag € 16.039,76, waarvan € 2.783,76 aan BTW en
- een (verkoop)factuur van [bedrijf 2] aan [bedrijf 3] , voorzien van het factuurnummer 0179 gedateerd 21 mei 2023, met factuurbedrag € 16.414,86, waarvan € 2.848,86 aan BTW en
- een (verkoop)factuur van [bedrijf 2] aan [bedrijf 3] , voorzien van het factuurnummer 0194 gedateerd 22 mei 2023, met factuurbedrag € 18.232.28, waarvan € 3.164,28 aan BTW en
[bedrijf 4]
- een (verkoop)factuur van [bedrijf 1] aan [bedrijf 4] , voorzien van het factuurnummer 0943 gedateerd 2 april 2023, met factuurbedrag € 464,64, waarvan € 80,64 aan BTW en
- een (verkoop)factuur van [bedrijf 1] aan [bedrijf 4] , voorzien van het factuurnummer 0948 gedateerd 3 april 2023, met factuurbedrag € 4.200,15, waarvan € 7.28,95 aan BTW en
- een (verkoop)factuur van [bedrijf 1] aan [bedrijf 4] , voorzien van het factuurnummer 0949 gedateerd 5 april 2023, met als factuurbedrag €13.057,59, waarvan € 2.266,19 aan BTW en
- een (verkoop)factuur van [bedrijf 1] aan [bedrijf 4] , voorzien van het factuurnummer 01139 gedateerd 19 mei 2023, met factuurbedrag € 4.779,50, waarvan € 829,50 aan BTW en
- een (verkoop)factuur van [bedrijf 1] aan [bedrijf 4] , voorzien van het factuurnummer 01165 gedateerd 29 mei 2023, met factuurbedrag € 4.527,82, waarvan € 785,82 aan BTW en
- een (verkoop)factuur van [bedrijf 2] aan [bedrijf 4] , voorzien van het factuurnummer 0299 gedateerd 25 juni 2023, met factuurbedrag € 13.883,54, waarvan € 2.409,54 aan BTW en
- een (verkoop)factuur van [bedrijf 2] aan [bedrijf 4] , voorzien van het factuurnummer 0293 gedateerd 22 juni 2023, met factuurbedrag € 18.879,03, waarvan € 3.276,53 aan BTW en
- een (verkoop)factuur van [bedrijf 2] aan [bedrijf 4] , voorzien van het factuurnummer 0379 gedateerd 30 juli 2023, met factuurbedrag € 18.588,02, waarvan € 3.226,02
die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt door:
op die facturen – in strijd met de waarheid – zakelijk weergeven te vermelden dat legitieme aankooptransacties en verkooptransacties hadden plaatsgevonden terwijl in werkelijkheid aan voornoemde facturen geen overeenkomsten ten grondslag lagen en geen leveringen hebben gevolgd, zulks terwijl in werkelijkheid aan voornoemde facturen geen reële overeenkomst ten grondslag lag, immers was sprake van schijntransacties
voornoemde valse facturen in (dat deel van) de (bedrijfs)administratie opgenomen, met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken en door anderen te doen gebruiken;
Feit 2 – primair
in de periode van 31 maart 2022 tot en met 16 oktober 2023 in Nederland en/of in Duitsland,
tezamen en in vereniging met rechtspersonen,
opzettelijk gebruik heeft gemaakt en/of heeft afgeleverd en/of voorhanden heeft gehad van geschriften, te weten facturen, waaronder:
[bedrijf 3]
- een (verkoop)factuur van [bedrijf 2] aan [bedrijf 3] , voorzien van het factuurnummer 062 gedateerd 2 april 2023, met factuurbedrag € 18.584,39, waarvan € 3.225,39 aan BTW en
- een (verkoop)factuur van [bedrijf 2] aan [bedrijf 3] , voorzien van het factuurnummer 082 gedateerd 10 april 2023, met factuurbedrag € 18.629,16, waarvan € 3.233,16 aan BTW en
- een (verkoop)factuur van [bedrijf 2] aan [bedrijf 3] , voorzien van het factuurnummer 0107 gedateerd 17 april 2023, met factuurbedrag € 14.867,27, waarvan € 2.580,27 aan BTW en
- een (verkoop)factuur van [bedrijf 2] aan [bedrijf 3] , voorzien van het factuurnummer 0111 gedateerd 22 april 2023, met factuurbedrag € 13.399,54, waarvan € 2.325,54 aan BTW en
- een (verkoop)factuur van [bedrijf 2] aan [bedrijf 3] , voorzien van het factuurnummer 0120 gedateerd 26 april 2023, met factuurbedrag € 14.947,13, waarvan € 2.594,13 aan BTW en
- een (verkoop)factuur van [bedrijf 2] aan [bedrijf 3] , voorzien van het factuurnummer 0126 gedateerd 29 april 2023, met factuurbedrag € 17.083,39, waarvan € 2.964,89 aan BTW en
- een (verkoop)factuur van [bedrijf 2] aan [bedrijf 3] , voorzien van het factuurnummer 0129 gedateerd 1 mei 2023, met factuurbedrag € 17.029,54, waarvan € 2.955,54 aan BTW en
- een (verkoop)factuur van [bedrijf 2] aan [bedrijf 3] , voorzien van het factuurnummer 0142 gedateerd 5 mei 2023, met factuurbedrag € 18.065,30, waarvan € 3.135,30 aan BTW en
- een (verkoop)factuur van [bedrijf 2] aan [bedrijf 3] , voorzien van het factuurnummer 0146 gedateerd 8 mei 2023, met factuurbedrag € 14.738,04, waarvan € 2.557,84 aan BTW en
- een (verkoop)factuur van [bedrijf 2] aan [bedrijf 3] , voorzien van het factuurnummer 0157 gedateerd 14 mei 2023, met factuurbedrag € 16.039,76, waarvan € 2.783,76 aan BTW en
- een (verkoop)factuur van [bedrijf 2] aan [bedrijf 3] , voorzien van het factuurnummer 0179 gedateerd 21 mei 2023, met factuurbedrag € 16.414,86, waarvan € 2.848,86 aan BTW en
- een (verkoop)factuur van [bedrijf 2] aan [bedrijf 3] , voorzien van het factuurnummer 0194 gedateerd 22 mei 2023, met factuurbedrag € 18.232.28, waarvan € 3.164,28 aan BTW en
[bedrijf 4]
- een (verkoop)factuur van [bedrijf 1] aan [bedrijf 4] , voorzien van het factuurnummer 0943 gedateerd 2 april 2023, met factuurbedrag € 464,64, waarvan € 80,64 aan BTW en
- een (verkoop)factuur van [bedrijf 1] aan [bedrijf 4] , voorzien van het factuurnummer 0948 gedateerd 3 april 2023, met factuurbedrag € 4.200,15, waarvan € 728,95 aan BTW en
- een (verkoop)factuur van [bedrijf 1] aan [bedrijf 4] , voorzien van het factuurnummer 0949 gedateerd 5 april 2023, met als factuurbedrag € 13.057,59, waarvan € 2.266,19 aan BTW en
- een (verkoop)factuur van [bedrijf 1] aan [bedrijf 4] , voorzien van het factuurnummer 01139 gedateerd 19 mei 2023, met factuurbedrag € 4.779,50, waarvan € 829,50 aan BTW en
- een (verkoop)factuur van [bedrijf 1] aan [bedrijf 4] , voorzien van het factuurnummer 01165 gedateerd 29 mei 2023, met factuurbedrag € 4.527,82, waarvan € 785,82 aan BTW en
- een (verkoop)factuur van [bedrijf 2] aan [bedrijf 4] , voorzien van het factuurnummer 0299 gedateerd 25 juni 2023, met factuurbedrag € 13.883,54, waarvan € 2.409,54 aan BTW en
- een (verkoop)factuur van [bedrijf 2] aan [bedrijf 4] , voorzien van het factuurnummer 0293 gedateerd 22 juni 2023, met factuurbedrag € 18.879,03, waarvan € 3.276,53 aan BTW en
- een (verkoop)factuur van [bedrijf 2] aan [bedrijf 4] , voorzien van het factuurnummer 0379 gedateerd 30 juli 2023, met factuurbedrag € 18.588,02, waarvan € 3.226,02
als ware die echt en onvervalst door
voornoemde facturen te overhandigen aan kledinghandelaren en/of op te nemen in de bedrijfsadministratie en/of op te slaan op een computer in het kantoor van verdachte,
terwijl hij, verdachte, en zijn mededaders wisten dat deze geschriften bestemd waren voor zodanig gebruik.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vijf jaar en zes maanden, met aftrek van het voorarrest. De officier van justitie heeft in haar eis rekening gehouden met een geringe overschrijding van de redelijke termijn.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte een first offender is en een gevangenisstraf vermoedelijk – gezien de leeftijd en broze gezondheid van verdachte – tot gevolg zal hebben dat verdachte de rest van zijn leven in de gevangenis zal moeten slijten. De artsen hebben geconstateerd dat er sprake is van een essentiële tremor, die zou kunnen duiden op een voorstadium van Parkinson. Verdachte ervaart veel stressklachten en heeft last van druk op zijn borst, met uitstraling naar zijn arm. Ook is zijn bloedsuikerspiegel veel te hoog en niet goed onder controle te krijgen door medicijnen. De verdediging verzoekt dan ook om – indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt – te volstaan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, eventueel gecombineerd met een voorwaardelijke gevangenisstraf en/of een taakstraf. Daarnaast verzoekt de verdediging om in de strafoplegging rekening te houden met een forse overschrijding van de redelijke termijn.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich gedurende een periode van meer dan zes jaren schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift ten behoeve van het plegen van belastingfraude en het gebruik maken daarvan, waarbij in het onderzoek Kapra voor minstens 40 miljoen euro is gefraudeerd in de kledinghandel. Dit bedrag is gebaseerd op de grootste 20 debiteuren van de ondernemingen van verdachte. Van de zes kledinghandelaren die in de tenlastelegging zijn vermeld, is het fraudebedrag ruim 22 miljoen euro. Het geleden nadeel van de Belastingdienst bedraagt minstens 10 tot 13 miljoen euro. In het onderzoek Kapra Annex is voor minstens 11.4 miljoen euro gefraudeerd en heeft de Belastingdienst minstens 2 miljoen euro nadeel geleden. Dat zijn exorbitante bedragen. Verdachte is zelfs nadat hij was aangehouden in het onderzoek Kapra doorgegaan met het plegen van strafbare handelingen die hebben geresulteerd in het onderzoek Kapra Annex. Verdachte en de medeverdachten hielden zich op zeer grote schaal bezig met het valselijk opmaken van facturen waar geen kledinghandel aan ten grondslag lag maar die wel werden gebruikt voor het doen van belastingaangifte. Dit alles om zich schaamteloos te verrijken ten koste van de samenleving. Verdachte heeft hierin een grote aansturende rol gehad. Hiermee heeft hij de Belastingdienst en daarmee ook de samenleving als geheel ernstig nadeel toegebracht. Verdachte heeft gebruik gemaakt van katvangers die op hun naam een onderneming startten om vervolgens deze onderneming te gebruiken voor de valse facturenfabriek. Verdachte heeft slechts oog gehad voor zijn eigen geldelijk gewin en zich helemaal niets aangetrokken van het feit dat de samenleving forse bedragen aan belastinggeld misliep. Dat weegt de rechtbank zwaar mee.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het (medeplegen van) gewoontewitwassen voor een bedrag van minstens 1.4 miljoen euro. Witwassen is een ernstig feit en vormt een ernstige bedreiging van de legale economie waarbij het de integriteit van het financiële en economische verkeer aantast. Door het witwassen van crimineel vermogen wordt de onderliggende criminaliteit gefaciliteerd.
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte van 2 december 2024 Hieruit volgt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit. De aangevoerde persoonlijke (waaronder medische) omstandigheden van verdachte zijn naar het oordeel van de rechtbank niet zodanig, dat daar bij het bepalen van de strafmaat in matigende zin rekening mee moet worden gehouden.
Strafoplegging
Bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf kijkt de rechtbank onder meer naar straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd en de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Voor witwassen bestaan geen afzonderlijke oriëntatiepunten. Bij fraude wordt het oriëntatiepunt bepaald door de hoogte van het benadelingsbedrag. De rechtbank heeft wel gekeken naar de oriëntatiepunten voor fraude, maar gelet op de aard en met name de hoogte van de bedragen in deze zaak, bieden die weinig houvast voor het komen tot een redelijke strafoplegging. Daarom heeft de rechtbank voornamelijk gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd. Gelet op de proceshouding van verdachte waarbij hij geen openheid van zaken heeft willen geven, en er blijk van heeft gegeven nog altijd niet de ernst van zijn handelen in te zien, ziet de rechtbank geen aanleiding om af te wijken van de straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd. Tegen die achtergrond en alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vijf jaar met aftrek van het voorarrest, passend en geboden is.
Geen sprake van overschrijding van de redelijke termijn
De rechtbank stelt voorop dat in artikel 6, eerste lid, van het EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. In strafzaken kan op het aan de verdachte toegekende recht op berechting binnen een redelijke termijn inbreuk worden gemaakt door het tijdsverloop, te rekenen vanaf het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Verdachte is op 20 april 2021 in het onderzoek Kapra in verzekering gesteld en de rechtbank merkt dit aan als een zodanige handeling waarbij de redelijke termijn is gestart. De redelijkheid van de duur van een zaak is afhankelijk van onder meer de ingewikkeldheid van de zaak en de invloed van de verdachte op het procesverloop. Het verrichte onderzoek in de zaak van verdachte is omvangrijk gebleken. Verdachte heeft op zeer grote schaal fraude gepleegd waarbij veel (mede-) verdachten waren betrokken Daarnaast is verdachte – nadat hij in voorlopige hechtenis had gezeten (Kapra) – doorgegaan met zijn strafbare handelingen (Kapra Annex) waardoor het onderzoek moest worden uitgebreid. Gelet op de ingewikkeldheid van de zaak, het omvangrijke onderzoek en de invloed van verdachte op het procesverloop, is de rechtbank van oordeel dat berechting van verdachte binnen een redelijke termijn plaatsvindt en er geen sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn.
Voorlopige hechtenis
De rechtbank zal bepalen dat de schorsing van de voorlopige hechtenis wordt opgeheven met ingang van heden omdat – naar aanleiding van dit veroordelend vonnis – het vluchtgevaar van verdachte is toegenomen en niet langer door het stellen van voorwaarden tot een aanvaardbaar niveau kan worden ingeperkt. Verdachte heeft weinig binding met Nederland, heeft een vrouw die in het buitenland woont en twee nationaliteiten. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de doelen van de voorlopige hechtenis niet langer met het minder ingrijpende alternatief van schorsing kunnen worden bereikt, zodat de schorsing dient te worden opgeheven.

9.Beslag

Onder verdachte zijn in het onderzoek Kapra de voorwerpen zoals vermeld op de beslaglijst (bijlage III) met nummers 2, 3, 5, 6, 8 t/m 10, 34 t/m 102 in beslag genomen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de voorwerpen met nummers 2, 3, 5, 6, 8 t/m 10 verbeurd moeten worden verklaard en de voorwerpen 34 t/m 102 moeten worden onttrokken aan het verkeer.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het beslag moet worden opgeheven en de goederen aan verdachte worden geretourneerd. Er is geen grondslag voor een verbeurd verklaring nu niet blijkt dat verdachte de banktegoeden uit een strafbaar feit heeft verkregen.
De rechtbank is – met de officier van justitie – van oordeel dat de administratie die in beslag is genomen onder de nummers 34 t/m 102 moet worden onttrokken aan het verkeer nu het gaat om facturen die vals zijn. De geldbedragen die in beslag zijn genomen moeten verbeurd worden verklaard nu deze gelden van misdrijf afkomstig zijn.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 33, 33a, 36b, 36c, 47, 55, 57, 225, 420ter van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van 81-099804-21 (Kapra):
eendaadse samenloop van:
Feit 1
medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd
en
Feit 2
medeplegen van het opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst en medeplegen van het opzettelijk een geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, afleveren en/of voorhanden hebben, terwijl hij weet dat dit geschrift bestemd is voor gebruik als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd
Feit 3
gewoontewitwassen en medeplegen van gewoontewitwassen
Ten aanzien van 81-082605-23 (Kapra Annex):
eendaadse samenloop van:
Feit 1
medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd
en
Feit 2
medeplegen van het opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst en medeplegen van het opzettelijk een geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, afleveren en/of voorhanden hebben, terwijl hij weet dat dit geschrift bestemd is voor gebruik als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
vijf jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering (en in voorlopige hechtenis) is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Beslag
Verklaart verbeurd:
2. 1 1 STK Vorderingen, [rekeningnummer 1] tnv [bedrijf 11] (Omschrijving: Rabobank), waarde: 1;
2. 1 1 STK Vorderingen, [rekeningnummer 2] tnv [bedrijf 11] (Omschrijving: Knab bank), waarde 8.65;
5. 1 1 STK Vorderingen, [rekeningnummer 3] tnv [onderneming 3] (Omschrijving: ABNAMRObank), waarde 1;
5. 1 [rekeningnummer 4] tnv [onderneming 3] BV (Omschrijving: ABN AMRO Bank), waarde 5050.72;
8. 1 1 STK Vorderingen, [rekeningnnummer] tnv [onderneming 2] , waarde: 30685.62;
8. 1 [rekeningnummer 5] tnv [bedrijf 7] , waarde 405.71;
8. 1 [rekeningnummer 6] tnv [bedrijf 5] BV, waarde: 56370.07;
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
34. 3 3 STK Administratie (Omschrijving: OI3325-6065113_212821, brieven ING uit 'Diverse administratie' bestaande uit 3 pagina's onder doc nummer DOC-228);
34. 3 4 STK Administratie (Omschrijving: OI3325-6065113_212841, brieven ABN-Amro uit 'Diverse administratie' bestaande uit 4 pagina's met doc nummer DOC-229);
34. 3 3 STK Administratie (Omschrijving: OI3325-6065113_212862, brieven ABN-Amro uit 'Diverse administratie' bestaande uit 3 pagina's met doc nummer DOC-230);
34. 3 2 STK Administratie (Omschrijving: OI3325-6065113_212864, Brief ING uit 'Diverse administratie' bestaande uit 2 pagina's met doc nummer DOC-231);
34. 3 2 STK Administratie (Omschrijving: OI3325-6065113_212001, Brief ING bestaande uit 2 pagina’s uit Diverse administratie met doc nummer DOC-180);
34. 3 5 STK Administratie (Omschrijving: OI3325-6065113_212003, brief ING bestaande uit 5 pagina’s uit Diverse administratie met doc nummer DOC-182);
34. 3 2 STK Administratie (Omschrijving: OI3325-6065113_212004, brief ING bestaande uit 2 pagina's Diverse administratie met doc nummer DOC-225);
34. 3 2 STK Administratie (Omschrijving: OI3325-6065113_212005, brief ABN Amro bestaande uit 2 pagina's uit Diverse administratie met doc nummer DOC-226);
34. 3 2 STK Administratie (Omschrijving: OI3325-6065113_212006, brief ABN bestaande uit 3 pagina’s uit Diverse administratie met doc nummer DOC-227);
34. 3 6 STK Administratie (Omschrijving: OI3325-6065113_212060, 6 facturen);
34. 3 1 STK Administratie (Omschrijving: OI3325-6065113_211766, 1 factuur);
34. 3 1 STK Administratie (Omschrijving: OI3325-6065113_211843, 1 factuur);
34. 3 1 STK Administratie (Omschrijving: OI3325-6065113_211861, 1 factuur uit Blauwe map: [bedrijf 11] administratie 2017 met);
34. 3 1 STK Administratie (Omschrijving: OI3325-6065113_211781, 1 factuur uit Blauwe map: [bedrijf 7] verkopen 2018 met doc);
34. 3 1 STK Administratie (Omschrijving: OI3325-6065113_211802, 1 factuur);
34. 3 1 STK Administratie (Omschrijving: OI3325-6065113_211901, 1 factuur uit Blauwe map: [bedrijf 7] verkopen 2018 met doc);
34. 3 1 STK Administratie (Omschrijving: OI3325-6065113_211803, 1 factuur);
34. 3 2 STK Administratie (Omschrijving: OI3325-6065113_212047, 2 doordrukken van facturen uit Blauwe map [bedrijf 7] adm 2);
34. 3 1 STK Administratie (Omschrijving: OI3325-6065113_211765, 1 factuur);
34. 3 1 STK Administratie (Omschrijving: OI3325-6065113_211842, 1 factuur);
34. 3 1 STK Administratie (Omschrijving: OI3325-6065113_211905, 1 factuur uit Snelbinder blauw [bedrijf 11] : in- en verkoop met do);
34. 3 1 STK Administratie (Omschrijving: OI3325-6065113_211961, 1 doordruk van een factuur uit Snelbinder blauw [bedrijf 11] : in-);
34. 3 1 STK Administratie (Omschrijving: OI3325-6065113_211963 1 doordruk van een factuur uit Snelbinder blauw [bedrijf 11] : in-);
34. 3 1 STK Administratie (Omschrijving: OI3325-6065113_211907 1 factuur uit Snelbinder zwart: [bedrijf 5] in- en verkoop met doc);
34. 3 1 STK Administratie (Omschrijving: OI3325-6065113_211906 1 factuur uit Snelbinder wit [bedrijf 5] : in- en verkoop met doc n);
34. 3 1 STK Administratie (Omschrijving: OI3325-6065113_212056 1 factuur uit Snelbinder wit [bedrijf 5] : in- en verkoop met doc n);
34. 3 1 STK Administratie (Omschrijving: OI3325-6065113_211902 1 factuur uit Snelbinder rood [bedrijf 5] ;
34. 3 1 STK Administratie (Omschrijving: OI3325-6065113_211804 1 factuur);
34. 3 1 STK Administratie (Omschrijving: OI3325-6065113_211903 1 factuur uit Snelbinder rood [onderneming 3] : in en verkoop met);
34. 3 1 STK Administratie (Omschrijving: OI3325-6065113_211964 1 doordruk van een factuur uit Snelbinder geel [bedrijf 7] :);
34. 3 1 STK Administratie (Omschrijving: OI3325-6065113_211805 1 factuur);
34. 3 3 STK Administratie (Omschrijving: OI3325-6065113_211987 3 facturen);
34. 3 1 STK Administratie (Omschrijving: OI3325-6065113_212064 1 factuur);
34. 3 1 STK Administratie (Omschrijving: OI3325-6065113_212066 1 factuur uit rode map transport met doc nummer DOC-341);
34. 3 1 STK Administratie (Omschrijving: OI3325-6065113_212067 1 factuur uit rode map transport met doc nummer DOC-342);
34. 3 1 STK Administratie (Omschrijving: OI3325-6065113_212069 1 factuur uit rode map transport met doc nummer DOC-343);
34. 3 1 STK Administratie (Omschrijving: OI3325-6065113_212070 1 factuur uit rode map transport met doc nummer DOC-344);
34. 3 1 STK Administratie (Omschrijving: OI3325-6065113_212071 1 factuur uit rode map transport met doc nummer DOC-345);
34. 3 1 STK Administratie (Omschrijving: OI3325-6065113_212072 1 factuur uit rode map transport met doc nummer DOC-346);
34. 3 1 STK Administratie (Omschrijving: OI3325-6065113_211928 1 factuur uit rode map [onderneming 3] met doc nummer DOC-125);
34. 3 4 STK Administratie (Omschrijving: OI3325-6065113_212031 2x2 pagina's doordrukken van een factuur uit rode map geen o);
34. 3 1 STK Administratie (Omschrijving: OI3325-6065113_211923 1 factuur uit rode map [onderneming 2] inkoop met doc nummer);
34. 3 1 STK Administratie (Omschrijving: OI3325-6065113_211985 1 doordruk van een factuur uit oranje map [onderneming 3] met);
34. 3 1 STK Administratie (Omschrijving: OI3325-6065113_212058 1 doordruk van een factuur uit oranje map [onderneming 3] met);
34. 3 1 STK Administratie (Omschrijving: OI3325-6065113_211924 1 factuur uit rode map geheel rood met doc nummer DOC-123);
34. 3 3 STK Administratie (Omschrijving: OI3325-6065113_211926 3 pagina's bestaande uit 2 vervoersdocumenten en 1 factuur u);
34. 3 2 STK Administratie (Omschrijving: OI3325-6065113_212054 2 doordrukken van facturen uit grijze map geen opschrift mee);
34. 3 1 STK Administratie (Omschrijving: OI3325-6065113_211763 1 factuur);
34. 3 1 STK Administratie (Omschrijving: OI3325-6065113_211968 1 doordruk van een factuur uit grijze map met doc nummer DOC);
34. 3 2 STK Administratie (Omschrijving: OI3325-6065113_211967 2 pagina's doordrukken van een factuur uit grijze map [bedrijf 7] );
34. 3 4 STK Administratie (Omschrijving: OI3325-6065113_212052 4 doordrukken van facturen uit diverse administratie losse s);
34. 3 1 STK Administratie (Omschrijving: OI3325-6065113_211761 1 factuur);
34. 3 2 STK Administratie (Omschrijving: OI3325-6065113_212073 2 doordrukken van een factuur uit 'diverse bescheiden' met d);
34. 3 1 STK Administratie (Omschrijving: OI3325-6065113_211764 1 factuur);
34. 3 1 STK Administratie (Omschrijving: OI3325-6065113_211809 1 factuur uit 'diverse bescheiden' met doc nummer DOC-099.);
34. 3 1 STK Administratie (Omschrijving: OI3325-6065113_211841 1 factuur uit 'diverse bescheiden' met doc nummer DOC-100.);
34. 3 1 STK Administratie (Omschrijving: OI3325-6065113_212029 1 doordruk van een factuur uit 'diverse bescheiden' met doc);
34. 3 2 STK Administratie (Omschrijving: OI3325-6065113_212045 2 doordrukken van facturen uit 'diverse bescheiden' met doc);
34. 3 1 STK Administratie (Omschrijving: OI3325-6065113_212050 1 doordruk van een factuur uit diverse bescheiden met doc nu);
34. 3 1 STK Administratie (Omschrijving: OI3325-6065113_212059 1 doordruk van een factuur uit 'diverse bescheiden' met doc);
34. 3 1 STK Administratie (Omschrijving: OI3325-6065113_212061 1 doordruk van een factuur uit 'diverse bescheiden' met doc);
34. 3 1 STK Administratie (Omschrijving: OI3325-6065113_211762 1 factuur);
34. 3 2 STK Administratie (Omschrijving: OI3325-6065113_211966 2 pagina's doordrukken van een factuur uit 'diverse bescheid);
34. 3 1 STK Administratie (Omschrijving: OI3325-6065113_211983 1 doordruk van een factuur uit 'diverse bescheiden' met doc);
34. 3 2 STK Administratie (Omschrijving: OI3325-6065113_212062 2 doordrukken van een factuur uit 'diverse bescheiden' met d);
34. 3 2 STK Administratie (Omschrijving: OI3325-6065113_212049 2 pagina's doordrukken van een factuur uit 3 grijze mappen a);
34. 3 2 STK Administratie (Omschrijving: OI3325-6065113_211941 2 pagina's zijnde doordrukken van een factuur);
34. 3 2 STK Administratie (Omschrijving: OI3325-6065113_211943 2 pagina's zijnde doordrukken van een factuur uit 3 grijze m);
34. 3 2 STK Administratie (Omschrijving: OI3325-6065113_213152 2 facturen).
Voorlopige hechtenis:
Heft op het bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis. Dit bevel is apart geminuteerd.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Vaandrager, voorzitter,
mr. M. Smit en mr. M. Nieuwenhuijs, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.M. van der Beek en mr. L. Bergsma, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 juni 2025.
[… 3]
[… 3]

2.[… 3]

  • [… 3]
  • [… 3]
  • [… 3]
  • [… 3]
  • [… 3]
  • [… 3]
  • [… 3]
  • [… 3]
  • [… 3]
  • [… 3]
  • [… 3]
  • [… 3]
  • [… 3]
  • [… 3]
  • [… 3]
  • [… 3]
  • [… 3]
  • [… 3]
  • [… 3]
  • [… 3]
  • [… 3]

[… 3]

[… 3]
[… 3]
[… 3]
[… 3]
[… 3]
[… 3]
[… 3]
[… 3]
[… 3]
[… 3]
[… 3]
[… 3]
[… 3]
[… 3]
[… 3]
[… 3]

29.[… 3]

[… 3]
  • [… 3]
  • [… 3]
  • [… 3]
  • [… 3]
  • [… 3]
  • [… 3]
  • [… 3]
  • [… 3]
  • [… 3]
  • [… 3]